ECLI:NL:RBMNE:2025:5267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/1315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Woutersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd door burgemeester voor overtreding van verbod tot bespieden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen voor het bespieden van [A], wat in strijd is met artikel 2.53, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Stichtse Vecht 2024. De burgemeester had bepaald dat eiser gedurende zes maanden niet binnen 500 meter van het woonadres en 200 meter van het werkadres van [A] mocht komen. Eiser heeft deze last twee keer overtreden, wat leidde tot een verbeurde dwangsom van € 2.500. Eiser was het niet eens met de last en het invorderingsbesluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de last terecht had opgelegd, gezien de eerdere veroordeling van eiser wegens stalking en de herhaalde overtredingen. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op de bewegingsvrijheid van eiser gerechtvaardigd was en dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom de last noodzakelijk was voor de bescherming van [A] en de openbare orde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij werd verplicht de verbeurde dwangsommen te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Tahitu),
en

de burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder

(gemachtigden: mr. E. van der Zweep en E. Knoop).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom (de last) die de burgemeester aan eiser heeft opgelegd voor overtreding van het in artikel 2.53, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Stichtse Vecht 2024 (APV) opgenomen verbod om iemand, in dit geval: [A] ( [A] ), te bespieden. In de last is kort gezegd bepaald dat eiser voor een periode van zes maanden niet binnen een straal van 500 meter van het woonadres en binnen een straal van 200 meter van het werkadres van [A] mag komen. Omdat eiser dit volgens de burgemeester toch twee keer heeft gedaan, moet hij € 2.500 aan verbeurde dwangsommen betalen. Eiser is het hiermee oneens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester de last terecht heeft opgelegd omdat eiser het kennelijke doel had [A] te bespieden. De burgemeester heeft daarnaast voldoende gemotiveerd waarom een inbreuk op de bewegingsvrijheid van eiser is gerechtvaardigd. Ten slotte staat ook vast dat eiser de last tweemaal heeft overtreden en daarom moet eiser de verbeurde dwangsommen betalen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Achtergrond en procesverloop

2. Eiser is op 11 maart 2021 door de strafrechter veroordeeld wegens stalking omdat hij tussen 2018 en 2020 [A] veelvuldig heeft belaagd met e-mails, appjes en telefoontjes en hij geregeld langs het woon- en werkadres van [A] is gereden. De strafrechter heeft aan eiser een contact- en gebiedsverbod opgelegd tot 25 februari 2024. Eiser betwist deze feiten niet.
2.1.
De burgemeester heeft vervolgens op 1 mei 2024 aan eiser de last opgelegd voor de duur van zes maanden. Dit heeft de burgemeester gedaan op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie van 9 februari 2024 (bestuurlijke rapportage I). Daarin staat dat er tot begin 2024 meerdere meldingen bij en constateringen door de politie zijn gedaan waaruit blijkt dat eiser in de buurt van [A] is aangetroffen. Uiteindelijk zijn drie data waarop eiser in de buurt van [A] is aangetroffen aanleiding geweest voor de burgemeester om de last op te leggen, namelijk 15 en 22 december 2023 en 14 januari 2024. In de last is bepaald dat eiser niet binnen een straal van 500 meter van het woonadres en binnen een straal van 200 meter van het werkadres van [A] mag komen. Als eiser daar toch komt, verbeurt hij een dwangsom van € 2.500,- per overtreding. In de last zijn wel enkele uitzonderingen gemaakt voor locaties die binnen dat gebied vallen, namelijk zijn huisarts en de kerk waar eiser regelmatig komt.
2.2.
Eiser heeft tegen de last bezwaar gemaakt en met de beslissing op dat bezwaar (het bestreden besluit) heeft de burgemeester dat bezwaar ongegrond verklaard. Dat betekent dat de burgemeester vindt dat de last terecht is opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft de burgemeester een invorderingsbesluit genomen omdat uit de bestuurlijke rapportage van 21 augustus 2024 (bestuurlijke rapportage II) blijkt dat eiser tweemaal de last heeft overtreden, namelijk op 10 mei 2024 (overtreding I) en 18 augustus 2024 (overtreding II). Vanwege de financiële draagkracht van eiser heeft de burgemeester de invordering van de verbeurde dwangsommen voor de twee overtredingen gematigd van € 5.000,- naar € 2.500,-. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen het invorderingsbesluit. De burgemeester heeft dit bezwaar doorgestuurd naar de rechtbank en aangegeven niet tot invordering over te gaan totdat de rechtbank heeft beslist op dit beroep. Het beroep heeft mede betrekking op het invorderingsbesluit. [1]
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van een overtreding?
3. Eiser stelt allereerst dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het verbod van artikel 2.53, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Hij had niet het kennelijke doel om [A] te bespieden. Eiser stelt daarnaast dat hij in de bezwaarfase de bestuurlijke rapportage I en het verweerschrift van de burgemeester niet heeft ontvangen.
3.1.
De burgemeester meent dat uit de bestuurlijke rapportage I blijkt dat eiser zich, ondanks eerdere strafrechtelijke maatregelen, veelvuldig in de buurt van de woon- en werkadres van [A] bevond. Op basis daarvan vindt de burgemeester het voldoende aannemelijk dat eiser de kennelijke bedoeling had om [A] te bespieden.
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het verweerschrift in bezwaar en de bestuurlijke rapportage I door de burgemeester aan eiser zijn verstuurd. Daarnaast is tijdens de zitting vastgesteld dat eiser in de beroepsprocedure bij de rechtbank de stukken heeft ontvangen en heeft kunnen inzien.
3.3.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser niet betwist of ontkent dat hij zich op de onder 2.1 genoemde drie data in de buurt van het woon- en werkadres van [A] bevond. De burgemeester heeft toegelicht dat deze drie incidenten de aanleiding zijn geweest om tot de conclusie te komen dat eiser de kennelijke bedoeling had om [A] te bespieden.
3.4.
De vraag die dus voorligt is of de burgemeester op basis van deze drie incidenten mocht besluiten dat eiser de kennelijke bedoeling had om [A] te bespieden en daarmee dus artikel 2.53, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Volgens dat artikel is het voor iemand verboden om zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw bevindt, te bespieden. Uit het gangbare taalgebruik wordt onder bespieden verstaan het onopgemerkt in de gaten houden of het stiekem bekijken van iemand.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de kennelijke bedoeling had om [A] te bespieden. Uit de lange voorgeschiedenis van eisers gedrag blijkt dat eiser [A] al meerdere jaren stalkt. Eiser is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld en eiser betwist deze feiten niet. Zelfs toen het door de strafrechter opgelegde contact- en gebiedsverbod gold, is eiser meerdere malen aangetroffen in het gebied waar hij niet mocht komen. Verder is duidelijk en concreet uiteengezet in de bestuurlijke rapportage I dat eiser op de drie data in de buurt van [A] woon- en werkadres is aangetroffen. Dat betwist eiser wederom niet. Eiser heeft daarnaast geen logische verklaring gegeven over wat hij in de buurt van [A] woon- en werkadres te zoeken had. De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage I en gaat daar dus vanuit. [2] De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat eiser de kennelijke bedoeling had om [A] te bespieden en daarmee het in artikel 2.53, eerste lid, van de APV opgenomen verbod heeft overtreden.
3.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mag er voor de overtredingen een last worden opgelegd?
4. Eiser vindt de last buitenproportioneel. De burgemeester heeft geen rekening gehouden met het feit dat het een kleine gemeente betreft. De kans dat eiser [A] tegen het lijf loopt, is daarom groot. Daarnaast vindt eiser dat hij door de last ernstig in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt.
4.1.
De burgemeester vindt de last noodzakelijk en proportioneel. De bescherming van de veiligheid en het welzijn van [A] en haar omgeving alsook de bescherming van de openbare orde in de gemeente weegt daarin zwaar mee. De burgemeester heeft bij de last daarnaast de bewegingsbeperkingen van eiser meegewogen en daarom de last in duur beperkt en slechts voor specifieke gebieden opgelegd. Daarbij zijn ook enkele uitzonderingen opgenomen. De burgemeester meent dat de beperking van de bewegingsvrijheid van eiser om die redenen is gerechtvaardigd.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat met de last de bewegingsvrijheid [3] van eiser is beperkt. Die bewegingsvrijheid mag worden beperkt als daarvoor een voldoende duidelijke wettelijke basis is en de inperking noodzakelijk is en in het belang is van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. [4] Daarvan is hier sprake. De beperking heeft namelijk allereerst een duidelijke wettelijke basis in de APV. Daarin staat het verbod om personen te bespieden en bij een overtreding van dat verbod, kan de burgemeester daartegen handhavend optreden, bijvoorbeeld door middel van een last. Daarnaast is de last hier noodzakelijk. Eiser laat de laatste jaren een structureel beeld zien van het bespieden van [A] en houdt daar, ondanks een veroordeling door de strafrechter, niet mee op. De last zorgt voor een financiële prikkel om te stoppen met het bespieden van [A] en is daarmee een geschikt en vooral ook noodzakelijk middel. De handhaving is in het belang van het voorkomen van strafbare feiten door eiser en heeft mede als doel de fundamentele rechten en vrijheden van [A] en diens omgeving te beschermen, namelijk het recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Daarbij raakt de last ook aan het belang van handhaving van de openbare orde. Eiser zorgt met zijn handelen voor een verstoring van het gewenste en de gereguleerde normale gang van zaken in de openbare ruimte. Het handelen van eiser vindt namelijk plaats in de openbare ruimte. Het bespieden van [A] zorgt in die zin niet alleen (logischerwijs) bij haar en haar omgeving voor een onveilig gevoel, maar ook anderen die weten dat eiser zich hier schuldig aan maakt, kunnen zich in de openbare ruimte onveilig voelen in de buurt van eiser.
4.3.
De rechtbank vindt de last ook evenredig. Als er sprake is van een overtreding geldt namelijk als uitgangspunt dat het algemeen belang is gediend met handhaving en dat om die reden in de regel door de burgemeester moet worden opgetreden tegen een overtreding. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval bijzondere omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken en er daarom moet worden afgezien van handhavend optreden. [5] Die bijzondere omstandigheden zijn hier niet. De burgemeester heeft alle belangen zorgvuldig gewogen en daarbij mogen besluiten dat eisers belangen niet opwegen tegen de hierboven omschreven algemene belangen. Bovendien heeft de burgemeester rekening gehouden met de impact van de last op eiser en de last daarom in duur beperkt en uitzonderingen gemaakt voor eiser waardoor hij wel naar zijn huisarts en de kerk kon. Naast die uitzonderingen heeft eiser in de verboden gebieden niets te zoeken.
4.4.
Kortom, de burgemeester heeft de last aan eiser mogen opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het invorderingsbesluit terecht genomen?
5. Ten slotte is eiser het niet eens met het invorderingsbesluit. Eiser vindt de invordering voor overtreding I onterecht omdat eiser toen niet wist dat er een last liep. Verder stelt eiser dat hij bij overtreding II de last niet heeft overtreden. Eiser vindt het daarnaast onevenredig zwaar dat hij een dwangsom moet betalen.
5.1.
De burgemeester vindt dat duidelijk was dat de last per direct zou ingaan en dat het instellen van bezwaar geen schorsende werking heeft. Daarom is terecht overgegaan tot invordering als gevolg van overtreding I. De burgemeester vindt verder dat eiser met overtreding II de last wel degelijk heeft overtreden. Ten slotte vindt de burgemeester de invordering evenredig omdat al rekening is gehouden met de financiële situatie van eiser.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat eiser de dwangsommen heeft verbeurd omdat hij tweemaal de last heeft overtreden. Er staat niet ter discussie dat eiser met overtreding I de last heeft overtreden. Daarnaast wist eiser bij overtreding I dat er een last tegen hem gold. Eiser heeft namelijk die dag tegen de politie verklaard dat hij in dat gebied mocht komen, dat hij nog bezwaar mocht maken en dat hij het bij zijn advocaat zou neerleggen. Ook stond in de last duidelijk dat deze per direct in zou gaan en dat het instellen van bezwaar geen schorsende werking heeft. Daarnaast heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser overtreding II heeft begaan. Uit de bestuurlijke rapportage II volgt namelijk dat de politie eiser heeft zien rijden in het gebied waar hij niet mocht komen. De enkele stelling van eiser dat dit niet klopt, heeft de burgemeester onvoldoende mogen vinden.
5.3.
Nu vaststaat dat eiser de last tweemaal heeft overtreden, is het uitgangspunt dat de burgemeester in beginsel overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Aan het belang van invordering komt namelijk veel gewicht toe. Als de burgemeester handhavend optreedt, dan moet er ook worden doorgepakt als er vervolgens alsnog overtredingen plaatsvinden. Anders heeft het opleggen van een last geen zin. Alleen in bijzondere omstandigheden kan de burgemeester geheel of gedeeltelijk van invordering afzien. [6] Daarvan is hier geen sprake. Daarbij heeft de burgemeester bij het invorderingsbesluit al rekening gehouden met de financiële draagkracht van eiser. Voor een verdere matiging ziet de rechtbank geen aanleiding.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last rechtmatig is en de burgemeester ook het invorderingsbesluit mocht nemen omdat eiser dwangsommen heeft verbeurd. Eiser zal € 2.500,- moeten betalen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.J. Woutersen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4118.
3.Artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tot het waarborgen van bepaalde rechten en vrijheden die niet reeds in het Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen (het Vierde Protocol).
4.Artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3428.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5211.