ECLI:NL:RBMNE:2025:5257

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/7658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing reguliere voorbereidingsprocedure voor omgevingsvergunning voor aanleg van padelbanen

Deze uitspraak betreft de vraag of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere een omgevingsvergunning mocht verlenen voor het aanleggen van vier padelbanen op twee oude tennisbanen. Eiser, die het niet eens is met de verleende vergunning, heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat het bouwwerk te groot is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de vergunninghouder.

De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en concludeert dat het college de verkeerde procedure heeft toegepast. De rechtbank legt uit dat de omheining van de padelbanen en de verharding functioneel met elkaar verbonden zijn, waardoor het totale bouwwerk groter is dan de toegestane oppervlakte voor de kruimelgevallenregeling.

De rechtbank herroept het primaire besluit en oordeelt dat het college de aanvraag opnieuw moet behandelen met toepassing van de uitgebreide procedure. De uitspraak heeft ook gevolgen voor de vergunninghouder, die voorlopig niet kan beginnen met de bouw van de padelbanen. De rechtbank wijst op de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van de aanvraag en de gevolgen van de uitspraak voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. L.A. Sluiter).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. T. Gelo).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure aan vergunninghouder een omgevingsvergunning mocht verlenen voor het aanleggen van vier padelbanen op twee oude tennisbanen op het perceel [adres] in [plaats] (het adres). Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en toegepaste voorbereidingsprocedure. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan, die de rechtbank beoordeelt.
1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college in dit geval de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen met toepassing van de kruimelgevallenregeling [1] . Het bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd is hiervoor namelijk te groot. Het college heeft dus de verkeerde voorbereidingsprocedure toegepast. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het college moet opnieuw op de aanvraag van vergunninghouder beslissen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en besluitvorming

2. [vergunninghouder] (vergunninghouder) heeft op 16 juni 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van vier padelbanen op twee oude tennisbanen op het adres. Met het besluit van 2 oktober 2023 heeft het college de omgevingsvergunning verstrekt. Eiser heeft hiertegen op 24 oktober 2023 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Het college heeft hierbij het advies van de bezwaarschriftencommissie van 10 juli 2024 niet overgenomen.
2.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en hij heeft tweemaal aanvullende gronden ingediend. Vergunninghouder heeft zienswijzen ingediend. Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.2
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
Wabo of omgevingswet?
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Regels uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
4. Uit artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wabo volgt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning te bouwen of een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.1 Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van een bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien sprake is van een:
- binnenplanse afwijking (onder 1˚);
- een (kruimel)geval in de zin van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (onder 2˚);
- grote buitenplanse afwijking, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (onder 3˚).
4.2
Het college heeft de keuze om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft bij die keuze beleidsruimte en moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Beoordeling van de beroepsgronden van eiser
5. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning voor het aanleggen van vier padelbanen op twee oude tennisbanen niet met de reguliere voorbereidingsprocedure verleend had mogen worden. Hij verwijst naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie had geadviseerd om het primaire besluit te herroepen en alsnog de uitgebreide procedure te volgen, omdat de kruimelgevallenregeling niet van toepassing zou zijn.
6.1
Het college voert aan dat het bouwplan in strijd is met de bouwregels uit het bestemmingsplan, omdat de omheining van de padelbanen een bouwhoogte van 4 meter hebben en slechts 3 meter is toegestaan. Volgens het college kan de aanvraag toch worden vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat de omheining van een padelbaan geen grotere oppervlakte beslaat dan 50 m2. De hoogte van de omheining is lager dan 10 meter. Hierdoor wordt volgens het college voldaan aan de in artikel 4 onderdeel 3 bijlage II van het Bor genoemde randvoorwaarden om gebruik te maken van de kruimelgevallenregeling. Het college heeft daarom de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo toegepast.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan op zich mag afwijken van het advies van een bezwaarschriftencommissie, maar dan moet dat wel goed en correct gemotiveerd worden. Het college heeft in de beslissing op bezwaar wel gemotiveerd waarom zij zijn afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie, maar die motivering overtuigt niet. In deze zaak is van belang hoe de oppervlakte van het vergunde project berekend moet worden. Als alleen de omheining meegerekend moet worden, kan het project via de kruimelregeling vergund worden. Als de ondergrond van de padelbaan (de verharding) ook meegerekend moet worden, is het bouwwerk te groot om via de kruimelregeling te vergunnen.
6.3
De rechtbank is van oordeel de verharding en de omheining functioneel met elkaar zijn verbonden, immers zonder het één verliest het ander zijn functie als onderdeel van de padelbaan. De omheining maakt bij padel onderdeel uit van het spel. Ook qua constructie zijn zij met elkaar verbonden, aangezien de betonnen fundering het verharde terrein direct omsluit en opsluit. Dit maakt dat sprake is van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m² per baan gerekend en gerekend naar het totale project.
6.4
Vergunninghouder heeft er nog op gewezen dat in de situatie die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (de Afdeling) [2] zowel de oppervlakteverharding als de omheining van de padelbanen in strijd met de geldende planregels waren. In onderhavige zaak is alleen de omheining vergunning plichtig, waardoor sprake is van een andere situatie. Volgens vergunninghouder is daarom alleen de oppervlakte van de omheining relevant en die totale oppervlakte is minder dan 50 m². De rechtbank volgt vergunninghouder hierin niet. Of de verharding van het speelveld nou wel of niet vergunning plichtig is, verandert niets aan de status van het bouwwerk als geheel. De Afdeling noemt deze vergunningplicht wel, maar de rechtbank ziet dat de Afdeling dit noemt als cumulatieve vereiste voor de vraag of ondergrond en omheining één bouwwerk vormen.
6.5
Vergunninghouder heeft er ook op gewezen dat de omheining gezien moet worden als speeltoestel en speeltoestellen mogen volgens de planregels 6 meter hoog zijn, zodat er in het geheel geen sprake is van strijdig gebruik. De rechtbank volgt vergunninghouder hierin ook niet. Uit de planregels valt af te leiden dat dit speelvoorzieningen zijn behorende bij sport. Dit gaat dus niet over voorzieningen voor de sport zelf. En de omheinging van de padelbanen waar het in deze zaak om gaat, zijn nodig voor de sport zelf.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning voor het aanleggen van vier padelbanen op twee oude tennisbanen op het adres niet middels de kruimelgevallenregeling had kunnen verlenen. Het bouwwerk is hiervoor te groot. Het college heeft daardoor de verkeerde procedure toegepast. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat er maar één juiste beslissing op bezwaar mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
7.1
Het college moet opnieuw op de aanvraag van vergunninghouder beslissen met toepassing van de uitgebreide procedure. [3]
7.2
Omdat de omgevingsvergunning nu is herroepen, betekent dit voor vergunninghouder dat de bouw van de padelbanen in ieder geval vooralsnog niet door kan gaan. Dit betekent ook dat rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
7.3
De rechtbank wil partijen, in kader van de finale geschilbeslechting, het volgende meegeven over de overige beroepsgronden.
Met de omgevingsvergunning wordt het niet mogelijk gemaakt om (meer) feestjes te geven. De omgevingsvergunning strijdig gebruik, waarvoor de belangenafweging gemaakt moet worden, ziet alleen op de hoogte van een hekwerk. De overlast die eiser stelt te zullen ervaren van de feestjes, is niet het gevolg van de verhoging van het hekwerk, en is dan ook niet iets wat het college mee mag wegen als zij opnieuw op de aanvraag gaat beslissen.
Wat betreft de geluidsoverlast zal het college eenzelfde belangenafweging moeten maken. Bij die belangenafweging zal het college allereerst moeten beoordelen of de gestelde geluidsoverlast wel het gevolg is van de strijd met het bestemmingsplan (de hoogte van het hekwerk) waarvoor vergunning is verleend. Is de gestelde geluidsoverlast niet het gevolg van een strijdigheid met het bestemmingsplan, maar het gevolg van activiteiten die met het bestemmingsplan overeenkomen, dan is die geluidsoverlast ook niet iets wat het college mee mag wegen als zij opnieuw op de aanvraag gaat beslissen. Die activiteiten zijn dan immers al bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegestaan.
7.4
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft ook gevraagd om een reis- en verletkostenvergoeding. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 10,- aan reiskosten [4] en € 18,- aan verletkosten. Eiser heeft geen specificatie van de door hem gestelde verletkosten overgelegd. De rechtbank stelt de vergoeding daarom vast op het laagste tarief. [5] Het laagste tarief is op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d van het Bpb € 9,- per uur. De rechtbank kent in dit geval een vergoeding voor een tijdsbesteding van twee uur toe, namelijk: één uur voor de zitting en één uur retour reistijd naar de woonplaats van eiser. Het college moet deze kosten vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2024;
- herroept het primaire besluit van 2 oktober 2023;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 28,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. van Manen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4 onderdeel 3 bijlage, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 mei 2025, ECLI:NLRVS:2025:2163.
3.Zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo.
4.Retour reiskosten per trein van Almere Buiten naar Lelystad Centrum, laagste klasse, op grond artikel 2, eerste lid, sub d van het Besluit proceskosten bestuursrecht jo. artikel 11, eerste lid, onder d van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
5.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516 en de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1450.