ECLI:NL:RBMNE:2025:525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
16/107882-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk veroorzaken van een ontploffing en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 1 februari 2024 heeft de verdachte een ontploffing veroorzaakt bij een cafetaria in Utrecht, wat leidde tot schade aan het pand. Daarnaast heeft hij op 8 januari 2024 brand gesticht aan vier voertuigen en geprobeerd brand te stichten aan twee andere voertuigen, wat ook schade veroorzaakte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd om de verdachte te helpen zijn leven een positieve wending te geven. De ernst van de feiten is benadrukt, vooral gezien de toename van explosies en brandstichtingen in de samenleving, wat leidt tot gevoelens van onveiligheid. De verdachte is jong en heeft geen eerdere veroordelingen, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/107882-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Sierra Leone),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 juli 2024, 1 oktober 2024 en 4 februari 2025. De zaak is op de laatstgenoemde zitting inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, alsmede de gemachtigde van de benadeelde partij [onderneming 1] B.V., dhr. [A] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 1 februari 2024 in Utrecht bij [cafetaria] op de [straat 2] [nummeraanduiding 1] een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor (levens)gevaar voor personen en goederen kon ontstaan;
ten aanzien van feit 2:
op 8 januari 2024 in Utrecht, samen met anderen, meermalen brand heeft gesticht in en/of aan de voertuigen met kentekens: [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] waardoor (levens)gevaar voor personen en goederen kon ontstaan;
ten aanzien van feit 3:
op 8 januari 2024 in Utrecht, samen met anderen, heeft geprobeerd om brand te stichten in en/of aan de voertuigen met kentekens: [kenteken 5] en [kenteken 6] waardoor (levens)gevaar voor personen en goederen kon ontstaan;
ten aanzien van feit 4:
op 8 januari 2024 in Utrecht, samen met anderen, een personenauto met kenteken [kenteken 7] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat partieel vrijspraak dient te volgen voor het onderdeel ‘voor personen te duchten levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel’ onder feit 1. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.1.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen (onder 1 t/m 4) ten laste is gelegd. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.1.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn weergegeven, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde teweegbrengen van een ontploffing bij [cafetaria] waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde brandstichting aan voertuigen met gemeen gevaar voor goederen, een poging tot brandstichting aan voertuigen en de vernieling van een personenauto. De rechtbank zal na de bewijsmiddelen uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [B] , voor zover inhoudende:
Ik heb een eigen bedrijf genaamd [cafetaria] , welke is gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1]
te [plaats 1] . [2]
Op 1 februari 2024 omstreeks 00.05 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale. Ik hoorde dat het alarm van mijn bedrijf was afgegaan. Op dezelfde dag omstreeks 20.00 uur ben ik naar de zaak gegaan. Ik zag dat er veel glas in de zaak lag. Tevens zag ik dat er een aantal stoelen door de klap door de zaak lagen. Ik zag dat er forse schade aan de ramen en kozijnen waren te zien. Ik zag dat er een aantal ruiten waren vernield.
Ik ben vervolgens naar de voorzijde gelopen en ik zag dat er ongeveer in het midden van het kozijn een deuk was te zien. Ik zag dat deze deuk door iets krachtigs is veroorzaakt. Ik zag dat een lamp los hing.
Ik ben naar de camerabeelden gaan kijken en ik zag het volgende. Op de beelden zijn de juiste data en tijden te zien. De tijd loopt alleen een beetje achter. Ik zag dat er omstreeks 00.15 uur een jongeman aan kwam gelopen. Ik zag dat hij alleen was. Ik zag dat de jongeman een beetje aan het rondkijken was en dat hij voor de gevel bukte. Ik zag dat hij vervolgens hard wegliep en ik zag dat er daarna een grote vuurbal en licht was te zien. [3]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ik was omstreeks het tijdstip van de ontploffing in de buurt van [cafetaria] . Het klopt dat ik op 1 februari 2024 rond 00.50 uur uit mijn brievenbus geld heb gepakt. Dit was 600 euro die ik had gekregen van een vriend. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen (Tap-gesprekken gevoerd op 9 februari 2024), voor zover inhoudende:
De gesprekken worden gevoerd door de verdachte die gebruikt maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . De gebruiker van het telefoonnummer betreft [verdachte] .
[verdachte (voornaam)] : je weet toch (ntv)...je weet toch die eh..die [cafetaria] (fon)?
V: [cafetaria] , wat?
[verdachte (voornaam)] : ja, die eh..die eh eetzaak, is (ntv), die [cafetaria]
V: oh..ja, ja
[verdachte (voornaam)] : daar is toch iets gebeurd!
V: ja
[verdachte (voornaam)] : en ik vroeg.. geld daarvoor, toch?
V:ja
[verdachte (voornaam)] : ik heb die storie eh....ik heb die torie gehaald om die gewoon voor die deur af te steken, ik heb dat gedaan en zo verdien ik mijn pap, snap je? [5]
V: hoeveel heb je gepakt op deze?[verdachte (voornaam)] : op deze, ik heb 6 barki gepaktV: 6 barki..maar eh...[verdachte (voornaam)] : voor alleen iets afsteken maar al die tories moet ik zelf regelen [6]
Een proces-verbaal onderzoek historische verkeersgegevens, voor zover inhoudende:
De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] ( [telefoonnummer] ) is later geïdentificeerd als verdachte [verdachte] . Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het betreffende telefoonnummer opgevraagd in de periode van 12 augustus 2023 tot en met 12 februari 2024. Het onderzoeksteam heeft de volgende bevindingen opgedaan [7] :
-
Op 1 februari 2024, om 00:17:02 uur maakt de telefoon [telefoonnummer] verbinding met cell-id [.....] [straat 1] te [plaats 1] . De [straat 1] bevindt zich op ongeveer 350 meter van de [straat 2] waar het incident heeft plaatsgevonden. [8]
Een proces-verbaal uitkijken camerabeelden (kapsalon op [straat 2] [nummeraanduiding 2] ), voor zover inhoudende:
Op donderdag 1 februari 2024 omstreeks 00.17 uur werd een vernieling gepleegd door middel van een ontploffing met een explosief. Dit vond plaats op de [straat 2] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] alwaar een [cafetaria] is gevestigd. De camerabeelden zijn verkregen bij de [onderneming 6] gevestigd op de [straat 2] [nummeraanduiding 2] te [plaats 1]
Tijd Omschrijving
00.13.43
uur De verdachte komt aanlopen.
00.13.46
uur De verdachte draait zich snel weer om en loopt uit beeld. [9]
00.17.10
uur De verdachte komt weer terug. Hij heeft een voorwerp in zijn rechterhand. Hij loopt richting [cafetaria] . [10]
00.17.32
uur De verdachte bukt en er is vuur te zien op de grond. [11]
00.17.44
uur Er is een explosie met veel licht en rondvliegend puin te zien. [12]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft de ontploffing teweeggebracht
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 februari 2024 de ontploffing bij [cafetaria] op de [straat 2] [nummeraanduiding 1] teweeg heeft gebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij omstreeks het tijdstip van de ontploffing in de buurt was van [cafetaria] . Ook uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte volgt dat hij zich kort voor de ontploffing in de buurt van [cafetaria] (gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] ) bevond. In het tapgesprek van 9 februari 2024 spreekt verdachte bovendien over [cafetaria] , dat hij daarvoor geld vroeg en dat hij een ‘ding’ heeft gehaald om die voor de deur (van [cafetaria] ) af te steken. Hij bevestigt in dat telefoongesprek dat hij dat heeft gedaan en dat hij daar € 600,- voor heeft gekregen. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 februari 2024 rond 00:53 uur, dus ongeveer 35 minuten na de ontploffing, briefgeld ter waarde van € 600,- uit zijn brievenbus heeft gepakt. Gelet op het voorgaande, in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het alternatief scenario is ongeloofwaardig
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat hij werd gebeld door een vriend (van wie hij de naam niet wil noemen) met de vraag om een aansteker te brengen op een locatie gelegen één straat achter [cafetaria] . Hij zegt dat hij op 1 februari 2024 die aansteker heeft gebracht, dat hij toen nog even met die vriend heeft gepraat en (kort) nadat hij was weggegaan een knal hoorde. Verdachte heeft verder ter terechtzitting gezegd dat een vriend € 600,- in de brievenbus van verdachte had gelegd zodat hij een Valentijnscadeau voor zijn vriendin kon kopen. Hier stond geen wederdienst tegenover omdat die vriend erop vertrouwde dat hij het geld terug zou betalen. [13] De tapgesprekken waren volgens verdachte alleen maar grootspraak.
Hoewel het alternatieve scenario niet (geheel) door wettige bewijsmiddelen valt uit te sluiten, gaat de rechtbank aan dit alternatieve scenario voorbij omdat zij dit ongeloofwaardig acht in het licht van de bewijsmiddelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte over dit alternatieve scenario pas heeft verklaard, ruim nadat hem het procesdossier bekend was. Voorts heeft te gelden dat verdachte de verklaring geen handen en voeten heeft gegeven, waardoor de politie het scenario niet heeft kunnen verifiëren. De rechtbank acht het bovenal ongeloofwaardig dat het tapgesprek grootspraak zou zijn, gelet op de context waarin die gesprekken hebben plaatsgevonden en het feit dat verdachte kort na de ontploffing
€ 600,- uit zijn brievenbus heeft gehaald. Dit laatste is namelijk geheel in lijn met wat hij in het tapgesprek heeft gezegd.
Partiële vrijspraak voor levensgevaar en gevaar zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht niet bewezen dat ten tijde van de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Verdachte zal voor dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Op grond van het dossier kan echter niet worden vastgesteld of in de (boven)woningen bij [cafetaria] personen aanwezig waren ten tijde van de ontploffing.
Naar algemene ervaringsregels levert een ontploffing bij een restaurant met bovengelegen woningen wel een gemeen gevaar van goederen op, zodat de rechtbank dit wel bewezen vindt.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 8 januari 2024 in de buurt van de [straat 3] was. Mij werd door vier jongens gevraagd om wasbenzine te kopen en een baksteen te regelen. Dat heb ik gedaan. Ik wilde het (de rechtbank begrijpt: brandstichten) niet zelf doen, maar wilde wel op de uitkijk staan en dat heb ik ook gedaan. Als er iemand zou komen dan moest ik schreeuwen. Ik ben de persoon die op de beelden te zien is waarvan het lijkt dat hij op de uitkijk staat. [14]
Een proces-verbaal van aangifte door [C] voor zover inhoudende:
Ik ben eigenaar van koeriersbedrijf [onderneming 2].
Op 4 januari 2024 omstreeks 21.00 uur parkeerde ik de bestelauto met kenteken [kenteken 5] op de [straat 4] . Op 6 januari 2024 is de bus met kenteken [kenteken 1] geparkeerd op [straat 4] te [plaats 1] . Op 8 januari 2024 omstreeks 01.30 uur werd ik gebeld dat mijn bedrijfsauto's in brand stonden. [15]
Een proces-verbaal van aangifte door [H] voor zover inhoudende:
Ik doe deze aangifte namens het bedrijf dat eigenaar is van de bestelbus (kenteken [kenteken 2] ). Het bedrijf heet: [onderneming 3] B.V. Op 7 januari 2024 omstreeks 22.00 uur parkeerde ik de bestelbus op de openbare weg gelegen aan de [straat 3] ter hoogte van huisnummer [nummeraanduiding 3] te [plaats 1] . Op 8 januari 2024 omstreeks 08.00 uur wilde ik de bestelbus weer gebruiken en ik zag dat op de plaats waar de bestelbus stond, deze zwart was ten gevolge van brand. [16]
Een proces-verbaal van aangifte door [D] voor zover inhoudende:
Mijn werkbus is in brand gestoken. De bus is van het bedrijf waar ik voor werk. Het is een leaseauto. Op 7 januari 2024, omstreeks 16.00 uur, zag ik dat mijn bus (kenteken [kenteken 3] ) nog helemaal in tact was en geen schade had. Omstreeks 16.30 uur parkeerde ik de bus op de [straat 4] . Omstreeks 01.15 uur werd ik wakker. Ik keek toen naar buiten en zag dat er meerdere auto's in brand stonden. Ik liep toen naar buiten en zag dat er rook uit mijn auto kwam. Ik zag dat mijn auto geblust was. De brand had voornamelijk plaatsgevonden in de cabine. Ook waren er wat goederen weggesmeuld. [17]
Een proces-verbaal van aangifte door [E] , voor zover inhoudende:
Ik doe deze aangifte namens [onderneming 1] B.V. die eigenaar is van de auto voorzien van het kenteken: [kenteken 4] . De bestuurder van de auto vertelde mij dat hij op 7 januari 2024 zijn auto had zien staan op de openbare weg gelegen aan de [straat 3] te [plaats 1] . Hij zag dat de auto nog intact was. Op 8 januari 2024 omstreeks 07.00 uur wilde hij de auto weer gebruiken en hij zag tot zijn schrik dat de auto weg was. [18] Ik zag op [..] [.] dat er op de [straat 3] te [plaats 1] een aantal auto's in de brand waren gestoken. Ik herkende het kenteken, als het kenteken van de auto van [onderneming 1] . De auto was afgesleept. Ik heb vervolgens een paar foto's gekregen en ik zag dat de cabine uitgebrand was. Ik zag dat het ruitje aan de bestuurderszijde was ingeslagen. [19]
Een proces-verbaal van aangifte door [F] , voor zover inhoudende:
Ik doe aangifte namens [onderneming 4] . Op 8 januari 2024 rond 6:30 vertelde de politie mij dat op de [straat 3] een paar auto's in brand gestoken zijn en dat dit ook bij mijn werkauto (kenteken [kenteken 6] ) is geprobeerd, maar is mislukt. Mijn linker voorruit is kapot geslagen en is er een soort van benzine in mijn busje gegooid wat ontzettend erg ruikt. [20]
Een proces-verbaal van aangifte door [G] , voor zover inhoudende:
Op 7 januari 2024, omstreeks 21:00 uur, parkeerde ik mijn auto aan de [straat 4] . Mijn auto is voorzien van kenteken [kenteken 7] . Op 8 januari 2024, omstreeks 01:00 uur, werd ik wakker en vervolgens ben ik naar buiten gegaan. Ik zag dat mijn auto in brand stond. Toen de brand geblust was, zag ik dat de auto helemaal total loss was. [21]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudende:
Op 8 januari 2024 om 01.15 uur kreeg ik de opdracht te gaan naar de [straat 3] te [plaats 1] .
De brandweer arriveerde. Ik hoorde dat deze brandweerman tegen mij zei dat:
- Er rode doppen op het wegdek lagen;
- Dat de rode doppen van flessen met wasbenzine zijn. [22]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:
Toen ik ter plaatse kwam op de [straat 4] zag ik dat op diverse locaties voertuigen in brand stonden.
Onderstaande voertuigen stonden in brand:
Voertuig 1 - [kenteken 1] (de rechtbank begrijpt op basis van de aangifte: [kenteken 1] ), tennaamgesteld -> [C]
Voertuig 2 - [kenteken 7] , tennaamgesteld -> [G] (voertuig vatte vlam door naastgelegen voertuig 1)
Voertuig 3 - [kenteken 2] , tennaamgesteld -> [onderneming 3] B.V.
Voertuig 4 - [kenteken 3] , tennaamgesteld -> [onderneming 5] B.V.
Voertuig 5 - [kenteken 4] , tennaamgesteld -> [onderneming 1] B.V.
Bij onderstaande voertuigen was het raampje ingeslagen:
Voertuig 6 - [kenteken 5] , tennaamgesteld -> [C]
Bij voertuig 6 lag een baksteen op de bijrijdersstoel. Ook zag ik een fles wasbenzine met een stuk vuurwerk eraan vast in de bus liggen. Ik zag dat het raampje aan de bestuurderszijde was ingeslagen/ingegooid.
Voertuig 7 - [kenteken 6] , tennaamgesteld -> [onderneming 4]
Ik zag dat bij voertuig 7 het raam was ingegooid/geslagen. Ik rook een sterke benzinelucht. [23]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:
Op 8 januari 2024 omstreeks 01:17 uur, kwam ik, verbalisant, ter plaatse op de [straat 3] . Ik zag dat er een voertuig uit de [straat 5] kwam gereden. Ik hield dit voertuig staande. De bestuurder stapte uit en ik hoorde dat hij zei: "Ik heb mijn auto weten te redden, hij stond naast de andere voertuigen." [24]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 2, 3 en 4
Bewezenverklaring feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht aan meerdere voertuigen (met kenteken [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] ) en heeft geprobeerd brand te stichten aan twee andere voertuigen (met kentekens [kenteken 5] en [kenteken 6] ). Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een personenauto (met kenteken [kenteken 7] ) heeft vernield. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Medeplegen verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de (poging) brandstichtingen (van de voertuigen met kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] , [kenteken 4] en [kenteken 5] , [kenteken 6] ) betrokken was. Het staat ook niet ter discussie dat de personenauto (met kenteken [kenteken 7] ) als gevolg van de brandstichting bij een ander voertuig door overslaande brand is vernield.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte voldoet voor de kwalificatie medeplegen. Daarvoor is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is volgens de Hoge Raad slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte een rol van voldoende gewicht had, door wasbenzine te kopen, een baksteen te regelen en op de uitkijk te staan. De raadsman heeft (onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad [25] ) bepleit dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en er geen bewijs is voor een grote rol dan die van medeplichtige, hetgeen niet ten laste is gelegd.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet. De rol van verdachte was – anders dan in de zaak uit het arrest van de Hoge Raad waar de raadsman naar heeft verwezen – niet beperkt tot op de uitkijk staan en schreeuwen zodra er iemand aan kwam. Verdachte is door anderen benaderd met het verzoek om wasbenzine te kopen en een baksteen te regelen. Dit heeft verdachte ook gedaan. Verdachte had daarmee een rol van gewicht in de voorbereiding. Verdachte is door de anderen ook verteld wat het plan was en er is gesproken over een taakverdeling. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij tegen de anderen heeft gezegd zelf de auto’s niet in brand te willen steken, maar wel op de uitkijk te willen staan. Verdachte wist dus wat het plan was en heeft zich niet teruggetrokken, maar heeft ervoor gekozen aanwezig te zijn ten tijde van het plegen van de brandstichting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is om tot medeplegen te komen. Dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, doet daar niet aan af.
Partiële vrijspraak voor levensgevaar en gevaar zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen’ dat ten tijde van de ontploffing te duchten’ was.
Zoals hiervoor al is overwogen is voor levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) nodig dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voorzienbaar was. Zo is er niet gebleken dat er rond het tijdstip van de branden mensen in de directe omgeving waren. Het in brand steken van auto’s levert wel naar algemene ervaringsregels een gemeen gevaar voor (naastgelegen) goederen op.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1op 1 februari 2024 te [plaats 1] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door bij een pand, gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] ( [cafetaria] ), een explosieve/brandbare substantie tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] en naastgelegen panden en de in voornoemde panden aanwezige goederen, te duchten was;
ten aanzien van feit 2op 8 januari 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk brand heeft gesticht aan voertuigen, te weten- het voertuig met kenteken [kenteken 1] (tennaamgestelde [C] ) en- het voertuig met kenteken [kenteken 2] (tennaamgestelde [onderneming 3] B.V.) en- het voertuig met kenteken [kenteken 3] (tennaamgestelde [onderneming 5] B.V./ [D] ) en- het voertuig met kenteken [kenteken 4] (tennaamgestelde [onderneming 1] B.V.),door (telkens) open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende/ontbrandbare vloeistof) en deze brandversnellende/ontbrandbare vloeistof in voornoemde voertuigen te plaatsen/te gooien,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten naastgelegen voertuigen en naastgelegen panden, te duchten was;
ten aanzien van feit 3op 8 januari 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan voertuigen, te weten- een voertuig met kenteken [kenteken 5] (tennaamgestelde [C] ) en- een voertuig met kenteken [kenteken 6] (tennaamgestelde [onderneming 4] ),door (telkens)
- een of meer ruiten van voornoemde voertuigen in te slaan/in te gooien en
- vervolgens een hoeveelheid van een brandversnellende/ontbrandbare vloeistof in het voertuig te gooien/te gieten en
- een fles inhoudende een brandversnellende/ontbrandbare vloeistof, al dan niet voorzien van vuurwerk/explosief, in voornoemde voertuigen te plaatsen/te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten aan naastgelegen voertuigen en naastgelegen panden te duchten was,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 4op 8 januari 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk, een personenauto met kenteken [kenteken 7] (tenaamgestelde [G] ),heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan een gedeelte van acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar e-mail van 3 februari 2025 aan het voorwaardelijk strafdeel zullen worden verbonden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte niet eerder heeft vastgezeten en hij nu al bijna vijf en een halve maand in preventieve hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft zijn schorsingsvoorwaarden nageleefd en is nu op de goede weg. De raadsman heeft bepleit dat moet worden ingezet op reclasseringscontact en daarom alleen een voorwaardelijke straf moet worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing bij [cafetaria] , waardoor schade is ontstaan aan het pand. Explosies zoals deze zijn de laatste jaren exponentieel toegenomen en hebben (kennelijk) tot doel personen te intimideren. Ze veroorzaken niet alleen grote schade voor en hebben impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst en onveiligheid voor andere inwoners en de samenleving als geheel. De ontploffing bij [cafetaria] heeft nu ‘slechts’ materiële schade tot gevolg gehad, maar dit had heel anders kunnen aflopen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij vier auto’s, waardoor die auto’s volledig zijn uitgebrand. Verdachte heeft zich daarbij ook nog schuldig gemaakt aan poging tot brandstichting aan twee voertuigen en vernieling van een personenauto. Gelet op het tapgesprek (‘zo verdien ik mijn pap’) en de communicatie in de telefoon van verdachte met betrekking tot het (ver)krijgen van cobra’s [26] heeft de rechtbank het sterke vermoeden dat verdachte dit alles heeft gedaan om snel geld te verdienen.
Verdachte heeft daarnaast geen (volledige) openheid van zaken gegeven over zijn rol bij de ontploffing en brandstichtingen, het doel ervan en de wereld waar hij zich begeeft. Ook dit heeft de rechtbank meegewogen bij de strafoplegging.
Strafblad
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 september 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van [instelling 1] van 5 september 2024 en het aanvullende e-mailbericht van 3 februari 2025. Daarin wordt, samengevat, het volgende vermeld.
De reclassering ziet over het algemeen geen grote problemen in het leven van verdachte, maar heeft wel zorgen over zijn sociaal netwerk en de houding van verdachte. Het lijkt erop dat verdachte door dit negatieve sociale netwerk in contact komt met criminaliteit. Mocht verdachte veroordeeld worden in zowel de onderhavige zaak als in de zaak uit [plaats 2] (waar het een verdenking van een soortgelijk feit betreft), dan is sprake van een beginnend delictpatroon (waarin verdachte uitvoering geeft aan opdrachten vanuit de georganiseerde criminaliteit). Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering geeft aan dat verdachte zich tijdens zijn schorsing heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden (waaronder de elektronische monitoring).
De reclassering concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht en adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een Cova-training (en indien de reclassering dit nodig acht hierop volgend een behandeling bij de [instelling 2] of soortgelijke instelling) en een contactverbod met alle medeverdachten.
Strafoplegging
De rechtbank zal het volwassenstrafrecht toepassen. Zij vindt in navolging van de reclassering onvoldoende aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft hierbij ook gekeken naar straffen die in soortgelijke feiten worden opgelegd. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank ook ziet dat verdachte nog erg jong is, dat hij niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld en reeds vijf en een halve maand in voorlopige hechtenis heeft gezeten in afwachting van zijn strafzaak. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte zich reeds langere tijd gedurende zijn schorsing aan strenge (vrijheidsbeperkende) schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, waaronder het dragen van een enkelband. Daarnaast speelt mee dat verdachte nog een hele toekomst voor zich heeft en weer op de goede weg lijkt te zijn. De rechtbank wil deze positieve ontwikkeling niet doorkruisen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de dagen die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, maar wil verdachte een kans geven om zijn opleiding af te maken en iets van zijn toekomst te maken.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal gelet op voorgaande een gevangenisstraf opleggen van 15 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest (met als doel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis), met een proeftijd van drie jaar. Door het opleggen van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur met een proeftijd van drie jaar, hoopt de rechtbank dat verdachte de positieve ontwikkeling kan en zal doorzetten. Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank aanvullend een taakstraf van 240 uur opleggen.
De rechtbank zal daarnaast (naast de algemene voorwaarden) de bijzondere voorwaarden opleggen die de reclassering heeft geadviseerd. De invulling van deze bijzondere voorwaarden is gespecificeerd in het dictum van dit vonnis. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod met de mededaders. Reden daarvoor is dat de rechtbank ervan uitgaat dat de voorwaardelijke gevangenisstraf een voldoende stok achter de deur vormt. Tenslotte zal de rechtbank ook het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[cafetaria] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.866,32. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft [cafetaria] een schadevergoeding gevorderd voor de schade aan de onderkant van het kozijn en aan het buitenlicht. De geleden schade met betrekking tot die laatste twee schadeposten is onbekend.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 3.866,32 volgens opgave van [cafetaria] B.V. reeds is vergoed door de verzekering en de post voor schade aan de onderkant van het kozijn en aan het buitenlicht niet is onderbouwd. De officier van justitie heeft daarom verzocht om [cafetaria] B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om [cafetaria] B.V. niet-ontvankelijk te verklaren omdat haar vordering niet is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade aan het raam niet-ontvankelijk verklaren omdat deze schade reeds is vergoed door de verzekering.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook voor het overige niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering voor dat deel niet onderbouwd is. Het is bovendien maar zeer de vraag of de benadeelde partij deze kosten wel kan vorderen, aangezien zij het pand huurt. De rechtbank zal bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[onderneming 1] B.V.(hierna: [onderneming 1] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.312,75. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de schade van [onderneming 1] voldoende is onderbouwd en vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (de hoogte van) de stilstandschade betwist.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
Schadepost ‘verkoop voertuig’
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘verkoop voertuig’ ter hoogte van € 3.650,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
Schadepost ‘stilstandkosten’
De raadsman van verdachte heeft onderbouwd betwist dat [onderneming 1] stilstandschade heeft geleden. De gemachtigde van [onderneming 1] heeft niet nader toegelicht dat er geen ander (reserve)voertuig van [onderneming 1] kon worden ingezet, en dit had gelet op voormelde betwisting wel op haar weg gelegen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten gevorderd onder de schadepost ‘kosten rechtsbijstand’
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, conform de staffel sector kanton. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in kantonzaken. Gelet op de hoogte van de vordering zou deze zaak namelijk door de kantonrechter worden beoordeeld en niet bij de civiele (handels)rechter. De rechtbank kent twee punten toe zodat de kosten worden begroot op
€ 408,- (2 punten x € 204,-). De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
[onderneming 3] B.V.heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 14.670,50. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag voor het gereedschap en uittreksel Kamer van Koophandel (KvK) toewijsbaar is. Zij vindt daarnaast dat de schade voor het verlies van het voertuig moet worden geschat op een bedrag van
€ 6.000,- en [onderneming 3] B.V. voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd en verzoekt [onderneming 3] B.V. niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
9.9
Het oordeel van de rechtbank
Schadepost ‘verlies gereedschap’
De schadepost ‘gereedschap’ is niet onderbouwd. Zo is niet bekend welke gereedschappen in het voertuig lagen en welke (rest)waarde deze gereedschappen zouden hebben. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadepost ‘aanvragen uittreksel KvK’
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot deze schadepost toewijzen tot een bedrag van € 9,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadepost ‘aanschaf vergelijkbare bus’
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘aanschaf vergelijkbare bus’ ter hoogte van in totaal € 14.311,50 komt gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het aannemelijk dat [onderneming 3] B.V. schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank volgt het standpunt van [onderneming 3] B.V. niet dat de schade moet worden gebaseerd op de aanschafkosten van een vervangende, ander model bus. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek overgaan tot begroting van de schade door schatting. De rechtbank gaat hierbij uit van de aanschafwaarde van € 10.890,- in mei 2018. De rechtbank neemt als uitgangspunt het afschrijvingspercentage van 10% per jaar. Dit betekent dat voor de periode 2018-2024 een afschrijving van € 6.534,- wordt meegenomen. De rechtbank schat de waarde van het voertuig ten tijde van het bewezen verklaarde dan ook op € 4.347,- en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. Voor het meer gevorderde wordt [onderneming 3] B.V. niet-ontvankelijk verklaard.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de detentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan:
* na afronding van zijn opleiding, een verplichte dagbesteding van minimaal 24 uren per week, goed te keuren en in overleg met de reclassering;
* het volgen van een Cova-training;
* indien de reclassering dat nodig vindt, als dat blijkt uit de evaluatie van de Cova-training, het volgen van een behandeling bij de [instelling 2] of soortgelijke instelling, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt in overleg met de deskundige van die instelling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1, [cafetaria] B.V.
  • verklaart [cafetaria] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Ten aanzien van feit 2, [onderneming 1] B.V.
  • wijst de vordering van [onderneming 1] B.V. toe tot een bedrag van € 3.650,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [onderneming 1] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 408,-;
  • wijst de vordering met betrekking tot de proceskosten voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • verklaart [onderneming 1] B.V. voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
[onderneming 3] B.V.
  • wijst de vordering van [onderneming 3] B.V. toe tot een bedrag van € 4.356,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [onderneming 3] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 4.347,- vanaf 5 februari 2024 en over het bedrag van € 9,- vanaf 16 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart [onderneming 3] B.V. voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Opsteyn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Utrecht,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] ( [cafetaria] ) een explosieve/brandbare substantie en/of
stof(fen) tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] te Utrecht en/of naastgelegen en/of omliggende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan (een) voertuig(en), te weten
- het voertuig met kenteken [kenteken 1] (tenaamgestelde [C] ) en/of
- het voertuig met kenteken [kenteken 2] (tenaamgestelde [onderneming 3] B.V.) en/of
- het voertuig met kenteken [kenteken 3] (tenaamgestelde [onderneming 5] B.V./ [D] ) en/of
- het voertuig met kenteken [kenteken 4] (tenaamgestelde [onderneming 1] B.V.)
door (telkens) brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen), al dan niet voorzien van een of meer stuk(s) vuurwerk/een explosief, aan te steken, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met deze brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen) en/of deze brandversnellende/ontbrandbare vloeistof(fen), al dan niet voorzien van een of meer stuks vuurwerk/een explosief, in voornoemd(e) personenauto('s) te plaatsen/te gooien,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) naastgelegen voertuig(en) en/of (een) naastgelegen pand(en) en/of de in dat/die pand(en) aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in die voornoemde panden en/of een passant(en) te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten in/aan (een) voertuig(en), te weten
- een voertuig met kenteken [kenteken 5] (tenaamgestelde [C] ) en/of
- een voertuig met kenteken [kenteken 6] (tenaamgestelde [onderneming 4] ),
door (telkens)
- een of meer ruit(en) van voornoemde voertuig(en) heeft/hebben ingeslagen/ingegooid en/of
- vervolgens een hoeveelheid van een brandversnellende/ontbrandbare vloeistof in de auto heeft/hebben gegooid/gegoten en/of
- een fles inhoudende een brandversnellende/ontbrandbare vloeistof, al dan niet voorzien van een of meer stuks vuurwerk/explosief, in voornoemd(e) personenauto('s) heeft/hebben geplaatst/gegooid en/of
- deze brandversnellende/ontbrandbare vloeistof, al dan niet voorzien van een of meer stuks vuurwerk, in voornoemde(e) personenauto(‘s) heeft/hebben aangestoken, in elk geval open vuur in aanraking heeft/hebben gebracht
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) naastgelegen voertuig(en) en/of (een) naastgelegen pand(en) en/of de in dat/die pand(en) aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten te weten (een) aanwezige(n) in die voornoemde panden en/of een passant(en) te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto met kenteken [kenteken 7] (tenaamgestelde [G] ),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [G] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juni 2024, genummerd met onderzoeksnummer MD4R024008, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde digitale pagina’s 1 tot en met 163. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 22.
3.Pagina 23.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025.
5.Pagina 20.
6.Pagina 21.
7.Pagina 58.
8.Pagina 59.
9.Pagina 47.
10.Pagina 48.
11.Pagina 49.
12.Pagina 50.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2025.
14.Idem.
15.Pagina 63.
16.Pagina 150.
17.Pagina 142.
18.Pagina 139.
19.Pagina 140.
20.Pagina 145.
21.Pagina 147.
22.Pagina 67.
23.Pagina 70.
24.Pagina 75.
25.Hoge Raad 13 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83.
26.Pagina 99 van het procesdossier.