Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats: Lelystad
Parketnummers: 16.017962/25 (P); 15.334932/24 (gev. ttz); 18.379985/24 (gev. ttz) en 13.117868/23 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2025
in de gevoegde strafzaken tegen
[verdachte],
geboren op [2007] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .
hierna: [verdachte] .
1.Zitting
De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 16 september 2025. [verdachte] was bij deze zitting aanwezig, waardoor er juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
Op de zitting waren aanwezig:
- [verdachte] ;
- de officier van justitie: mr. F.E. Leeman;
- de advocaat van [verdachte] : mr. F. van den Brink;
- de moeder en vader van [verdachte] ;
- de jeugdreclasseerder van Samen Veilig Jeugdbescherming;
- de benadeelde partij de heer [slachtoffer 1] ;
- de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] : mr. J.L. L’Homme;
- mevrouw [A] namens slachtofferhulp als gemachtigde voor benadeelde partij [slachtoffer 2] .
2.Tenlastelegging
De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij strafbare feiten. De verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. Deze tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat [verdachte] :
16.017962/25
Feit 1
op 6 januari 2025 te Almere samen met anderen heeft geprobeerd opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] te doden door met een vuurwapen richting die [slachtoffer 1] te schieten;
dan wel (subsidiair) samen met anderen heeft geprobeerd die [slachtoffer 1] te doden door met een vuurwapen richting die [slachtoffer 1] te schieten;
dan wel (meer subsidiair) samen met anderen heeft geprobeerd die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen richting die [slachtoffer 1] te schieten;
Feit 2
op 6 januari 2025 in Almere samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 24 december 2024 in Almere samen met anderen voorbereidingshandelingen voor een overval heeft verricht;
Feit 4
op 24 december 2024 in Almere samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
15.334932/24
Feit 1
op 28 mei 2024 in Hoofddorp samen met anderen [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
Feit 2
op 28 mei 2024 in Hoofddorp samen met een anderen geld van [slachtoffer 2] heeft gestolen door middel van een bankpas en een pincode van een ander;
Feit 3
op 28 mei 2024 in Hoofddorp samen met anderen [winkel] cadeaubonnen heeft witgewassen;
18.379985/24
op 10 juni 2024 in Sexbierum samen anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 3] op te lichten;
dan wel (subsidiair) samen met een anderen heeft geprobeerd een bankpas en/of bijbehorende pincode van [slachtoffer 3] wit te wassen.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.017962/25, 15.334932/24 en 18.379985/24 ten laste gelegde feiten hierna als de feiten 1 tot en met 8.
3.Bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] alle aan hem primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] accepteert ten aanzien van feit 1 subsidiair het oordeel van de rechtbank.
De advocaat heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 tenlastegelegde, samen met anderen, voorhanden hebben van een vuurwapen. De advocaat accepteert ten aanzien van de overige feiten het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het onder 2, 3, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft deze feiten bekend en er is door de advocaat van [verdachte] geen vrijspraak bepleit van deze feiten. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
Feit 2
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 16 september 2025;
- het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 28 mei 2025;
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 april 2025; [3]
Feit 3
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 16 september 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] van 24 december 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] van 19 juni 2025. [5]
Feiten 5, 6 en 7
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 16 september 2025;
- de aangifte van [slachtoffer 2] van 28 mei 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9] en [verbalisant 10] van 24 juli 2024. [7]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Feit 8
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 16 september 2025;
- de aangifte van [slachtoffer 3] van 10 juni 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 11] en [verbalisant 12] van 11 juni 2024; [9]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 13] en [verbalisant 14] van 11 juni 2024. [10]
Feit 1
Bewijsmiddelen [11]
[verdachte] heeft op de
zitting van 16 september 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
zitting van 16 september 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik de opdracht heb gekregen via snapchat om op [slachtoffer 1] te schieten. Op 6 januari 2025 heb ik een vuurwapen opgehaald. Toen kreeg ik een foto van [slachtoffer 1] te zien en werd mij verteld waar [slachtoffer 1] zich bevond. Daarna ben ik naar Almere gegaan, heb ik uren in de bosjes gelegen bij de sportschool ‘ [sportschool] ’, en toen [slachtoffer 1] naar buiten kwam heb ik eenmaal met een gestrekte arm met dit wapen geschoten. Hierna heb ik dit wapen weer teruggebracht.
Het
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever van 8 januari 2025, houdende de verklaring van [slachtoffer 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever van 8 januari 2025, houdende de verklaring van [slachtoffer 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2025 te Almere liep ik naar mijn auto buiten bij mijn sportschool. Ik zag dat er aan de overkant een persoon naast een stilstaande auto verscheen. Ik hoorde 1 knal welke ik herkende als het geluid van een schot. Ik voelde op dat moment iets warms over mijn hoofd heengaan. [12]
Het
proces-verbaal van verhoor getuige van 6 januari 2025, houdende de verklaring van [getuige] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
proces-verbaal van verhoor getuige van 6 januari 2025, houdende de verklaring van [getuige] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2025 te Almere zat ik in de auto buiten voor de sportschool naast de bosjes. Ik zag de bosjes heftig bewegen en iemand uit de bosjes komen met een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand. Ik zag dat de man met één hand zijn wapen richtte richting de onderkant van de voordeur van de sportschool. Ik hoorde gelijk na het richten één knal. [13]
Verbalisant [verbalisant 15] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2025, zakelijk weergegeven, camerabeelden bekeken en als volgt beschreven:
proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2025, zakelijk weergegeven, camerabeelden bekeken en als volgt beschreven:
Ik keek naar de camerabeelden van het pand van [sportschool] en zag dat de datum stond op ‘Jan 06 2025’. Ik zag dat er een auto op de binnenplaats voor het pand stond en een persoon uit het pand kwam en richting de auto liep. Deze persoon bleek te zijn: [slachtoffer 1] . Ik zag dat er uit de bosjes, tegenover het pand, een persoon kwam en liep in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zag dat de persoon, zeer waarschijnlijk, een vuurwapen in zijn hand had en een schot loste, in de richting van [slachtoffer 1] . Dit vermoed ik omdat er een flits uit het vuurwapen kwam en er een projectiel werd aangetroffen. [14]
Verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] hebben in een
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Almere ) van 8 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven:
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Almere ) van 8 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven:
Op de weg, voor het pand van de sportschool, is een huls aangetroffen.
Goednummer: PL0900-2025006130-3463370
SIN: AASC5702NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Merk/type: Ge co
Kaliber: 9mm luger. [15]
Goednummer: PL0900-2025006130-3463370
SIN: AASC5702NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Merk/type: Ge co
Kaliber: 9mm luger. [15]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige van 23 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige van 23 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Verdachte verklaarde de schutter te zijn geweest op 6 januari 2025. Hierbij verklaarde verdachte een jas aan te hebben gehad tijdens het schieten. Deze jas is veiliggesteld voor nader onderzoek.
Goednummer: PL0900-2025006130-3468774
SIN: AAST8883NL
Object: Kleding (Jas). [16]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven over de kogelbaan:
proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven over de kogelbaan:
Foto 2 laat een weergave zien waarbij het projectiel de dakrand van de auto heeft
geraakt.
Foto 3 laat een weergave zien met rood omcirkeld de projectielbeschadiging. De
projectielbeschadiging bevond zich op ongeveer 1,41 meter hoogte. Fragmenten van het projectiel werden aangetroffen tussen de achterklep en de bumper. In de voordeur van de sportschool werd een projectielbeschadiging aangetroffen op 1,20 meter hoogte en in de sponning een fragment van een projectiel. [17]
Een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 april 2025, zakelijk weergegeven, inhoudende schotrestenonderzoek:
rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 april 2025, zakelijk weergegeven, inhoudende schotrestenonderzoek:
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de bemonsteringen van de jas [AAST8883NL] van verdachte [verdachte] zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese Al waar is, dan wanneer hypothese A2 waar is, waarbij:
- Hypothese Al: Op de bemonsteringen van de jas van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
- Hypothese A2: Op de bemonsteringen van de jas van de verdachte zijn géén schotresten aanwezig. [18]
- Hypothese Al: Op de bemonsteringen van de jas van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
- Hypothese A2: Op de bemonsteringen van de jas van de verdachte zijn géén schotresten aanwezig. [18]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven over de kogelbaan:
proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2025, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven over de kogelbaan:
Op basis van de camerabeelden, sporen op de PD en het onderzoek van het NFI aan de kogeldelen concludeer ik dat er sprake is van één gelost schot. De gele stippellijn in afbeelding 1 geeft een schatting van de kogelbaan aan. De schutter heeft het schot afgevuurd, hierbij is de kogel ingeslagen in de dakrand van de auto, rechtsboven het bestuurdersportier. Op afbeelding 1 is te zien waar het slachtoffer zich bevond ten tijde dat de kogel de auto raakt. Ten tijde de kogel de dakrand van de auto raakt, splitst de kogel in twee fragmenten, waarbij een fragment van de kogel via de dakrand richting de achterklep gaat en hierbij tot stilstand komt tussen de achterklep en achterbumper. Een groter fragment van de kogel heeft de dakrand gericocheerd (afgeketst) en is via de lucht richting de toegangsdeur van de sportschool gevlogen. [19]
Feit 1
Bewijsoverweging
Poging tot moord?
De feiten
Op grond van de inhoud van de hiervoor aangehaalde wettige bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan.
Op 5 januari 2025 is [verdachte] door een onbekend gebleven opdrachtgever via snapchat benaderd om op ‘een man’ te schieten. [verdachte] heeft deze opdracht geaccepteerd en zou daarvoor een beloning van € 5000,- ontvangen. Op 6 januari 2025 heeft [verdachte] een vuurwapen opgehaald. Hij heeft toen instructies gekregen over het beoogde doelwit: hoe het slachtoffer eruit zag, op welke locatie hij zich zou bevinden en dat binnen in de sportschool geschoten moest worden. Het slachtoffer bleek [slachtoffer 1] te zijn. Diezelfde dag is [verdachte] naar Almere gereisd en heeft hij zich gedurende enkele uren in de bosjes voor de sportschool van het slachtoffer verstopt. Na enige tijd is het slachtoffer naar buiten gekomen en richting zijn auto gelopen. Op dat moment is [verdachte] uit de bosjes gekomen en heeft met een gestrekte arm eenmaal richting het slachtoffer geschoten. De kogel is daarbij vlak langs het hoofd van het slachtoffer heen gevlogen en heeft de auto waar hij naast stond geraakt. Hierna is [verdachte] weggerend en heeft hij het vuurwapen bij zijn opdrachtgever weer teruggebracht.
Opzet op de dood
[verdachte] heeft verklaard dat het de bedoeling was om in het been van het slachtoffer te schieten. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij van dit plan wilde afwijken en daarom niet in de richting van het slachtoffer wilde schieten. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig, gelet op het hoge geldbedrag dat hem voor zijn daad is geboden in samenhang met de volgende omstandigheid. [verdachte] heeft met een gestrekte arm het wapen gericht op het slachtoffer en een schot gelost. De kogel heeft de auto van het slachtoffer geraakt op een hoogte van ongeveer 1.40 meter. Het slachtoffer stond op dat moment naast dit voertuig. Fragmenten van diezelfde kogel raakten de ruit van de sportschool die het slachtoffer kort daarvoor had verlaten. Het slachtoffer is op enkele centimeters na niet geraakt door de kogel. De rechtbank heeft gezien deze omstandigheden de overtuiging dat [verdachte] gericht op het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] bewust heeft gehandeld met het oogmerk het slachtoffer te doden.
Voorbedachte raad?
Van voorbedachte raad is sprake als [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het schot te lossen. Dit betekent dat [verdachte] de tijd moet hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld en legt uit waarom.
De handelingen van [verdachte] duiden op meerdere momenten van beraad. Voorafgaand aan het schietincident heeft hij duidelijke instructies van de opdrachtgever gekregen. Deze opdrachtgever heeft [verdachte] geïnstrueerd om op het slachtoffer te schieten, daarbij een foto van het slachtoffer getoond en tevens de locatie van het slachtoffer vermeld. [verdachte] is naar de sportschool van het slachtoffer in Almere gegaan en heeft enkele uren in de bosjes op de uitkijk gelegen. Onderweg naar de sportschool en terwijl [verdachte] meerdere uren in de bosjes lag heeft hij ruimschoots de tijd gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad. Dit heeft [verdachte] er niet van weerhouden om, toen het slachtoffer eenmaal in het zicht kwam, gericht op hem te schieten. De kogel heeft het slachtoffer maar net gemist.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van [verdachte] en de tijdspanne concludeert de rechtbank dan ook dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden.
[verdachte] heeft dus niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er is niet gebleken van enige contra-indicaties dat [verdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Medeplegen
De rechtbank overweegt ten slotte dat tussen [verdachte] en zijn opdrachtgever duidelijke afspraken zijn gemaakt over de te plegen aanslag. De opdrachtgever heeft [verdachte] geïnstrueerd wie het slachtoffer was en waar hij zich bevond. [verdachte] zou voor het plegen van de aanslag een beloning ontvangen. [verdachte] heeft het vuurwapen van de opdrachtgever in ontvangst genomen, voorzien van instructies over het gebruik daarvan. Nadat hij op het slachtoffer heeft geschoten heeft [verdachte] , zoals afgesproken, het vuurwapen teruggegeven aan de opdrachtgever.
Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven opdrachtgever.
Conclusie
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande de overtuiging dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot moord samen met de onbekend gebleven opdrachtgever heeft begaan en zal dit feit in zoverre bewezen verklaren.
Feit 4
Bewijsmiddelen [20]
[verdachte] heeft op de
zitting van 16 september 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
zitting van 16 september 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik samen met anderen op 24 december 2024 het plegen van een overval in Almere heb voorbereid en daar naar toe ben gegaan. Het klopt dat de e-mailadressen die gevonden zijn op de in beslag genomen telefoon van mij zijn, waaronder het mailadres dat begint met […] . Deze telefoon gebruikte ik op 24 december 2024. In de groepschat is de voorbereiding van de overval besproken.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2025, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd als uitwerking van een gesprek tussen [verdachte] en medeverdachten:
proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2025, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd als uitwerking van een gesprek tussen [verdachte] en medeverdachten:
24 december 2024
[e-mail adres 1] : Jullie zijn met hamer en pijp.
[e-mail adres 1] : Vergeet niet die P en die hamer af te geven.
[e-mailadres verdachte] : Nospang. Komt goed.
[e-mail adres 1] : Je wilt niet met hete dingen gepakt worden. Vooral niet zaak met p.
[e-mailadres verdachte] : Nospang. Komt goed.
[e-mail adres 1] : Je wilt niet met hete dingen gepakt worden. Vooral niet zaak met p.
(...)
[e-mail adres 2] : @ [e-mailadres verdachte] jij gaat alles pakken wat je pakken kan, ik ga met p met die man naar achteren.
[e-mailadres verdachte] : Sws.
[e-mail adres 1] : Pap en goud moet allemaal ingeleverd worden.
[e-mail adres 2] : @ [e-mailadres verdachte] jij gaat alles pakken wat je pakken kan, ik ga met p met die man naar achteren.
[e-mailadres verdachte] : Sws.
[e-mail adres 1] : Pap en goud moet allemaal ingeleverd worden.
(…)
[e-mail adres 1] : @ [e-mail adres 2] die man die je gaat meeten vo die spullen is dezelfde persoon als die die buit aanneemt en het later naar […] brengt.
[e-mail adres 2] : Ik zie jou half 9 en dan geef je pap voor moker en pijp.
[e-mail adres 2] : Ik zie jou half 9 en dan geef je pap voor moker en pijp.
[e-mail adres 2] : Dan ga ik daarna gelijk naar die plek om die mokers te halen.
[e-mail adres 2] : Daarna meet ik @ [e-mailadres verdachte] . [21]
Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben in een proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2024, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 24 december 2024 te Almere zagen wij een man en vrouw staan. Naast de vrouw stond een tas. Ik deed de tas open en zag dat er een vuurwapen in zat. [22]
Een
kennisgeving van inbeslagnemingvan 24 december 2024, zakelijk weergegeven:
kennisgeving van inbeslagnemingvan 24 december 2024, zakelijk weergegeven:
Plaats: Almere
Datum: 24 december 2024
Goednummer: 3457638
Object: Vuurwapen (Pistool)
Bijzonderheden: Aangetroffen in tas bij personen. [23]
Verbalisant [verbalisant 18] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2024, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven:
proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2024, zakelijk weergegeven, het volgende beschreven:
Goednummer: 3457638
Wapen: vuurwapen, pistool, van origine gas- of alarmpistool, merk Blow, model TR92, voorzien van het wapennummer [wapennummer] , kaliber 9mm P.A.K., omgebouwd naar scherpschietend.
Categorie: III sub I. [24]
Wapen: vuurwapen, pistool, van origine gas- of alarmpistool, merk Blow, model TR92, voorzien van het wapennummer [wapennummer] , kaliber 9mm P.A.K., omgebouwd naar scherpschietend.
Categorie: III sub I. [24]
Feit 4
Bewijsoverweging
Medeplegen voorhanden hebben van een vuurwapen
De advocaat van [verdachte] heeft bepleit dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen niet kan worden bewezen, omdat [verdachte] niet wist dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich had. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat [verdachte] de beschikkingsmacht over dit wapen heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer van de advocaat. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachte(n) bij het plegen van het ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is en legt uit waarom.
[verdachte] heeft bekend dat hij en de medeverdachten een plan hebben gemaakt om een overval te plegen. Dit plan is uitvoerig besproken in chatgesprekken, waaraan [verdachte] ook heeft deelgenomen. In deze chatgesprekken wordt meerdere malen gesproken over het meebrengen van een ‘P’ of ‘pijp’. De rechtbank overweegt dat dit niet anders kan zijn dan een variant op straattaal voor pistool. De medeverdachte heeft in deze gesprekken aangegeven dit te regelen. [verdachte] heeft enkele keren instemmend gereageerd op vragen of het plan duidelijk was. De rechtbank is er hierdoor van overtuigd dat [verdachte] zich wel bewust was van het feit dat er bij de overval een wapen aanwezig zou zijn. De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat medeverdachte een wapen mee had wordt dan ook terzijde geschoven.
Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] – samen met de medeverdachte – de beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen. [verdachte] en de medeverdachte hebben elkaar ontmoet in Almere, waarna zij een tijd samen zijn geweest om de overval voor te bereiden. Toen de eerste locatie niet meer geschikt bleek hebben [verdachte] en de medeverdachte samen besloten om een andere locatie te gaan overvallen. Al die tijd had de medeverdachte het wapen in haar tas. De rechtbank oordeelt dat [verdachte] onder deze omstandigheden ook zelf in staat is geweest om over het wapen te beschikken.
4.Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] :
Feit 1
op 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en met dat vuurwapen eenmaal een kogel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen een vuurwapen van categorie II of III, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 24 december 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld, opzettelijk voorwerpen, te weten
- een hamer en een vuurwapen (pistool) en
- een bivakmuts en handschoenen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 24 december 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
vuurwapen, pistool, van origine gas- of alarmpistool (van het merk Blow, voorzien van het wapennummer [wapennummer] , kaliber 9mm P.A.K.) omgebouwd naar scherpschietend, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
Feit 5
op 28 mei 2024 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en het ter beschikking stellen van de bij die bankpas behorende pincode, immers hebben verdachte en een of meer onbekend gebleven mededader(s)
- zich (telefonisch) voorgedaan als zijnde (een) medewerker(s) van de politie;
- in die hoedanigheid die [slachtoffer 2] er op gewezen dat zij was opgelicht en dat haar bankgegevens bij criminelen waren aangetroffen en die [slachtoffer 2] verteld dat haar bankpas zou worden opgehaald en aan die [slachtoffer 2] vervolgens een verificatiecode te geven en aangegeven dat degene die de bankpas zou komen ophalen deze code zou noemen, en die [slachtoffer 2] doorgeschakeld met een zogenaamde it-specialist aan wie zij haar pincode heeft afgegeven, en
- bij het woonadres van die [slachtoffer 2] langs gegaan en
- de bankpas van die [slachtoffer 2] in ontvangst genomen;
Feit 6
op 28 mei 2024 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 450,00 euro dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming van die [slachtoffer 2] haar bankpas te gebruiken en met het gebruik van de bij die bankpas behorende en door oplichting verkregen pincode de geldopname heeft gedaan;
Feit 7
op 28 mei 2024 te Hoofddorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen [winkel] cadeaubonnen heeft verworven en voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit eigen misdrijf;
Feit 8
op 10 juni 2024 te Sexbierum tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] te bewegen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en het ter beschikking stellen van de bij die bankpas behorende pincode
- zich (telefonisch) heeft voorgedaan als een medewerker van de ABN Amro bank
en
- in die hoedanigheid tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat er boeven waren die zijn bankgegevens probeerden te achterhalen en dat die [slachtoffer 3] zijn bankpas in een envelop moest doen en de pincode op een briefje moest schrijven en in de envelop moest doen en dat iemand de envelop zou komen ophalen
en
- zich naar de woonplaats van die [slachtoffer 3] heeft begeven en zich aan of bij de voordeur heeft gemeld en heeft aangebeld (om die bankpas en pincode in ontvangst te kunnen nemen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.
5.Kwalificatie en strafbaarheid
5.1
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
medeplegen van poging tot moord
medeplegen van poging tot moord
Feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3:
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 5:
medeplegen van oplichting
medeplegen van oplichting
Feit 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 7:
medeplegen van eenvoudig witwassen
medeplegen van eenvoudig witwassen
Feit 8 primair:
medeplegen van poging tot oplichting
medeplegen van poging tot oplichting
5.2
Strafbaarheid feiten en [verdachte]
In het dossier bevinden zich rapporten van een psychiatrisch onderzoek van 19 juni 2025 en een psychologisch onderzoek van 30 juni 2025.
Uit deze rapporten blijkt dat [verdachte] een gedragsstoornis heeft, maar dat deze stoornis geen doorwerking heeft gehad in het tenlastegelegde. [verdachte] heeft bewust de keuze gemaakt om de ten laste gelegde feiten te plegen. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben geadviseerd om alle feiten waarvan [verdachte] wordt beschuldigd hem volledig toe te rekenen. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de feiten en [verdachte] strafbaar zijn.
6.Straf
6.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) adviseert in zijn rapport van 12 september 2025. De officier van justitie vordert de gevangenneming van [verdachte] . Ook eist de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht direct na de uitspraak van het vonnis ingaan.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan de voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de Raad. De advocaat verzoekt om het onvoorwaardelijke deel gelijk te stellen aan de tijd die [verdachte] al in voorarrest heeft doorgebracht, zodat hij niet terug hoeft naar de gevangenis.
Subsidiair verzoekt de verdediging om, als de rechtbank van oordeel is dat aan [verdachte] een zwaardere straf moet worden opgelegd dan primair verzocht, aan [verdachte] een flinke taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan [verdachte] een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De bijzondere voorwaarden gaan direct na het vonnis in. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze straf is gekomen.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
In een tijdsbestek van enkele maanden heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan in totaal acht strafbare feiten, waarbij de heftigheid van de feiten steeds is toegenomen met als meest ernstige feit een poging tot moord.
Op 28 mei 2024 en 10 juni 2024 heeft [verdachte] heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan (een poging tot) bankhelpdeskfraude en witwassen. [verdachte] ’s medeverdachten hebben zich voorgedaan als een bank- of politiemedewerker en daarmee het vertrouwen van de slachtoffers gewonnen. De slachtoffers is wijsgemaakt dat hun vermogen op de bank in gevaar was. Vervolgens heeft [verdachte] bij de slachtoffers aangebeld en zich voorgedaan als een bank- of politiemedewerker, waarna hij de bankpas en bijbehorende gegevens van een van de slachtoffers heeft meegenomen. [verdachte] heeft de door oplichting verkregen bankpas gebruikt om geld te pinnen en [winkel] bonnen te kopen. De aard en onderlinge samenhang van deze handelingen wijzen op een geraffineerde vorm van oplichting en witwassen. Het vertrouwen van slachtoffers en hun omgeving in de medemens wordt door dit soort handelingen geschaad. [verdachte] heeft met zijn handelen zijn eigen financiële gewin voorop gesteld. Hij heeft daarbij niet nagedacht over de mogelijke gevolgen die dit voor de slachtoffers kan hebben.
Daarnaast heeft [verdachte] samen met medeverdachten op 24 december 2024 een overval voorbereid, waarbij zij ook een vuurwapen voorhanden hebben gehad. In de chatgesprekken is te lezen hoe mensen bang gemaakt moesten worden met een pistool. Met behulp van een hamer en gezichtsbedekkende kleding zou een flinke buit gemaakt moeten worden. [verdachte] zou hier geld mee verdienen.
[verdachte] heeft hierbij weer zijn eigen financiële gewin vooropgesteld en geen enkel oog gehad voor zijn medemens. Een overval – in het bijzonder wanneer daarbij geweld wordt gebruikt of daarmee wordt gedreigd – kan voor het slachtoffer een ingrijpende, traumatische ervaring met mogelijk blijvend psychisch letsel tot gevolg hebben. Daarnaast veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust; burgers voelen zich hierdoor onveilig. De rechtbank rekent het [verdachte] dan ook aan dat hij meerdere malen voor zijn eigen financiële gewin heeft gekozen en niet aan een ander heeft gedacht.
Op 6 januari 2025 heeft [verdachte] een vuurwapen opgehaald, waarna hij naar Almere is gegaan en vervolgens uren in de bosjes op de uitkijk is gaan liggen. Toen het beoogde slachtoffer in zijn zicht kwam heeft [verdachte] richting het slachtoffer een kogel afgevuurd. Hij zou hiervoor een flink geldbedrag ontvangen van de onbekend gebleven opdrachtgever.
[verdachte] heeft met zijn handelen een levensbedreigende situatie veroorzaakt voor het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet dodelijk is getroffen, is niet te danken aan het handelen van [verdachte] , maar aan puur toeval. [verdachte] heeft daarmee geprobeerd een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent te voltooien. Het delict is, indien voltooid, onomkeerbaar. Een poging tot moord leidt dan ook tot grote gevoelens van angst, onveiligheid en onrust in de samenleving.
Ondanks het feit dat het slachtoffer niet is geraakt, zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn omgeving groot. Uit de verklaring die het slachtoffer op de zitting heeft afgelegd is gebleken dat hij nog dagelijks de ingrijpende gevolgen van onder meer deze liquidatiepoging ondervindt. Zijn verklaring getuigt van voortdurende angst en de blijvende impact op zijn omgeving, waaronder zijn (jonge) kinderen. Daarnaast voelt het slachtoffer zich ook niet veilig om zijn eigen bedrijf open te houden voor klanten. Zijn leven staat hierdoor op zijn kop.
[verdachte] had stil moeten staan bij de gevolgen die zijn handelen met zich mee konden brengen, met name het allergrootste gevolg: het ontnemen van een menselijk leven. De rechtbank rekent het [verdachte] dan ook zeer zwaar aan dat hij dit niet heeft gedaan. De oplegging van een zware straf is dan ook passend en geboden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van [verdachte] van 19 juni 2025 waaruit blijkt dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. [verdachte] liep daardoor nog in een proeftijd. Deze veroordeling(en) en de daarbij opgelegde voorwaarden hebben [verdachte] er niet van weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dat in het nadeel van [verdachte] mee bij de bepaling van de straf.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar:
- het strafblad van [verdachte] van 19 maart 2025;
- een rapport van een psychiater die [verdachte] heeft onderzocht van 19 juni 2025;
- een rapport van een psycholoog die [verdachte] heeft onderzocht van 30 juni 2025;
- een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 september 2025.
Het advies va de psychiater en psycholoog
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het advies van de psychiater van 19 juni 2025 en van de psycholoog van 30 juni 2025. Beide deskundigen concluderen dat [verdachte] een (ongespecificeerde disruptieve-, impulsbeheersings- of andere) gedragsstoornis heeft. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en wordt met name beïnvloed door sociale en/of contextuele factoren. Factoren als het ontbreken van een gestructureerde dagbesteding en buurtproblematiek worden daarbij benoemd. De kans dat [verdachte] bij een nieuwe benadering vanuit het criminele netwerk nieuwe strafbare feiten pleegt wordt als hoog ingeschat. Het gedrag van [verdachte] lijkt met name instrumenteel van aard te zijn, om op die manier zijn doel te kunnen bereiken wat kan resulteren in strafbaar gedrag. Om het tij te keren is het van belang dat [verdachte] de juiste begeleiding krijgt. [verdachte] heeft dan ook forensische zorgkaders nodig. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om, wegens de ernst van de strafbare feiten, een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Harde Kern maatregel op te leggen. Er is geen contra-indicatie voor elektronische monitoring. Ook wordt geadviseerd om [verdachte] in een forensische woongroep te plaatsen en hem aan te melden voor een ambulante behandeling. Gezien de ernst van de strafbare feiten en het verhoogde recidiverisico is een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ)-maatregel en Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) overwogen. Beide deskundigen raden op dit moment af om een PIJ-maatregel of GBM op te leggen, omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [verdachte] met ernstige psychiatrische problematiek kampt en een lichter kader als toereikend wordt ingeschat.
Het advies van de Raad
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 september 2025. De Raad adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest met daaraan verbonden een strak kader aan voorwaarden.
Sinds [verdachte] is geschorst gaat het goed met hem: hij heeft in een korte periode laten zien dat hij zijn leven positief wil gaan invullen. De Raad wil dat [verdachte] deze ontwikkeling blijft voortzetten. [verdachte] bevindt zich momenteel in een stabiele en beschermende dagbesteding, onder begeleiding van volwassenen die hem op het juiste spoor kunnen houden. Omdat het van belang is dat het huidige toezicht, inclusief de reeds geldende voorwaarden, wordt voortgezet, adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Als [verdachte] terug zou moeten keren naar de Justitiële Jeugdinrichting (JJI), kan dit het huidige traject en zijn positieve ontwikkeling doorkruisen. Dit wordt niet wenselijk geacht.
De Raad is het met de psychiater en psycholoog eens wat betreft de noodzaak van een PIJ-maatregel of een GBM. Er zijn volgens de psychiater onvoldoende aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek. Daarnaast worden er nog genoeg mogelijkheden binnen een lichter kader gezien om [verdachte] te kunnen begeleiden en te kunnen ondersteunen, waardoor hij, met de juiste inspanning, een recidivevrij leven kan gaan leiden. De Raad adviseert dan ook niet tot oplegging van een PIJ-maatregel of GBM. Tijdens de schorsing is de maatregel ITB Harde Kern opgelegd. De Raad adviseert dat deze maatregel opnieuw gestart moet worden voor een periode van zes maanden, maar dat [verdachte] start in de fase waarin hij zich nu bevindt. De Raad benadrukt hierbij dat [verdachte] deze kans met beide handen moet aangrijpen, nu hij de volwassenenleeftijd van 18 jaar inmiddels is gepasseerd.
Concluderend adviseert de Raad om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met de volgende bijzondere voorwaarden: intensieve begeleiding in het kader van ITB Harde Kern, een locatiegebod en locatieverbod en ter controle daarvan onder elektronische monitoring, een contactverbod met slachtoffers en mededaders, een behandeling, begeleid/beschermd wonen, inspanning voor een dagbesteding en meewerken aan de regels die op werk en thuis gelden, waarbij Samen Veilig te Almere toezicht zal houden op het naleven van voornoemde voorwaarden.
De op te leggen straf
[verdachte] heeft een reeks zeer ernstige strafbare feiten gepleegd. Vanwege die ernst kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt. De ernst van de feiten rechtvaardigt een jeugddetentie van lange duur. De rechtbank vindt in beginsel de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , waaronder zijn jonge leeftijd en de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] nu niet terug moet naar een jeugdgevangenis. Dit zou de positieve wending die in gang is gezet doorkruisen. Ook weegt de rechtbank mee dat [verdachte] zichzelf heeft gemeld bij de politie. De rechtbank wijkt dus af van de strafeis van de officier van justitie.
Het is wel van belang dat [verdachte] een strikt pakket aan voorwaarden opgelegd krijgt, die verbonden zijn aan een lange voorwaardelijke jeugddetentie. [verdachte] laat sinds zijn schorsing zien dat hij de goede richting opgaat: hij houdt zich aan de afspraken en wil zijn leven positief oppakken. Het is van belang dat dit traject voortgezet wordt. De ITB Harde Kern maatregel wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden. [verdachte] moet zich houden aan een locatiegebod en locatieverbod. Ook wordt de elektronische monitoring, de enkelband, ter controle van het locatiegebod en locatieverbod opgelegd, om de kans op recidive te verminderen. [verdachte] krijgt ook een contactverbod opgelegd met de slachtoffers en mededaders. Daarnaast moet [verdachte] meewerken aan een behandeling, begeleid en/of beschermd wonen en moet hij meewerken aan een positieve dagbesteding. Dit stevige pakket moet ervoor zorgen dat [verdachte] zijn leven oppakt en niet meer in aanraking komt met politie en justitie.
Concluderend legt de rechtbank een jeugddetentie op voor de duur van 24 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
Vordering gevangenneming
De rechtbank oordeelt dat [verdachte] niet terug moet naar de jeugdgevangenis. Om die reden wijst de rechtbank de vordering tot gevangenneming af.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank verklaart de (bijzondere) voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar. De rechtbank is van oordeel dat gezien het hoge recidiverisico het van belang is dat [verdachte] het huidige traject met strikte voorwaarden – waar hij sinds zijn schorsing aan gebonden is – voortzet, om te voorkomen dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
7.In beslag genomen voorwerpen
7.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van alle in beslag genomen goederen gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee telefoons, twee stuks kleding, een muts en een hamer verbeurd verklaren. Met behulp van deze voorwerpen zijn de bewezenverklaarde feiten voorbereid, zoals is gebleken uit de bewijsmiddelen.
8.Vordering benadeelde partijen
8.1.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en de volgende bedragen gevorderd:
- materiële schade: € 138.610,-;
- immateriële schade: € 12.000,-;
- proceskosten: € 500,-.
De benadeelde partij heeft tevens gevorderd voornoemd bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij verzoekt de rechtbank, indien de rechtbank van oordeel is dat de beoordeling van de hoogte van het toekennen van schade complex blijkt, gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid in het toekennen van een schadevergoeding.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt dat de kostenpost van de kogelschade hoofdelijk kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de overige kostenposten vordert de officier van justitie de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering te complex en omvangrijk is voor het strafproces.
Daarnaast vordert de officier van justitie de hoofdelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft de vordering voldoende onderbouwd en het is een feit van algemene bekendheid dat het tenlastegelegde een grote impact op een persoon kan hebben.
Ook vordert de officier van justitie de toewijzing van de kosten van het eigen risico voor de rechtsbijstandverzekering.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt ten aanzien van de materiële schade de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren, nu behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de immateriële schade is de verdediging van mening dat deze dient te worden begroot op een bedrag van maximaal € 3.000,-.
8.4.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
In het overzichtsarrest vordering benadeelde partij [25] heeft de Hoge Raad overwogen dat op grond van artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring is verplicht indien niet zeker wordt geacht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn gesteld om ten aanzien van de vordering verweer, en voor zover nodig en mogelijk daarvan bewijs te leveren.
De vordering van de benadeelde partij is twee werkdagen voor de inhoudelijke behandeling bij de rechtbank en de verdediging ingekomen. De vordering is van aanzienlijke omvang en bevat complexe elementen die een zorgvuldige beoordeling vergen. Onder deze omstandigheden is de verdediging naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om adequaat verweer te voeren, dan wel om – voor zover mogelijk en noodzakelijk – bewijs ter onderbouwing van dat verweer aan te dragen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij en [verdachte] dragen ieder hun eigen kosten.
8.5.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en de volgende bedragen gevorderd:
- materiële schade: € 750,-;
- immateriële schade: € 450,-.
De benadeelde partij heeft tevens gevorderd voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.6.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert dat de door de benadeelde partij gevorderde schade, zowel materieel als immaterieel, hoofdelijk kan worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.7.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] refereert zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt zij om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat er geen sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze. Subsidiair verzoekt de verdediging om het bedrag te matigen naar € 200,-.
8.8.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 6 en 7 bewezen verklaarde feiten rechtstreekse schade heeft geleden. De hoogte van het bedrag is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde materiële bedrag van € 750,- toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij onder meer recht op een schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Nader onderzoek naar deze onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijk aansprakelijk
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] de bewezenverklaarde feiten samen met medeverdachten heeft gepleegd. [verdachte] is daarom voor de materiële schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] en de medeverdachten ieder afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor het betalen van de gehele toegewezen schadevergoeding.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan, 28 mei 2024, tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 mei 2024 tot de dag van de volledige betaling. De rechtbank bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling zal worden toegepast. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De rechtbank in Amsterdam heeft aan [verdachte] in de zaak met parketnummer 13.117868/23 op 7 december 2023 een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.
9.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de rechtbank de vordering toewijst, zodat de voorwaardelijk aan [verdachte] opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd. Volgens de officier van justitie heeft [verdachte] zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte refereert zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, in lijn met het advies van de deskundigen, de vordering tenuitvoerlegging toewijzen, omdat [verdachte] tijdens de proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten en dus de algemene voorwaarden heeft overtreden. [verdachte] zal een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, moeten uitvoeren.
10.Toegepaste wetsartikelen
De opgelegde straf, beslissing op het beslag en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- 33, 33a, 36f, 45, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 289, 311, 312, 326, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht; en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
11.De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de [verdachte] de feiten heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 5.1 is vermeld;
Strafbaarheid [verdachte]
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 24 (vierentwintig) maanden;
jeugddetentie van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
18 (achttien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
18 (achttien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat [verdachte] :
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] :
zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling te weten Samen Veilig te Almere (hierna: jeugdreclassering), waarbij [verdachte] zes maanden intensieve begeleiding aanvaardt in het kader van ITB Harde Kern;
zich houdt aan het locatiegebod op het adres [adres] te [plaats] . Daarbij heeft [verdachte] een aaneengesloten blok van 12 resp. 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken. Als de jeugdreclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever;
zich houdt aan het locatieverbod conform het deeladvies EM van 26 februari 2025, inhoudende dat [verdachte] zich gedurende door de jeugdreclassering bepaalde tijdstippen niet zal bevinden in Almere Buiten zoals weergegeven op de kaart in bijlage II, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
zich ter controle van het locatiegebod en locatieverbod onder elektronische monitoring zal stellen van de jeugdreclassering, gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers [slachtoffer 1] (geboren op [1984] ), [slachtoffer 2] (geboren op [1947] ) en [slachtoffer 3] (geboren op [1945] ) zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt (met uitzondering van eventuele gesprekken in verband met mediation);
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft met medeverdachten [medeverdachte 1] (geboren op [2007] ) en [medeverdachte 2] (geboren op [1997] );
meewerkt aan behandeling vanuit de Waag (of soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de jeugdreclassering) en/of aanvullende hulpverlening, te bepalen door de jeugdreclassering), indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
meewerkt aan begeleid/beschermd wonen, indien en zodra de jeugdreclassering dit nodig acht;
meewerkt aan een controleerbaar positief ingevulde gestructureerde dagbesteding (zoals school/stage/werk);
meewerkt aan de regels en afspraken die thuis, in de zorginstelling, op school en op het werk gelden;
- waarbij aan de gecertificeerde instelling Samen Veilig te Almere de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Vordering gevangenneming
- wijst de vordering af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de verbeurdverklaring van de volgende voorwerpen:
* een telefoontoestel (goednummer G3457613);
* een telefoontoestel (goednummer G3468752);
* twee stuks kleding (goednummer G3457619);
* een muts (goednummer G3457626);
* een hamer (goednummer G3457673);
Vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en de verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten 5 en 6)
- wijst de vordering toe tot een bedrag van € 750,- bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt [verdachte] hoofdelijk met de medeverdachten tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 750,- aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij/en of (een van zijn) mededader(s) op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed. Bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
wijst de vordering toe;
wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam, bij vonnis van 7 december 2023 opgelegde voorwaardelijke
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 urensubsidiair 30 dagen jeugddetentie.
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 urensubsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter tevens kinderrechter, mr. P.C. Quak en mr. H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
Mr. P.C. Quak is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 16.017962/25)
Feit 1
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal (een) kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal (een) kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal (een) kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen een (nog onbekend) (vuur)wapen van categorie II en/of III, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 3
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een (vuist)hamer en/of een vuurwapen (pistool) en/of
- ( een) bivakmuts(en) en/of (een) handschoen(en),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 4
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
vuurwapen, pistool, van origine gas- of alarmpistool (van het merk Blow, voorzien van het wapennummer [wapennummer] , kaliber 9mm P.A.K.) omgebouwd naar scherpschietend, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(in de zaak met parketnummer: 15.334932/24)
Feit 1
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en/of het ter beschikking stellen van de bij die bankpas behorende pincode, immers is/zijn heeft/hebben verdachte en/of een of meer onbekend gebleven mededaders
- zich (telefonisch) voorgedaan als zijnde (een) medewerker(s) van de politie;
- in die hoedanigheid die [slachtoffer 2] er op gewezen dat zij was opgelicht en/of dat haar bankgegevens bij criminelen waren aangetroffen en/of die [slachtoffer 2] verteld dat haar bankpas zou worden opgehaald en/of aan die [slachtoffer 2] vervolgens een verificatiecode te geven en/of aangegeven dat degene die de bankpas zou komen ophalen deze code zou noemen, en/of die [slachtoffer 2] doorgeschakeld met een zogenaamde it-specialist aan wie zij haar pincode heeft afgegeven, en/of
- bij het woonadres van die [slachtoffer 2] langs gegaan en/of
- de bankpas van die [slachtoffer 2] in ontvangst genomen;
Feit 2
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 450,00 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel; door zonder toestemming van die [slachtoffer 2] haar bankpas te gebruiken en met het gebruik van de bij die bankpas behorende en door oplichting verkregen pincode de geldopname heeft/hebben gedaan;
Feit 3
hij op of omstreeks 28 mei 2024, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een of meer [winkel] cadeaubon(nen), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
(in de zaak met parketnummer: 18.379985/24)
hij op of omstreeks 10 juni 2024, te Sexbierum, gemeente Waadhoeke althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten: de afgifte van een bankpas en/of het ter beschikking stellen van de bij die bankpas behorende pincode
- zich (telefonisch) heeft voorgedaan als een medewerker van de ABN Amro bank
en/of
- in die hoedanigheid tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat er boeven waren die zijn bankgegevens probeerden te achterhalen en/of dat die [slachtoffer 3] zijn bankpas in een envelop moest doen en de pincode op een briefje moest schrijven en in de envelop moest doen en/of dat iemand de envelop zou komen ophalen
en/of
- zich naar de woonplaats van die [slachtoffer 3] heeft begeven en/of zich aan of bij de voordeur heeft gemeld en/of heeft aangebeld (om die bankpas en/of pincode in ontvangst te kunnen nemen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2024, te Sexbierum, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (van) een (uit (bank(helpdesk))fraude/oplichting te verkrijgen) bankpas en/of bijbehorende pincode, althans een of meer voorwerpen
Sub b
- te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten, en/of
- gebruik te maken
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat dat/die
bankpas(sen)/voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
(- zakelijk weergegeven -) zich naar de woonplaats en/of de woning van de potentieel benadeelde/aangever ( [slachtoffer 3] ) heeft begeven en/of zich aan of bij de voordeur heeft gemeld en/of heeft aangebeld (om die bankpas en/of pincode in ontvangst te kunnen nemen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijlage II:
Kaart locatieverbod, zoals opgenomen in het deeladvies EM van 26 februari 2025