ECLI:NL:RBMNE:2025:5093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/2990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 21 maart 2020 in dienst was bij haar ex-werkgever, zich op 22 september 2023 ziekgemeld. Na een periode van ziekte ontving zij vanaf 13 februari 2024 een uitkering op grond van de ziektewet. Na de eerstejaarsziektewetbeoordeling werd haar uitkering beëindigd. Eiseres diende op 11 oktober 2024 een aanvraag in voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft op 24 oktober 2024 vastgesteld dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering, met een dagloon van € 120,93. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het Uwv op 1 april 2025 het bezwaar gegrond verklaarde en het dagloon wijzigde naar € 122,12. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 behandeld. Eiseres betwistte de hoogte van het dagloon, stellende dat het door het Uwv vastgestelde bedrag niet overeenkomt met de berekening van haar ex-werkgever, die een dagloon van € 155,04 had berekend. De rechtbank overwoog dat het Uwv de berekening van het dagloon correct had uitgevoerd, waarbij het sociale verzekeringsloon in de referteperiode als uitgangspunt was genomen. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het dagloon op een juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 21 maart 2020 in dienst bij [bedrijf] (de ex-werkgever), zij heeft zich op 22 september 2023 ziekgemeld. Met ingang van 13 februari 2024 heeft zij een uitkering op grond van de ziektewet (ZW) ontvangen. Na de eerstejaarsziektewetbeoordeling is haar ZW-uitkering beëindigd. Eiseres heeft op 11 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Met het besluit van 24 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 24 november 2024 recht heeft op een WW-uitkering. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 120,93. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 1 april 2025 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het dagloon wordt gewijzigd vastgesteld op € 122,12. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een nadere uitleg van het vastgestelde dagloon.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het dagloon. Volgens eiseres komt het dagloon zoals het Uwv heeft berekend niet overeen met het dagloon dat haar ex-werkgever voor haar heeft berekend. De referteperiode is niet in geschil en vastgesteld op 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft aangevoerd dat de vaststelling van het dagloon te laag is en dat het WW-dagloon veel lager is dan het dagloon van de ZW. De WW-uitkering die zij nu ontvangt komt netto neer op 56% (in plaats van 70%) van het loon wat zij verdiende voordat zij ziek werd. Dit acht zij onredelijk. Bovendien heeft haar ex-werkgever een dagloonberekening gemaakt, waarbij het dagloon is berekend op € 155,04. Op de zitting licht eiseres nog toe dat zij uitgaat van de dagloonberekening van haar werkgever. De berekening van het Uwv klopt niet, zo voert eiseres aan.
4. Het Uwv heeft aangegeven dat hij bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van het sociale verzekeringsloon (sv-loon) dat eiseres volgens de polisadministratie heeft genoten in de referteperiode. Op basis van deze berekening is het dagloon in eerste instantie vastgesteld op € 120,93. In bezwaar is het dagloon opnieuw vastgesteld. In de berekening van het dagloon was ten onrechte geen rekening gehouden met perioden van verminderd loon in verband met ziekte in het jaar 2022. Die ziekteperiodes zijn opgehoogd naar 100%. Het dagloon is vervolgens vastgesteld op € 122,12. Verder heeft het Uwv opgemerkt dat de WW-uitkering een bruto uitkering betreft. Een brutobedrag is niet te vergelijken met een nettobedrag, zoals eiseres heeft gedaan. Op de zitting heeft het Uwv nog toegelicht dat de ex-werkgever bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van een onjuiste referteperiode. Ook is niet te herleiden waar het bedrag aan genoten loon waarvan de werkgever uitgaat op is gebaseerd. Verder heeft het Uwv nog aangegeven dat een werkgever loonheffingskortingen toepast.
5. De rechtbank overweegt dat het Uwv het dagloon op een juiste wijze heeft vastgesteld. Uit artikel 1b van de WW en artikelen 3 tot en met 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) volgt hoe het WW-dagloon en het WW-maandloon moeten worden berekend. Voor de berekening van het dagloon neemt het Uwv als uitgangspunt het loon dat de verzekerde in de referteperiode heeft genoten. Als de werknemer in de referteperiode minder loon heeft genoten in verband met ziekte (zoals bij eiseres het geval is), wordt bij de berekening van het dagloon, als loon aangemerkt het loon waarin de ziekte zich niet heeft voorgedaan. [1] Het WW-dagloon wordt berekend door het loon uit de referteperiode te delen door 261 en wordt geïndexeerd naar de datum van de toekenning WW-uitkering. Het WW-maandloon is het WW-dagloon vermenigvuldigd met 21,75. Het WW-maandloon wordt gebruikt om de hoogte van de uitkering uit te rekenen.
6. Het Uwv is bij het bepalen van het dagloon uitgegaan van de polisadministratie. Ook heeft het Uwv in de bezwaarprocedure de door eiseres overgelegde salarisstroken betrokken en het dagloon aangepast. Het is vaste rechtspraak dat het Uwv uit mag gaan van gegevens uit de polisadministratie, tenzij door eiseres aangetoond wordt dat deze gegevens onjuist zijn. [2] Eiseres moet dit dan wel aan de hand van betrouwbare bewijsstukken en brondocumenten onderbouwen. [3] Eiseres heeft geen enkel ander bewijsstuk overgelegd waaruit duidelijk wordt dat de gegevens uit de polisadministratie niet juist zijn.
7. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres lastig is dat haar WW-uitkering (veel) lager is dan het loon dat zij verdiende toen zij ziek werd en dat dit financiële gevolgen voor haar heeft. Maar het dagloon voor de WW wordt nou eenmaal vastgesteld op basis van het verdiende loon in de referteperiode en de rechtbank ziet niet in dat dit in het geval van eiseres onjuist is gebeurd. De gevolgen van het bestreden besluit zijn voor eiseres nadelig, omdat zij moet rondkomen van een (veel) lager bedrag dan toen zij nog werkte. Dit is echter onvoldoende voor het oordeel dat het bestreden besluit niet juist is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv het dagloon van de WW-uitkering juist heeft vastgesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6, eerste lid in samenhang met artikel 5, eerste lid van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:345.
3.Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en andere wetten in verband met een administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten) (Kamerstukken II 2001/02, 28 219, nr. 3, p. 94).