3.3.2.Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
In de periode van 22 maart 2022 tot en met 26 november 2023 hebben 39 personen aangifte gedaan van online oplichting. Zij hadden allemaal een advertentie op een online (ver)koopplatform geplaatst waarin zij specifieke goederen te koop vroegen. Naar aanleiding van deze advertentie werden de aangevers, vaak via WhatsApp, benaderd door een persoon die de door hen gezochte spullen nog had liggen en deze wel aan hen wilde verkopen. Soms werden er door de verkoper foto’s gestuurd van de goederen. In veel van de gevallen stelde de vermeende verkoper voor de spullen op te sturen omdat de aangevers ver weg woonden. In sommige gevallen is overeengekomen dat aangever de spullen kon ophalen bij de verkoper thuis. Vervolgens werd, nadat er een prijs was overeengekomen, door de aangevers een aanbetaling gedaan en geld overgemaakt naar een bankrekeningnummer dat werd opgegeven door de verkoper. Hierna werd in veel gevallen nog een extra betaling gevraagd, omdat de verkoper het product ergens anders voor meer geld kon verkopen, of omdat de verzendkosten toch hoger uitvielen dan gedacht. Door veel aangevers werd hierna nog een betaling gedaan. De producten werden vervolgens nooit verstuurd en de aangevers werden door de verkoper aan het lijntje gehouden of geblokkeerd op WhatsApp. Het door de aangevers overgemaakte geld werd nooit teruggestort.
Het staat niet ter discussie dat de aangevers zijn opgelicht. In negen van de 39 gevallen is er een link met de verdachte; het geld is overgemaakt naar een bankrekeningnummer op haar naam en/of er is gebeld met de aangever met een telefoonnummer op naam van de verdachte. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte bij die negen oplichtingen een rol heeft gehad en hoe die rol juridisch moet worden gekwalificeerd.
In het dossier zijn de aangevers genummerd van 1 tot en met 39. De rechtbank zal, net als de officier van justitie en de verdediging op de zitting, deze nummering aanhouden in haar overwegingen. In deze zaak gaat het alleen om de aangevers genummerd 1 tot en met 7, 20 en 21.
Vrijspraak feit 1 primair – het medeplegen van een gewoonte maken van online handelsfraude
Onder feit 1 primair wordt de verdachte verweten dat zij, al dan niet samen met een ander, goederen aan aangevers 1 tot en met 7, 20 en 21 heeft verkocht met het oogmerk om de betaling te verzekeren zonder de producten daadwerkelijk te leveren. Dit feit wordt ook wel online handelsfraude of online oplichting genoemd.
De rechtbank is het eens met de officier van justitie en de advocaat dat de verdachte geen pleger of medepleger is van de online oplichtingen van eerdergenoemde aangevers. De rechtbank kan alleen in enkele gevallen vaststellen dat de verdachte haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan haar toenmalige partner en medeverdachte in deze zaak, [medeverdachte] . Op die bankrekening werd telkens door de aangever de koopsom overgemaakt. Het alleen ter beschikking stellen van een bankrekening is een bijdrage die van onvoldoende gewicht is om de verdachte als pleger of medepleger van online oplichting aan te merken.
De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van feit 1 primair.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair – medeplichtigheid aan een gewoonte maken van online handelsfraude
Onder feit 1 subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij medeplichtig is geweest aan de online oplichting van aangevers 1 tot en met 7, 20 en 21, door haar bankrekeningen en/of haar telefoonnummers hiervoor ter beschikking te stellen en/of door geldbedragen te pinnen.
Voor medeplichtigheid is vereist dat wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het behulpzaam zijn, én ook dat haar opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde gronddelict, in dit geval de online oplichtingen. Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Medeplichtigheid bij de oplichting van aangevers 1 tot en met 5
Aangevers 1 tot en met 5 hebben geld overgemaakt naar een ING-rekening op naam van de verdachte. De verdachte verklaart dat zij deze rekening aan haar toenmalige partner, medeverdachte [medeverdachte] , ter beschikking heeft gesteld om bedragen naar te laten overmaken die hij zou verdienen met het verkopen van spullen op Marktplaats. Het opzet van de verdachte was daarmee gericht op het behulpzaam zijn (de medeplichtigheidshandeling), omdat zij willens en wetens haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte] .
De verdachte en haar advocaat voeren aan dat het opzet van de verdachte niet gericht was op het gronddelict. De verdachte wist niet dat het geld dat [medeverdachte] op haar rekening liet storten afkomstig was van online oplichting. De verdachte mocht erop vertrouwen dat het geld een legale herkomst had, omdat [medeverdachte] haar hiervan had verzekerd. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken volgt geen bewijs dat de verdachte vol opzet had op het behulpzaam zijn bij de online oplichtingen, gepleegd door [medeverdachte] . De rechtbank vindt wel bewezen dat de verdachte hierop voorwaardelijk opzet had. Daarbij is het volgende redengevend.
De verdachte stelde haar rekening ter beschikking aan [medeverdachte] terwijl zij wist dat hij eerder was veroordeeld voor online oplichtingen. De verdachte verklaarde op de zitting dat [medeverdachte] haar bankrekening eerder heeft gebruikt om geldbedragen van online oplichting op te laten storten. Zij is daarover verhoord bij de politie. De verdachte verklaarde op de zitting dat zij toch overging tot het beschikbaar stellen van haar bankrekening toen de verdachte haar dit vroeg, omdat de verdachte na het uitzitten van zijn gevangenisstraf voor de eerdere oplichtingen zijn leven had gebeterd (met hulp van [instelling] ). De verdachte stelde haar bankrekening ter beschikking, omdat [medeverdachte] op dat moment geen eigen bankrekening had.
[medeverdachte] zei tegen de verdachte dat hij haar bankrekening wilde gebruiken om inkomsten te ontvangen van handel op Marktplaats. Hij zei dat het om eerlijke handel ging en daar vertrouwde zij op. De verdachte heeft niet gecontroleerd of het om eerlijke handel ging. Zij vroeg niet wat voor goederen [medeverdachte] verkocht op Marktplaats en hoe hij aan die goederen kwam. Dit terwijl de verdachte, zoals zij verklaarde op de zitting, wist dat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode geen legaal inkomen had. [medeverdachte] had ook geen eigen woning en verbleef bij de verdachte in huis. De verdachte betaalde, naar eigen zeggen, alle kosten die door hen beiden werden gemaakt voor levensonderhoud.
Door onder deze omstandigheden, zonder nader onderzoek vooraf of enige controle na ontvangst van meerdere geldbedragen, haar bankrekening ter beschikking te stellen aan de verdachte voor zijn handel op Marktplaats heeft de verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat met haar ING-rekening online fraude zou worden gepleegd.
De rechtbank oordeelt daarom dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de online oplichting van aangevers 1 tot en met 5 wettig en overtuigend is bewezen.
Gedeeltelijke vrijspraak medeplichtigheid bij de oplichting van aangevers 6, 7, 20 en 21
Aangevers 6 en 7 hebben contact gehad met een persoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en zij hebben geld overgemaakt naar een Bunq-rekening op naam van de verdachte. Aangevers 20 en 21 hebben contact gehad met eerdergenoemd telefoonnummer.
Uit het dossier blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op naam staat van de verdachte. De verdachte heeft hierover verklaard dat zij in 2018 een abonnement met telefoon heeft afgesloten voor [medeverdachte] . Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte] in zijn verhoor bij de politie. Uit het dossier blijkt verder dat het telefoonnummer ook recent nog door [medeverdachte] werd gebruikt.Gelet op het lange tijdsbestek tussen het ter beschikking stellen van de telefoon aan [medeverdachte] in 2018 en de pleegdata van de online oplichtingen in 2023, vindt de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de telefoon aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld om daarmee de online oplichtingen te plegen. Dat de verdachte ten tijde van de online oplichtingen nog steeds de abonnementskosten betaalde maakt dat niet anders.
De rechtbank kan op basis van het dossier verder niet vaststellen dat de verdachte wist dat haar Bunq-rekening werd gebruikt voor de online oplichting van aangevers 6 en 7. De verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat deze aangevers geld hadden gestort op haar Bunq-rekening. Ze liet haar telefoon met haar pinpas in het hoesje vaak op de eettafel liggen. [medeverdachte] woonde tijdens de oplichting van aangevers 6 en 7 bij haar in huis en heeft haar pinpas zonder haar medeweten gepakt en vervolgens de geldbedragen van haar rekening gepind. Deze verklaring vindt de rechtbank niet onaannemelijk. [medeverdachte] heeft deze gang van zaken bevestigd en de rechtbank vindt in dit verband ook relevant dat de geldbedragen relatief kort op haar bankrekening hebben gestaan. Uit het dossier volgt dat de twee geldbedragen die aangever 6 heeft gestort 10 en 70 minuten op de rekening hebben gestaan. Ook het geldbedrag dat aangever 7 heeft overgemaakt, lijkt er maar 22 minuten op te hebben gestaan. Omdat niet vast is komen te staan dat de verdachte wist dat haar Bunq-rekening (opnieuw) werd gebruikt door medeverdachte [medeverdachte] , kan niet bewezen kan worden dat zij opzettelijk haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank ziet in deze omstandigheden ook geen aanleiding te oordelen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat met haar Bunq-rekening online fraude zou worden gepleegd. Van voorwaardelijk opzet is dus ook geen sprake.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de online oplichting van aangevers 6, 7, 20 en 21.
Gedeeltelijke vrijspraak van het pinnen
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte de geldbedragen die op haar rekening zijn gestort zelf heeft gepind. Van dat deel van de tenlastelegging wordt de verdachte vrijgesproken.
Bewezenverklaring van feit 2 primair – het medeplegen van witwassen
Het uit misdrijf afkomstige geld op ING-rekening
Op de ING-bankrekening van de verdachte is een bedrag van in totaal € 919,75 gestort door aangevers 1 tot en met 5. Dit bedrag is uit enig misdrijf afkomstig, namelijk de online oplichting van de aangevers gepleegd door [medeverdachte] . De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat deze bedragen op haar rekening werden gestort en dat zij dit ook heeft gezien. Zoals hiervoor al is geoordeeld, vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bedragen die [medeverdachte] op haar rekening liet storten, afkomstig waren van online oplichting. Hiermee is ook de wetenschap van de criminele herkomst van de gelden van de verdachte gegeven, in de zin van voorwaardelijk opzet.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat bij dit feit sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte heeft met [medeverdachte] afgesproken dat de bedragen op haar rekening zouden worden gestort. Zij heeft haar bankpas en pincode aan [medeverdachte] ter beschikking gesteld om deze bedragen weer van haar rekening te pinnen. De verdachte heeft met haar handelen een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het delict.
Witwashandelingen
De verdachte had de ING-rekening zelf ook in gebruik gedurende de tijd dat de bedragen van aangevers 1 tot en met 5 op haar rekening stonden (telkens minstens 12 uur) en had dan ook de feitelijke zeggenschap hierover. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat de verdachte voornoemd van misdrijf afkomstige (totaal)bedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Omdat sprake is van medeplegen wordt de verdachte in strafrechtelijke zin ook verantwoordelijk gehouden voor de witwashandelingen die [medeverdachte] heeft verricht met de gelbedragen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] het geld telkens van de ING-rekening van de verdachte heeft gepind en hiermee het geld dus voorhanden heeft gehad en heeft omgezet. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit geld vervolgens heeft gebruikt om boodschappen en dagelijkse dingen te betalen, zodat ook sprake was van gebruik maken.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd tot een bedrag van € 919,75, in die zin dat zij schuldig is aan het medeplegen van opzetwitwassen van geld afkomstig uit andermans misdrijf.
Gedeeltelijke vrijspraak van het witwassen van het geld op Bunq-rekening
Zoals hiervoor overwogen vindt de rechtbank niet bewezen dat de verdachte wist (ook niet in voorwaardelijke zin) dat aangevers 6 en 7 geldbedragen op haar Bunq-rekening hadden gestort. De rechtbank spreekt de verdachte daarom ook vrij van het witwassen van die geldbedragen.