ECLI:NL:RBMNE:2025:5051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
16.156838.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drie straatroven met gebruik van een (nep)vuurwapen

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor drie straatroven die zij samen met een ander heeft gepleegd op 15 juni 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een (nep)vuurwapen, dat in twee gevallen op het gezicht van de slachtoffers is gericht. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en haar verbeterde persoonlijke omstandigheden. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank heeft een taakstraf van 200 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 182 dagen met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële en materiële schade heeft vastgesteld en vergoedingen heeft opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.156838.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G. Alagahgi en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, advocaat te Utrecht naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht en wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] door mr. F.M.M. Buijs naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander op 15 juni 2023 in Bussum, [slachtoffer 1] door geweld en/of bedreiging met geweld, heeft gedwongen een mobiele telefoon en een identiteitskaart af te geven;
feit 2:samen met een ander op 15 juni 2023 in Hilversum, [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld, heeft gedwongen een mobiele telefoon, een identiteitskaart en een tas af te geven;
feit 3:samen met een ander op 15 juni 2023 in Hilversum, [slachtoffer 3] door geweld en/of bedreiging met geweld, heeft gedwongen een tas af te geven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor een bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177959-2 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 1] (pag. 1 en 2 einddossier);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177957-2 opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 2] (pag. 7 tot en met 9 einddossier);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177978-2 opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , brigadiers bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 3] (pag. 12 en 13 einddossier).
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op 15 juni 2023 te Bussum op de openbare weg de Herenstraat tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelendoor bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (Apple iPhone 11) en een identiteitskaart die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door:- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (broek)zak te pakken/trekken,- voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het gezicht van die [slachtoffer 1] te richten en- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "Geef alles" en "Is deze telefoon van jou?";
feit 2op 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de Bussumergrintweg tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte vaneen mobiele telefoon (Apple iPhone 11), een identiteitskaart en een tas met inhoud, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorden door:- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het zicht ter hoogte van de eigen borst te houden,- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef je telefoon",- met haar hand een telefoon van die [slachtoffer 2] aan te pakken en weg te stoppen,- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef me al je spullen" en "Geef je hele kankertas" en- een tas van die [slachtoffer 2] aan te pakken;
feit 3op 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de Taludweg tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud die aan die [slachtoffer 3] toebehoorde door:- tweemaal tegen die [slachtoffer 3] te roepen/zeggen: "Ik wil nu je tasje",- (tegelijkertijd) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit haar (binnen)zak te trekken/halen,- dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 3] te richten en/of te zetten, en- voornoemde tas van de arm van die [slachtoffer 3] te trekken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feiten 1, 2 en 3:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het advies van de reclassering over te nemen, inhoudende het toepassen van jeugdstrafrecht en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft een positieve verandering laten zien door het abstinent raken van haar middelengebruik en door het volgen van behandelingen voor haar onderliggende trauma’s.
Er is sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid en verdachte is first offender. Daarnaast moet bij de straf rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft verzocht een vrijheidsstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die zij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan een voorwaardelijke vrijheidsstraf worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van het opleggen van een taakstraf heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar daarbij opgemerkt dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte mogelijk in de weg staan aan het uitvoeren van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met een ander in één nacht drie straatroven gepleegd. Schijnbaar willekeurig hebben zij drie jonge vrouwen overvallen. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van een (nep)vuurwapen dat in één geval getoond is aan het slachtoffer en bij de andere slachtoffers is het (nep)vuurwapen op het gezicht gericht dan wel tegen het hoofd gezet. Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat de straatroven in het midden van de nacht hebben plaatsgevonden, hebben grote gevoelens van angst en machteloosheid bij de slachtoffers teweeg gebracht. Hun gevoel van veiligheid is ernstig aangetast. Dat deze gebeurtenissen tot op de dag van vandaag invloed hebben op de levens van de slachtoffers, blijkt onder meer uit de verklaringen zoals die zijn afgelegd op de zitting.
Daarnaast zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 6 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- een psychologisch rapport van 30 oktober 2023, uitgebracht door een GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 24 januari 2025, uitgebracht door GGZ Reclassering Inforsa.
Het rapport van de psycholoog
Omdat het rapport van de psycholoog meer dan een jaar oud is, heeft de rechtbank alleen gekeken naar hetgeen over verdachte is opgenomen dat gaat over haar functioneren ten tijde van de feiten.
Volgens de psycholoog waren ten tijde van het tenlastegelegde een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende-, borderline- en antisociale persoonlijkheidskenmerken, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis bij verdachte aan de orde. Omdat verdachte destijds niets over de delicten heeft willen verklaren, heeft de psycholoog geen advies over de toerekenbaarheid kunnen geven. Wel is aangegeven dat er geen sprake lijkt te zijn van gehele ontoerekenbaarheid.
Het rapport van de reclassering
De reclassering heeft gesteld dat het excessief cannabisgebruik, het sociaal netwerk en de beperkte handelingsvaardigheden tot de delicten hebben geleid. Sinds enige jaren heeft verdachte ambulante ondersteuning van Kwintes. Zij heeft inmiddels haar cannabisgebruik weten te doorbreken, heeft een traumabehandeling positief volbracht, heeft stabiele inkomsten en het contact met haar moeder is hersteld. Het recidiverisico wordt door de reclassering laag ingeschat. Een reclasseringstoezicht zal weinig extra risicoverlagend werken, omdat verdachte al veel steun heeft aan Kwintes en de afgelopen anderhalf jaar de weg naar de hulpverlening goed zelf heeft weten te vinden. De reclassering acht een vrijheidsbenemende straf niet wenselijk, omdat het risico op detentieschade hoog is binnen de groep adolescenten.
De straf
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud was. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit het rapport van de reclassering, dat is opgesteld na raadplegen van de Raad voor de Kinderbescherming, blijkt dat er meerdere indicaties zijn, gelegen in de persoon en het functioneren van de verdachte, voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en zij adviseren dan ook het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over en zal het jeugdstrafrecht toepassen.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak dat verdachte op 24 juli 2023 voor het eerst is gehoord als verdachte en op die dag in verzekering is gesteld. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waardoor het procesverloop vertraging heeft kunnen oplopen. Gelet daarop had het eindvonnis uiterlijk op 22 november 2024 gewezen moeten worden. Het eindvonnis wordt echter op 22 september 2025 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met 10 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan voor een straatroof uit van een taakstraf van 60 uur, dan wel één maand jeugddetentie. Bij iedere strafverzwarende omstandigheid telt daar in beginsel een taakstraf van 60 uur of een jeugddetentie van één maand bij op. Bedreiging met een wapen wordt als een strafverzwarende omstandigheid genoemd. Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt, zodat de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden als uitgangspunt neemt.
De rechtbank zal echter ook rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor uitgelegd, en met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze persoonlijke omstandigheden zijn sterk verbeterd doordat verdachte in de tussentijd aan zichzelf heeft gewerkt. Deze goede weg wil de rechtbank niet doorkruisen en daarom zal er geen straf worden opgelegd die betekent dat verdachte terug moet naar de jeugdgevangenis. Hierbij weegt ook de overschrijding van de redelijke termijn mee. Daarvoor in de plaats zal wel een maximale taakstraf, in de vorm van een werkstraf en een langdurige voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank acht een langdurige voorwaardelijke jeugddetentie noodzakelijk als stok achter de deur en uit een oogpunt van normbevestiging.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie, en een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 182 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

Er hebben zich drie benadeelde partijen in het geding gevoegd.
Met betrekking tot feit 1: [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.164,15. Dit bedrag bestaat uit € 1.164,15 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot feit 2: [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] )
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.264,30. Dit bedrag bestaat uit € 1.264,30 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot feit 3: [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] )
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.536,79. Dit bedrag bestaat uit € 23.036,79 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht aansluiting te zoeken bij het vonnis van medeverdachte [medeverdachte] van 9 april 2024. [1] Dat betekent voor [slachtoffer 1] een toewijzing van € 505,25 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade en voor [slachtoffer 3] een toewijzing van € 16.263,79 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft naast de eerder gevorderde materiële schade, nu ook kosten voor EMDR-therapie opgevoerd en de immateriële schade van € 800,- verhoogd naar € 1.000,-. Ook deze extra kosten komen volgens de officier van justitie voor toewijzing in aanmerking, zodat voor [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.264,30 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade kan worden toegekend.
Voor alle vorderingen geldt dat de officier van justitie verzoekt de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] uitgegaan moet worden van een iPhone 11 die weggenomen is en verzoekt de rechtbank deze schade te begroten op € 420,-. Het overige gevorderde is niet betwist.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw aangegeven dat de kosten voor de EMDR-therapie niet voor toewijzing in aanmerking komen omdat de therapie in tijd in een te ver verwijderd verband staat met het tenlastegelegde. Er is geen sprake van directe schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Verder is verzocht de immateriële schade vast te stellen op € 800,- en voor het overige de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Het overige gevorderde is niet betwist.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw de materiële schadevergoeding van de studiekosten betwist. Er is op voorhand geen sprake van een causaal verband tussen het geweldsincident en de studievertraging. Er zou nader onderzoek naar de redenen en andere factoren van studievertraging gedaan moeten worden, alsmede de kosten uit arbeid. Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengen, zodat de raadsvrouw primair verzoekt de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht om geen aansluiting te zoeken bij de ‘Letselschade Richtlijn Studievertraging’, omdat deze richtlijn is gericht op letsel of revalidatie. Verzocht is om de gevorderde post te matigen tot een bedrag van € 4.000,-. Het overige gevorderde aan materiële schade is niet betwist. Voor de immateriële schade is verzocht aan te sluiten bij het vonnis van de medeverdachte en een bedrag van € 2.000,- vast te stellen en de benadeelde voor het overige aan immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De kosten voor de aanvraag van een nieuw identiteitsbewijs en pasfoto’s ten bedrage van € 85,25 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd. Verder heeft [slachtoffer 1] de nieuwwaarde van een iPhone 14 met bijbehorend hoesje gevorderd. Er is echter een iPhone 11 met hoesje van [slachtoffer 1] gestolen. [slachtoffer 1] heeft daarom recht op vergoeding van een iPhone 11 met hoesje waarbij het aankoopbedrag uit 2020 dient te worden verminderd met de afschrijving. De rechtbank maakt hierbij gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot de schade hiervan op een bedrag van € 420,-.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank allereerst van oordeel dat sprake is van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Wetboek van Burgerlijk Recht (BW). Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Dat betekent dat [slachtoffer 1] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht hiervoor een vergoeding van € 2.000,- billijk, ook gelet op de toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.505,25 zal worden toegewezen. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
[slachtoffer 2]
De kosten voor de weggenomen tas, zonnebril, lipgloss, ID en de mobiele telefoon van in totaal € 384,98 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd. Met betrekking tot de kosten voor de EMDR-therapie is de rechtbank van oordeel dat ook deze kosten kunnen worden toegewezen ter hoogte van € 879,32. Uit de brief van de klinisch psycholoog blijkt dat de therapie heeft plaatsgevonden voor het verwerken van de straatroof. Er is daarom sprake van een causaal verband tussen de kosten en het delict.
Daarbij is het niet uitzonderlijk dat iemand pas naderhand kiest voor een dergelijke behandeling om een trauma te verwerken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank allereerst van oordeel dat ook bij [slachtoffer 2] sprake is van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die in de vordering is toegelicht. Dat betekent dat [slachtoffer 2] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht het gevorderde bedrag zonder meer billijk, en zal de immateriële schade waarderen op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank hecht eraan op te merken dat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is gevorderd.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.264,30 zal worden toegewezen.
[slachtoffer 3]
De kosten voor de weggenomen spullen, hypnotherapie en osteopathie van in totaal € 311,79 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van studievertraging ten bedrage van € 22.725,- is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken van causaal verband tussen deze schade en het delict en dat de hoogte van de schade voldoende is onderbouwd en in beginsel voor toewijzing gereed is. De hoogte van het bedrag, ontleend aan de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad, komt de rechtbank redelijk voor. Ook psychisch letsel is immers letsel. Gebleken is echter dat [slachtoffer 3] het jaar waarin zij niet heeft kunnen studeren, wel inkomsten uit arbeid heeft gehad. De gevorderde schade wegens studievertraging betreft in feite arbeidsvermogensschade (de schade bestaat er immers uit dat [slachtoffer 3] een jaar later de arbeidsmarkt zal betreden met een diploma). De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de begroting hiervan ook rekening moet worden gehouden met het (netto)bedrag dat [slachtoffer 3] in het jaar waarin zij niet kon starten met haar opleiding, heeft verdiend met inkomsten uit arbeid. Deze inkomsten – door de rechtbank begroot op € 6.773,00 netto – zullen in mindering worden gebracht op het gevorderde bedrag wegens studievertraging. Dit betekent dat een bedrag van € 15.952,00 wegens studievertraging zal worden toegewezen en het meer gevorderde zal worden afgewezen. Nu deze schade toekomstige schade betreft, zal er geen wettelijke rente worden toegewezen over dit bedrag.
Ten aanzien van de vordering voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade zal een bedrag ter hoogte van in totaal € 2.000,- worden toegewezen. Ook bij [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die in de vordering is toegelicht. Dat betekent dat [slachtoffer 3] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank begroot de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,- ook gelet op de toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 18.263,79 zal worden toegewezen. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid, de schadevergoedingsmaatregel en de proceskosten
De rechtbank zal over de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen ook de wettelijke rente toewijzen vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag van volledig betaling, met uitzondering van de door [slachtoffer 3] geleden schade als gevolg van studievertraging, op de wijze zoals hieronder bij het dictum is opgenomen.
Daarnaast wordt het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hoofdelijk aan verdachte opgelegd. Er is immers een medeverdachte. Dit betekent dat verdachte weliswaar tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is, maar indien de medeverdachte een deel van het bedrag betaalt, verdachte niet langer is gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Ten slotte zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling ten behoeve van de benadeelde partijen - ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten - aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen. Gijzeling zal in verband met de toepassing van het jeugdstrafrecht achterwege blijven.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 182 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.505,25 (bestaande uit € 505,25 voor materiële schade en € 2.000,- voor immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde aan materiële en immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 2.505,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.264,30 (bestaande uit
€ 1.264,30 voor materiële schade en € 1.000,- voor immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 1.384,98 vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 295,08 vanaf 17 december 2024;
  • over een bedrag van € 292,12 vanaf 10 januari 2025;
  • over een bedrag van € 292,12 vanaf 17 januari 2025
tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 2.264,30 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 1.384,98 vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 295,08 vanaf 17 december 2024;
  • over een bedrag van € 292,12 vanaf 10 januari 2025;
  • over een bedrag van € 292,12 vanaf 17 januari 2025
tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 18.263,79 (bestaande uit € 16.263,79 voor materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 2.051,69,- vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 135,- vanaf 5 december 2023;
  • over een bedrag van € 125,10 vanaf 9 februari 2024;
tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade en materiële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 18.263,79 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 2.051,69 vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 135,- vanaf 5 december 2023;
  • over een bedrag van € 125,10 vanaf 9 februari 2024;
tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. V.A. Groeneveld en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2025.
Mrs. Eigeman en Van Haaren-Paulus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Bussum
op de openbare weg de Herenstraat
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
een mobiele telefoon (Apple iPhone 11) en/of een identiteitskaart, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (broek)zak te pakken/trekken,
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het gezicht van die [slachtoffer 1] te richten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "Geef alles", "Geef al jullie spullen" en/of "Is deze telefoon van jou?";
feit 2
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Hilversum
op de openbare weg de Bussumergrintweg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
een mobiele telefoon (Apple iPhone 11), een identiteitskaart en/of een tas met inhoud,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n)
door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het zicht ter hoogte van de eigen borst te houden,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef je telefoon",
- met haar hand een telefoon van die [slachtoffer 2] aan te pakken en/of weg te stoppen,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef me al je spullen" en/of "Geef je hele kankertas" en/of
- een tas van die [slachtoffer 2] aan te pakken;
feit 3
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Hilversum
op de openbare weg de Taludweg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n)
door:
- tweemaal tegen die [slachtoffer 3] te roepen/zeggen: "Ik wil nu je tasje",
- (tegelijkertijd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (binnen)zak te trekken/halen,
- dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 3] te richten en/of te zetten,
en/of
- voornoemde tas van de arm van die [slachtoffer 3] te trekken.