8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich aan meerdere strafbare feiten schuldig gemaakt. Ten eerste heeft [verdachte] samen met iemand anders in korte tijd drie straatroven gepleegd. Schijnbaar volstrekt willekeurig hebben zij drie jonge meisjes ’s nachts overvallen. Om hun dreigende woorden kracht bij te zetten, hadden de daders een (nep-)vuurwapen bij zich. Deze omstandigheden in combinatie met het feit dat dit ’s nachts gebeurde, hebben op de slachtoffers een diepe indruk gemaakt en grote gevoelens van angst en machteloosheid teweeggebracht. Op het moment dat de meisjes het meest kwetsbaar waren, namelijk ’s nachts op straat met weinig mensen om zich heen, hebben zij misbruik van de situatie gemaakt en voor altijd het gevoel van veiligheid van de slachtoffers aangetast. Dat deze gebeurtenissen tot op de dag vandaag invloed hebben op de levens van de slachtoffers en hun familie en vrienden, blijkt onder meer uit de verklaringen zoals die zijn afgelegd op de zitting en op papier zijn gezet. Daarnaast zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in zijn algemeen. Dit neemt de rechtbank [verdachte] kwalijk.
Daarnaast heeft [verdachte] zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling. In beide situaties liep de emotie bij [verdachte] in zeer korte tijd hoog op. [verdachte] had haar emoties niet meer onder controle als gevolg waarvan zij haar slachtoffers te lijf is gegaan. [verdachte] heeft aangevoerd dat het slachtoffer in beide gevallen de fysieke aanval door [verdachte] uitlokte. Los van de vraag wat de rol is geweest van de slachtoffers, is het [verdachte] geweest die over is gegaan op het gebruik van fors geweld. [verdachte] heeft over het voorval op 28 juni 2023 verklaard dat zij met een schaar heeft gestoken omdat – toen zij in gevecht was met [slachtoffer 4] – [getuige] aan het tasje trok dat om haar nek hing en zij daardoor geen lucht kreeg. Zij probeerde zich toen los te maken door met de schaar heen en weer te zwaaien. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt niet op voorhand ongeloofwaardig, aangezien het tasje van [verdachte] in de woning is aangetroffen en [verdachte] hier consistent over heeft verklaard. Maar nu dit scenario niet is onderzocht, kan de rechtbank hier verder geen conclusies aan verbinden.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] van 8 maart 2024, waaruit blijkt dat zij meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
- een Pro Justitiarapportage van 19 januari 2024, uitgebracht door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- een Pro Justitiarapportage van 12 januari 2024, uitgebracht door drs. A. Laurijssen-Timmers, GZ-psycholoog;
- een rapport van Reclassering Nederland van 29 februari 2024, uitgebracht door R. Hageman, reclasseringswerker.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
Volgens de psychiater is er bij [verdachte] sprake van aandacht deficiëntie/hyperactiviteit stoornis (ADHD), gecombineerd beeld, een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie en een lichte stoornis in gebruik van cannabis.
Volgens de psycholoog is bij [verdachte] sprake van forse informatieverwerkingsproblemen, aandachtsdeficiëntie/ hyperactiviteitsstoornis (ADHD), gecombineerd beeld, PTSS, drugsgebruik, trekken van een borderlinestoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie.
De psychiater en psycholoog menen dat de door hen vastgestelde stoornissen [verdachte] ten tijde van de feiten hebben beïnvloed. Zij adviseren daarom de ten laste gelegde feiten in verminderende mate toe te rekenen.
De psychiater en psycholoog achten de kans op herhaling van geweldsdelicten zonder juridisch kader en zonder professionele behandeling en begeleiding hoog. Zij achten behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te verlagen. Dit risico hangt
sterk samen met de omgeving waar zij verblijft en haar wegloopgedrag. Als zij geen goed bij
haar passende vaste woonplek heeft, is het risico op vermogensdelicten sterk verhoogd.
Om de kans op recidive te verminderen en de ontwikkeling van betrokkene te stimuleren, is
het – volgens de psycholoog – van belang dat gewerkt wordt vanuit een sterk beschermde omgeving met een sterk pedagogisch klimaat waar zij de individuele behandeling krijgt die bij haar past. Nadat er gewerkt is aan de condities om haar te behandelen (het creëren van rust, structuur en regelmaat) wordt een behandeling geadviseerd gericht op impulsiviteit en manier van informatieverwerking van de ADHD. Het opnieuw inzetten van medicatie voor haar ADHD is van belang. Daarnaast zou binnen de behandeling aandacht moeten zijn voor het vergroten van haar copingvaardigheden, emotieregulatie (hanteren van boosheid en agressieregulatietraining) en sociale vaardigheden. Ook moet er aandacht zijn voor het roken en middelengebruik van betrokkene. Middelengebruik vermindert de zelfcontrole. Gezien de nog steeds aanwezige herbelevingen van de PTSS is het van belang om alle belastende ervaringen uit het verleden te bewerken evenals de belastende sterk wisselende relatie met haar moeder.
De psychiater concludeert overeenkomstig, maar voorts ook dat [verdachte] , om de volwassenheid te bereiken, drie belangrijke taken heeft: 1) afscheid nemen van de kindertijd, aanvaarden wat ze heeft gekregen en wat ze heeft gemist 2) controle krijgen over de impulsen en 3) het opbouwen van een netwerk wat het beste uit je naar voren haalt. De problematiek moet via een langdurig klinisch traject geadresseerd worden. De behandeling zal moeten bestaan uit het maken van een delictscenario en delictanalyse. Daarnaast zal de behandeling moeten bestaan uit psychotherapie/schematherapie en mogelijk EMDR ter verwerking van het verleden om afscheid te kunnen nemen van haar kindertijd.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. [verdachte] is een jongvolwassene met een sociaal/emotioneel- en relationeel vertraagde ontwikkeling. Onderzochte functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau waardoor haar beoordelingsvermogen beperkt is. Zij behoeft bovendien nog pedagogische aansturing.
Hoewel de PIJ-maatregel in voorwaardelijke zin is overwogen, raden de psycholoog en psychiater dit af gelet op de complexe, hardnekkige problematiek van [verdachte] in combinatie met de voorheen vooral extrinsieke en kortdurende motivatie voor gedragsverandering, de ernst van de delicten, het recidiverisico en de allesomvattende noodzaak tot behandeling. Dit vormen ingrediënten om te denken aan een strikt kader zoals de PIJ-maatregel. De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat een langdurige klinische behandeling in een gespecialiseerde gestructureerde forensische gesloten setting is geïndiceerd. Zij adviseren daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het advies van de reclassering
De reclassering is het eens met de adviezen van de psychiater en de psycholoog. De reclassering vindt ook dat een PIJ-maatregel het juiste kader biedt om [verdachte] te behandelen en te begeleiden. Hierbij speelt een belangrijke rol dat bij [verdachte] al langere tijd sprake is van instabiliteit. Vanaf haar vijfde jaar is al hulpverlening betrokken geweest, maar dit is tot op heden geen passende hulp gebleken.
De oplegging van straf en maatregel
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte] was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit de rapporten van de reclassering, de psychiater en de psycholoog blijkt dat er veel aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en zij adviseren dan ook toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt de adviezen over en past het jeugdstrafrecht toe.
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis hebben. De psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat [verdachte] tijdens het plegen van de strafbare feiten leed aan verschillende stoornissen. Aan de eerste voorwaarde is aldus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten vier jaar of hoger zijn of moet het gaan om een van de misdrijven genoemd in artikel 77s, eerste lid, sub a Wetboek van Strafrecht. Zowel op afpersing als op poging zware mishandeling en het medeplegen van mishandeling is de maximumstraf hoger dan vier jaar. Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit het rapport van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er een grote kans is dat [verdachte] opnieuw (gewelddadige) strafbare feiten zal plegen als zij niet op de juiste manier zal worden behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang zijn van de ontwikkeling van verdachte. Ook aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank overweegt dat [verdachte] eerder ambulante behandelingen heeft ondergaan, maar dat deze behandelingen niet hebben kunnen voorkomen dat zij nieuwe delicten heeft gepleegd. Ook gedurende de proeftijd van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen verliep de begeleiding niet zonder incidenten. De PIJ-maatregel biedt [verdachte] een kans om zich te ontwikkelen en een toekomst op te bouwen.
Het bovenstaande betekent dat ook aan de laatste voorwaarde is voldaan.
De vraag is vervolgens of de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk of voorwaardelijk aan [verdachte] moet worden opgelegd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij niet twijfelt aan de motivatie van [verdachte] om aan zichzelf te werken. Dit heeft zij duidelijk en helder naar voren gebracht op de zitting en de rechtbank heeft daar ook vertrouwen in. De vraag is echter of van [verdachte] kan en mag worden verwacht dat zij aan zichzelf gaat werken in een voorwaardelijke setting. In dat geval zal zij dit vanuit haar eigen woonomgeving moeten doen, waar zij steeds zal worden blootgesteld aan verleidingen en triggers, en waarbij de kans groot is dat zij in onverwachte situaties belandt waarbij zij haar emoties niet onder controle heeft. Daarbij zal zij ook intensieve behandeling ondergaan waardoor er emoties naar boven kunnen komen, hetgeen haar extra kwetsbaar maakt. [verdachte] kan dit niet alleen. De risico’s zijn te groot, zowel voor [verdachte] als voor de maatschappij. Zij heeft daar vaardigheden voor nodig die zij nooit geleerd heeft en bovenal een veilige en stabiele omgeving, waarop zij altijd op terug kan vallen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat er een grote noodzaak is dat de behandeling van [verdachte] zo snel mogelijk begint. Alles afwegende sluit de rechtbank zich aan bij de adviezen van de deskundigen en is zij van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is.
De PIJ-maatregel geldt voor in ieder geval de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] over. Nu [verdachte] niet volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de strafbare feiten, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd. Indien de rechtbank kijkt naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en naar gelijksoortige zaken, en dus rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] , is zij van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht dat, gelet op het aantal, de aard én de ernst van de door [verdachte] begane strafbare feiten op zijn plaats, waarbij groot gewicht wordt toegekend aan de gepleegde straatroven. [verdachte] stond immers steeds voor de keuze om zich aan de situatie te onttrekken, maar in plaats daarvan koos zij er keer op keer voor het tegenovergestelde en ontoelaatbare te doen.