ECLI:NL:RBMNE:2024:2148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
16/159686-23, 05/295125-23 en 16/008889-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroven en mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die samen met een ander drie straatroven heeft gepleegd waarbij meerdere jonge slachtoffers zijn gedwongen tot afgifte van hun bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling. De feiten vonden plaats in juni 2023 in Bussum en Hilversum, waarbij de verdachte gebruik maakte van geweld en bedreiging met een (nep)vuurwapen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, en heeft daarom het jeugdstrafrecht toegepast. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van acht maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele delen die zijn afgewezen of gematigd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, omdat de verdachte meer baat heeft bij hulp en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/159686-23; 05/295125-23 (gevoegd ttz) en 16/008889-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in de JJI [locatie] te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 december 2023, 30 januari 2024 en 26 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen [verdachte] en haar raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, alsmede van hetgeen door en namens de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
16/159686-23
feit 1
samen met een ander op 15 juni 2023 in Bussum [slachtoffer 1] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen een mobiele telefoon en een identiteitskaart af te geven;
feit 2
samen met een ander op 15 juni 2023 in Hilversum [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen een mobiele telefoon, een identiteitskaart en een tas af te geven;
feit 3
samen met een ander op 15 juni 2023 in Hilversum [slachtoffer 3] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen een tas af te geven;
feit 4
heeft geprobeerd [slachtoffer 4] op 28 juni 2023 in Hilversum zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een schaar te steken;
subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
feit 5
op 28 juni 2023 in Hilversum [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar te steken met een pen;
feit 6
op 28 juni 2023 in Hilversum [slachtoffer 4] woordelijk heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
05/159686-23 (hierna te noemen: feit 7)
samen met een ander op 13 oktober 2023 in Nijmegen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door haar op het hoofd te slaan.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/159686-23 en 05/295125-23 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 tot en met 6 en feit 7.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 5 ten laste gelegde voor wat betreft het steken met een pen. Daarnaast ontkent [verdachte] dat zij het onder feit 6 tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat ook voor dit feit vrijspraak is bepleit. Ten aanzien van de overige feiten acht de verdediging deze wettig en overtuigend te bewijzen en refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 6
Bij de beoordeling van deze verdenking heeft de rechtbank allereerst bekeken of er voldoende wettig bewijs in het dossier zit om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft bij de politie – kort gezegd – verklaard dat zij met [verdachte] in gevecht was geraakt en zij al vechtend richting het balkon gingen. Volgens [slachtoffer 4] had [verdachte] naar haar geschreeuwd dat zij niet stoer moest doen want anders zou zij haar van het balkon af gooien. De verklaring van [slachtoffer 4] vindt voor wat betreft de bedreiging steun in de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] bevestigt namelijk dat [verdachte] deze bedreiging heeft geuit vrijwel direct bij binnenkomst.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich voldoende wettig bewijs in het dossier bevindt voor het ten laste gelegde feit. De vraag die zich dan opwerpt is of eveneens sprake is van voldoende overtuigend bewijs. Voor de beantwoording van die vraag is van belang in hoeverre de verklaring van [slachtoffer 4] en [getuige] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, afgezet tegen de geloofwaardigheid van de door [verdachte] afgelegde verklaring dat zij geen bedreiging heeft geuit.
Voor haar oordeelsvorming acht de rechtbank het volgende van belang. [verdachte] heeft zich ter zitting coöperatief opgesteld door het gesprek met de rechtbank aan te gaan en inzicht te geven in wat haar beweegt. Zij heeft verantwoordelijkheid genomen voor haar daden. [verdachte] is open geweest over de feiten die zij heeft begaan en heeft daar niet omheen gedraaid, ook ten aanzien van de voor haar meest belastende feiten. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat deze authentieke wijze van verklaren de geloofwaardigheid van haar verklaringen positief beïnvloedt. Ook op het punt van de bedreiging. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] de bedreiging vanaf haar eerste verhoor stellig heeft ontkend.
Gelet op het voorgaande kent de rechtbank dan ook gewicht toe aan de ontkenning van [verdachte] ten aanzien van de bedreiging, wat maakt dat de rechtbank niet zonder meer uit kan gaan van de verklaring van [slachtoffer 4] en [getuige] . Behalve de verklaringen van [slachtoffer 4] en [getuige] bevat het dossier geen aanwijzingen waaruit blijkt dat [verdachte] de bedreiging heeft geuit. De overtuiging dat [verdachte] het aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan ontbreekt dan ook, zodat zij van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen voor de feiten 1 t/m 5 en 7
De feiten zijn door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft enkel vrijspraak bepleit voor het steken met een pen zoals dit onder feit 5 ten laste is gelegd. De rechtbank vat dit verweer op als een verzoek om partiële vrijspraak, hetgeen de rechtbank zal volgen. Voor al het overige is door de verdediging geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 26 maart 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177959-2 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 1] (pag. 1 en 2 einddossier);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177957-2 opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 2] (pag. 7 t/m 9 einddossier);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023177978-2 opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , brigadiers bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 15 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 3] (pag. 12 en 13 einddossier);
  • een proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2023194939-2 opgemaakt door [verbalisant 5] , brigadier bij politie Midden-Nederland, en gesloten op 29 juni 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 4] met aangehecht fotobijlagen (pag. 12 en 13 procesdossier);
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0600-2023475532-4 opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland, en gesloten op 13 oktober 2023, houdende een verklaring van [slachtoffer 5] (digitaal pag. 10);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , genummerd PL0600-2023475532-6, opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent, en [verbalisant 8] , aspirant bij politie Oost-Nederland, en gesloten op 30 oktober 2023 (digitaal pag. 24).
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 4
Voor de bewezenverklaring van het onder feit 4 primair ten laste gelegde feit moet sprake zijn van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dit in dit geval bewezen. Door op korte afstand van [slachtoffer 4] met een schaar zeer ongecontroleerde zwaai- en steekbewegingen te maken naar de bovenkant van het lichaam, in het bijzonder in de nek- en halsstreek, bestaat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. [verdachte] heeft de kans dat dit gevolg intreedt ten tijde van de gedraging op de koop toegenomen.
Ten aanzien van feit 5
Partiële vrijspraak
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat [verdachte] tijdens het gevecht dat zij op 28 juni 2023 had met [slachtoffer 4] een schaar heeft gepakt en daarmee richting [slachtoffer 4] heeft gestoken. Volgens [slachtoffer 4] heeft [verdachte] ook kort voordat zij de schaar pakte een pen gepakt en daarmee stekende bewegingen richting [slachtoffer 4] gemaakt. Daarbij zou zij [slachtoffer 4] in haar rechter bovenarm hebben geraakt en letsel hebben veroorzaakt. [verdachte] heeft ter zitting ontkend dat zij een pen heeft vast gehad, laat staan dat zij daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt. Omdat naast de aangifte van [slachtoffer 4] geen ander bewijs aanwezig is voor de aanwezigheid én het gebruik van een pen als wapen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] zich hieraan schuldig heeft gemaakt, zodat de rechtbank [verdachte] hiervan partieel zal vrijspreken.
Eendaadse samenloop
Omdat [verdachte] wel heeft gestoken met een schaar – een scherp voorwerp – en [slachtoffer 4] letsel aan haar rechter arm heeft, zal [verdachte] niet volledig worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit. Er kan immers bewezen worden verklaard dat zij [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar met eens scherp voorwerp in haar rechterarm te prikken of te steken.
De rechtbank zal voor de feiten 4 primair en 5 wel eendaadse samenloop aannemen. Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als eenzelfde feit in meer dan één strafbepaling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake ten aanzien van de feiten 4 primair en 5. Feit 5 hangt immers dermate samen met de onder feit 4 primair bewezen verklaarde gedraging nu deze zich op dezelfde tijd en plaats hebben afgespeeld zodat er sprake is van één feitencomplex, waarvan [verdachte] één verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank zal dus bij de strafoplegging uitgaan van eendaadse samenloop tussen deze feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1
op 15 juni 2023 te Bussum op de openbare weg de [straat] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (Apple iPhone 11) en een identiteitskaart die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (broek)zak te pakken/trekken,
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het gezicht van die [slachtoffer 1] te richten en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “Geef alles” en “Is deze telefoon van jou?”;
feit 2
op 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de [straat] tezamen en in vereniging met een ander
,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (Apple iPhone 11), een identiteitskaart en een tas met inhoud die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoorden door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het zicht ter hoogte van de eigen borst te houden,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: “Geef je telefoon”,
- met haar hand een telefoon van die [slachtoffer 2] aan te pakken en weg te stoppen,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: “Geef me al je spullen” en “Geef je hele kankertas” en
- een tas van die [slachtoffer 2] aan te pakken;
feit 3
op 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de [straat] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en toebehoorde door:
- tweemaal tegen die [slachtoffer 3] te roepen/zeggen: “Ik wil nu je tasje”,
- ( tegelijkertijd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (binnen)zak te trekken/halen,
- dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 3] te richten en te zetten;
Feit 4 primair
op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] met een schaar in haar linkerschouder, althans haar lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met een scherp voorwerp in haar rechterarm te prikken/steken;
feit 7
op 13 oktober 2023 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] meermalen met kracht met gebalde vuist en/of vlakke hand op het gezicht, althans het hoofd, te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1, 2 en 3, telkens:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen;
De eendaadse samenloop van:
feit 4 primair:
poging zware mishandeling
en feit 5:
mishandeling;
en
feit 7:
medeplegen van mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich vinden in de door de deskundigen opgestelde adviezen. [verdachte] is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten waarbij toen een lichter kader is ingezet. Die eerdere trajecten hebben echter niet tot het gewenste resultaat geleid. [verdachte] is volgens de officier van justitie gebaat bij meer toezicht. Daarbij houdt de officier van justitie rekening met het advies van de deskundigen dat de feiten [verdachte] in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie van vijf maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast oplegging van de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bezwaar tegen het opleggen van de PIJ-maatregel nu [verdachte] hulp nodig heeft bij het verwerken van haar trauma’s en het omgaan met de uitdagingen waarvoor zij wordt gesteld door de invloed van de bij haar geconstateerde stoornissen. [verdachte] is zeer gemotiveerd voor behandeling, maar wenst dit in vrijheid te doen. Oplegging van de PIJ-maatregel kan in voorwaardelijke zin opgelegd worden als stok achter de deur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich aan meerdere strafbare feiten schuldig gemaakt. Ten eerste heeft [verdachte] samen met iemand anders in korte tijd drie straatroven gepleegd. Schijnbaar volstrekt willekeurig hebben zij drie jonge meisjes ’s nachts overvallen. Om hun dreigende woorden kracht bij te zetten, hadden de daders een (nep-)vuurwapen bij zich. Deze omstandigheden in combinatie met het feit dat dit ’s nachts gebeurde, hebben op de slachtoffers een diepe indruk gemaakt en grote gevoelens van angst en machteloosheid teweeggebracht. Op het moment dat de meisjes het meest kwetsbaar waren, namelijk ’s nachts op straat met weinig mensen om zich heen, hebben zij misbruik van de situatie gemaakt en voor altijd het gevoel van veiligheid van de slachtoffers aangetast. Dat deze gebeurtenissen tot op de dag vandaag invloed hebben op de levens van de slachtoffers en hun familie en vrienden, blijkt onder meer uit de verklaringen zoals die zijn afgelegd op de zitting en op papier zijn gezet. Daarnaast zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in zijn algemeen. Dit neemt de rechtbank [verdachte] kwalijk.
Daarnaast heeft [verdachte] zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling. In beide situaties liep de emotie bij [verdachte] in zeer korte tijd hoog op. [verdachte] had haar emoties niet meer onder controle als gevolg waarvan zij haar slachtoffers te lijf is gegaan. [verdachte] heeft aangevoerd dat het slachtoffer in beide gevallen de fysieke aanval door [verdachte] uitlokte. Los van de vraag wat de rol is geweest van de slachtoffers, is het [verdachte] geweest die over is gegaan op het gebruik van fors geweld. [verdachte] heeft over het voorval op 28 juni 2023 verklaard dat zij met een schaar heeft gestoken omdat – toen zij in gevecht was met [slachtoffer 4] – [getuige] aan het tasje trok dat om haar nek hing en zij daardoor geen lucht kreeg. Zij probeerde zich toen los te maken door met de schaar heen en weer te zwaaien. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt niet op voorhand ongeloofwaardig, aangezien het tasje van [verdachte] in de woning is aangetroffen en [verdachte] hier consistent over heeft verklaard. Maar nu dit scenario niet is onderzocht, kan de rechtbank hier verder geen conclusies aan verbinden.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] van 8 maart 2024, waaruit blijkt dat zij meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
- een Pro Justitiarapportage van 19 januari 2024, uitgebracht door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- een Pro Justitiarapportage van 12 januari 2024, uitgebracht door drs. A. Laurijssen-Timmers, GZ-psycholoog;
- een rapport van Reclassering Nederland van 29 februari 2024, uitgebracht door R. Hageman, reclasseringswerker.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
Volgens de psychiater is er bij [verdachte] sprake van aandacht deficiëntie/hyperactiviteit stoornis (ADHD), gecombineerd beeld, een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie en een lichte stoornis in gebruik van cannabis.
Volgens de psycholoog is bij [verdachte] sprake van forse informatieverwerkingsproblemen, aandachtsdeficiëntie/ hyperactiviteitsstoornis (ADHD), gecombineerd beeld, PTSS, drugsgebruik, trekken van een borderlinestoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie.
De psychiater en psycholoog menen dat de door hen vastgestelde stoornissen [verdachte] ten tijde van de feiten hebben beïnvloed. Zij adviseren daarom de ten laste gelegde feiten in verminderende mate toe te rekenen.
De psychiater en psycholoog achten de kans op herhaling van geweldsdelicten zonder juridisch kader en zonder professionele behandeling en begeleiding hoog. Zij achten behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te verlagen. Dit risico hangt
sterk samen met de omgeving waar zij verblijft en haar wegloopgedrag. Als zij geen goed bij
haar passende vaste woonplek heeft, is het risico op vermogensdelicten sterk verhoogd.
Om de kans op recidive te verminderen en de ontwikkeling van betrokkene te stimuleren, is
het – volgens de psycholoog – van belang dat gewerkt wordt vanuit een sterk beschermde omgeving met een sterk pedagogisch klimaat waar zij de individuele behandeling krijgt die bij haar past. Nadat er gewerkt is aan de condities om haar te behandelen (het creëren van rust, structuur en regelmaat) wordt een behandeling geadviseerd gericht op impulsiviteit en manier van informatieverwerking van de ADHD. Het opnieuw inzetten van medicatie voor haar ADHD is van belang. Daarnaast zou binnen de behandeling aandacht moeten zijn voor het vergroten van haar copingvaardigheden, emotieregulatie (hanteren van boosheid en agressieregulatietraining) en sociale vaardigheden. Ook moet er aandacht zijn voor het roken en middelengebruik van betrokkene. Middelengebruik vermindert de zelfcontrole. Gezien de nog steeds aanwezige herbelevingen van de PTSS is het van belang om alle belastende ervaringen uit het verleden te bewerken evenals de belastende sterk wisselende relatie met haar moeder.
De psychiater concludeert overeenkomstig, maar voorts ook dat [verdachte] , om de volwassenheid te bereiken, drie belangrijke taken heeft: 1) afscheid nemen van de kindertijd, aanvaarden wat ze heeft gekregen en wat ze heeft gemist 2) controle krijgen over de impulsen en 3) het opbouwen van een netwerk wat het beste uit je naar voren haalt. De problematiek moet via een langdurig klinisch traject geadresseerd worden. De behandeling zal moeten bestaan uit het maken van een delictscenario en delictanalyse. Daarnaast zal de behandeling moeten bestaan uit psychotherapie/schematherapie en mogelijk EMDR ter verwerking van het verleden om afscheid te kunnen nemen van haar kindertijd.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. [verdachte] is een jongvolwassene met een sociaal/emotioneel- en relationeel vertraagde ontwikkeling. Onderzochte functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau waardoor haar beoordelingsvermogen beperkt is. Zij behoeft bovendien nog pedagogische aansturing.
Hoewel de PIJ-maatregel in voorwaardelijke zin is overwogen, raden de psycholoog en psychiater dit af gelet op de complexe, hardnekkige problematiek van [verdachte] in combinatie met de voorheen vooral extrinsieke en kortdurende motivatie voor gedragsverandering, de ernst van de delicten, het recidiverisico en de allesomvattende noodzaak tot behandeling. Dit vormen ingrediënten om te denken aan een strikt kader zoals de PIJ-maatregel. De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat een langdurige klinische behandeling in een gespecialiseerde gestructureerde forensische gesloten setting is geïndiceerd. Zij adviseren daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het advies van de reclassering
De reclassering is het eens met de adviezen van de psychiater en de psycholoog. De reclassering vindt ook dat een PIJ-maatregel het juiste kader biedt om [verdachte] te behandelen en te begeleiden. Hierbij speelt een belangrijke rol dat bij [verdachte] al langere tijd sprake is van instabiliteit. Vanaf haar vijfde jaar is al hulpverlening betrokken geweest, maar dit is tot op heden geen passende hulp gebleken.
De oplegging van straf en maatregel
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte] was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit de rapporten van de reclassering, de psychiater en de psycholoog blijkt dat er veel aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en zij adviseren dan ook toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt de adviezen over en past het jeugdstrafrecht toe.
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis hebben. De psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat [verdachte] tijdens het plegen van de strafbare feiten leed aan verschillende stoornissen. Aan de eerste voorwaarde is aldus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten vier jaar of hoger zijn of moet het gaan om een van de misdrijven genoemd in artikel 77s, eerste lid, sub a Wetboek van Strafrecht. Zowel op afpersing als op poging zware mishandeling en het medeplegen van mishandeling is de maximumstraf hoger dan vier jaar. Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit het rapport van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er een grote kans is dat [verdachte] opnieuw (gewelddadige) strafbare feiten zal plegen als zij niet op de juiste manier zal worden behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang zijn van de ontwikkeling van verdachte. Ook aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank overweegt dat [verdachte] eerder ambulante behandelingen heeft ondergaan, maar dat deze behandelingen niet hebben kunnen voorkomen dat zij nieuwe delicten heeft gepleegd. Ook gedurende de proeftijd van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen verliep de begeleiding niet zonder incidenten. De PIJ-maatregel biedt [verdachte] een kans om zich te ontwikkelen en een toekomst op te bouwen.
Het bovenstaande betekent dat ook aan de laatste voorwaarde is voldaan.
De vraag is vervolgens of de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk of voorwaardelijk aan [verdachte] moet worden opgelegd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij niet twijfelt aan de motivatie van [verdachte] om aan zichzelf te werken. Dit heeft zij duidelijk en helder naar voren gebracht op de zitting en de rechtbank heeft daar ook vertrouwen in. De vraag is echter of van [verdachte] kan en mag worden verwacht dat zij aan zichzelf gaat werken in een voorwaardelijke setting. In dat geval zal zij dit vanuit haar eigen woonomgeving moeten doen, waar zij steeds zal worden blootgesteld aan verleidingen en triggers, en waarbij de kans groot is dat zij in onverwachte situaties belandt waarbij zij haar emoties niet onder controle heeft. Daarbij zal zij ook intensieve behandeling ondergaan waardoor er emoties naar boven kunnen komen, hetgeen haar extra kwetsbaar maakt. [verdachte] kan dit niet alleen. De risico’s zijn te groot, zowel voor [verdachte] als voor de maatschappij. Zij heeft daar vaardigheden voor nodig die zij nooit geleerd heeft en bovenal een veilige en stabiele omgeving, waarop zij altijd op terug kan vallen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat er een grote noodzaak is dat de behandeling van [verdachte] zo snel mogelijk begint. Alles afwegende sluit de rechtbank zich aan bij de adviezen van de deskundigen en is zij van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is.
De PIJ-maatregel geldt voor in ieder geval de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] over. Nu [verdachte] niet volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de strafbare feiten, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd. Indien de rechtbank kijkt naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en naar gelijksoortige zaken, en dus rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] , is zij van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht dat, gelet op het aantal, de aard én de ernst van de door [verdachte] begane strafbare feiten op zijn plaats, waarbij groot gewicht wordt toegekend aan de gepleegde straatroven. [verdachte] stond immers steeds voor de keuze om zich aan de situatie te onttrekken, maar in plaats daarvan koos zij er keer op keer voor het tegenovergestelde en ontoelaatbare te doen.

9.BENADEELDE PARTIJ

Er hebben zich vier benadeelde partijen in het geding gevoegd. Drie van hen hebben een vordering ingediend ten gevolge van de op 15 juni 2023 gepleegde feiten, welke aan [verdachte] ten laste zijn gelegd onder feit 1 tot en met 3. De vierde benadeelde partij heeft zich gevoegd ten gevolge van het op 28 juni 2023 gepleegde feit welke aan [verdachte] is tenlastegelegd onder feit 4 en 5.
M.b.t. feit 1: [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 6.164,15. Dit bedrag bestaat uit € 1.164,15 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
M.b.t. feit 2: [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] )
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 1.184,98. Dit bedrag bestaat uit € 384,98 materiële schade en € 800,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde feit.
M.b.t. feit 3: [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] )
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 25.536,79. Dit bedrag bestaat uit € 23.036,79 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 3 ten laste gelegde feit.
M.b.t. de feiten 4 en 5: [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] )
Als vierde benadeelde partij heeft zich gevoegd, [slachtoffer 4] . Zij vordert een bedrag van € 14.228,38. Dit bedrag bestaat uit € 9.228,38 materiële schade, € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 5 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, omdat deze goed zijn onderbouwd en de door [verdachte] begane feiten veel en langdurige impact op de benadeelde partijen hebben gehad. Voor alle vorderingen geldt dat de officier van justitie verzoekt de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] verzoekt de officier van justitie echter niet het volledig gevorderde bedrag aan immateriële schade toe te wijzen, maar deze te matigen tot € 4.000,-. Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde kosten voor een iPhone en een iPhone hoesje verzoekt zij deze toe te wijzen tot een bedrag van € 620,- en het meer gevorderde af te wijzen, omdat de benadeelde partij geen rekening heeft gehouden met afschrijving van de in 2020 gekochte iPhone en bijbehorend hoesje.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde bedragen voor immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze erg hoog zijn. Hij verzoekt daarom de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] te matigen en aan hen hetzelfde bedrag toe te wijzen. Ook de vordering van [slachtoffer 4] voor immateriële schade dient, volgens de verdediging, naar beneden bijgesteld te worden. Met betrekking tot de door [slachtoffer 3] gevorderde schade als gevolg van studievertraging begrijpt de rechtbank dat de raadsman zich op het standpunt stelt dat het bedrag dat [slachtoffer 3] in 2023 aan inkomsten uit loon heeft verworven, moet worden verrekend met de schade vanwege de studievertraging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De kosten voor de aanvraag van een nieuw identiteitsbewijs en pasfoto’s ten bedrage van € 85,25 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd. Verder heeft [slachtoffer 1] de nieuwwaarde van een iPhone14 met bijbehorend hoesje gevorderd. [verdachte] heeft echter de iPhone11 met hoesje van [slachtoffer 1] gestolen. [slachtoffer 1] heeft daarom recht op vergoeding van een iPhone11 met hoesje waarbij het aankoopbedrag uit 2020 dient te worden verminderd met de afschrijving. De rechtbank maakt hierbij gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot de schade hiervan op een bedrag van € 420,-.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank allereerst van oordeel dat sprake is van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Wetboek van Burgerlijk Recht (BW). Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Dat betekent dat [slachtoffer 1] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht hiervoor een vergoeding van € 2.000,- billijk, ook gelet op de toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.505,25 zal worden toegewezen. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
[slachtoffer 2]
De kosten voor de weggenomen tas, zonnebril, lipgloss, ID en de mobiele telefoon van in totaal € 384,98 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank allereerst van oordeel dat ook bij [slachtoffer 2] sprake is van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die in de vordering is toegelicht. Dat betekent dat [slachtoffer 2] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht het gevorderde bedrag zonder meer billijk, en zal de immateriële schade waarderen op een bedrag van € 800,-. De rechtbank hecht eraan op te merken dat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is gevorderd.
[slachtoffer 3]
De kosten voor de weggenomen spullen, hypotherapie en osteopathie van in totaal € 311,79 kunnen worden toegewezen, nu deze kosten niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de schade die zij heeft geleden als gevolg van studievertraging ten bedrage van € 22.725,- is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd en in beginsel voor toewijzing gereed is. De hoogte van het bedrag, ontleend aan de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad, komt de rechtbank redelijk voor. Gebleken is echter dat [slachtoffer 3] het jaar waarin zij niet heeft kunnen studeren, wel inkomsten uit arbeid heeft gehad. De gevorderde schade wegens studievertraging betreft in feite arbeidsvermogensschade (de schade bestaat er immers uit dat [slachtoffer 3] een jaar later de arbeidsmarkt zal betreden met een diploma). De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de begroting hiervan ook rekening moet worden gehouden met het (netto)bedrag dat [slachtoffer 3] in het jaar waarin zij niet kon starten met haar opleiding, heeft verdiend met inkomsten uit arbeid. Deze inkomsten – door de rechtbank begroot op € 6.773,00 netto – zullen in mindering worden gebracht op het gevorderde bedrag wegens studievertraging. Dit betekent dat een bedrag van € 15.952,00 wegens studievertraging zal worden toegewezen en het meer gevorderde zal worden afgewezen. Nu deze schade toekomstige schade betreft, zal er geen wettelijke rente worden toegewezen over dit bedrag.
Ten aanzien van de vordering voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade zal een bedrag ter hoogte van in totaal € 2.000,- worden toegewezen. Ook bij [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Dit gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die in de vordering is toegelicht. Dat betekent dat [slachtoffer 3] recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank begroot de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,- ook gelet op de toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken.
[slachtoffer 4]
Vaststaat dat [slachtoffer 4] als gevolg van het onder feit 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. [slachtoffer 4] vordert € 9.228,38 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat onder meer uit beschadigde kleding ten bedrage van € 70,-, uit medische kosten van € 1.101,22 en kosten voor vervoer naar de psycholoog van € 45,12. Deze posten zullen worden toegewezen nu deze niet zijn betwist en voldoende zijn onderbouwd.
Ook de door [slachtoffer 4] gevorderde gederfde inkomsten van € 6.012,04 liggen voor toewijzing gereed. [slachtoffer 4] heeft voldoende onderbouwd dat zij de maanden na het voorval niet heeft kunnen werken. Zij had een 0-uren contract, waardoor haar (eventuele) ziekmelding niet tot doorbetaling van haar loon (had) heeft geleid. Aan de hand van haar – in de maanden aan het voorval voorafgaande maanden – ontvangen loon heeft zij een begroting gemaakt van het door haar misgelopen salaris in de maanden juli tot en met december 2023. De rechtbank bepaalt dat [verdachte] ten aanzien van deze schadepost de wettelijke rente is verschuldigd per 1 oktober 2023, hetgeen (ongeveer) het midden van de periode betreft waarbinnen deze schade is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat voor de post die ziet op de toekomstige schade geldt dat onvoldoende vaststaat dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Daarvoor zou een nadere onderbouwing vereist zijn en zou de zaak moeten worden aangehouden. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade zal ter hoogte van in totaal € 4.000,- worden toegewezen. Het staat immers vast dat [slachtoffer 4] als gevolg van het bewezenverklaarde feit letsel heeft opgelopen, waardoor zij op grond van artikel 6:106 sub b BW recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht het bedrag van € 4.000,- redelijk en billijk, mede gelet op vorderingen zoals die zijn toegewezen in gelijksoortige zaken. Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 11.228,38 zal worden toegewezen. Het meer gevorderde aan immateriële schade zal worden afgewezen en voor het meer gevorderde aan materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid, de schadevergoedingsmaatregel en de proceskosten
De rechtbank zal over de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen ook de wettelijke rente toewijzen vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag van volledig betaling, met uitzondering van de door [slachtoffer 3] geleden schade als gevolg van studievertraging, op de wijze zoals hieronder bij het dictum is opgenomen
Daarnaast wordt het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hoofdelijk aan [verdachte] opgelegd. Er is immers nog een medeverdachte. Dit betekent dat [verdachte] weliswaar tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is, maar indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is [verdachte] niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Ten slotte zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling ten behoeve van de benadeelde partijen - ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten - aan [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen. Gijzeling zal in verband met de toepassing van het jeugdstrafrecht achterwege blijven.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 9 mei 2023 (parketnummer 16/008889-23) is aan [verdachte] onder andere een voorwaardelijke werkstraf opgelegd van 116 uur, waarbij als voorwaarde is gesteld dat de [verdachte] zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben verzocht de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straf af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan gelet op de oplegging van de straf en maatregel in de hoofdzaak. [verdachte] heeft er op dit moment meer belang bij hulp en begeleiding te krijgen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 55, 36f, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 300, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 4 primair, 5 en 7 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 4 primair, 5 en 7 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.505,25 (bestaande uit € 505,25 voor materiële schade en € 2.000,- voor immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade en materiële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 2.505,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.184,98 (bestaande uit
€ 384,98 voor materiële schade en € 800,- voor immateriële schade);;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 1.184,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2023 tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 18.263,79 (bestaande uit € 16.263,79 voor materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 2.051,69,- vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 135,- vanaf 5 december 2023;
  • over een bedrag van € 125,10 vanaf 9 februari 2024;
tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade en materiële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 18.263,79 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 2.051,69 vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 135,- vanaf 5 december 2023;
  • over een bedrag van € 125,10 vanaf 9 februari 2024;
tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 11.228,38 (bestaande uit € 7.228,38 voor materiële schade en € 4.000,- voor immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 4.070,- vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 1.146,34 vanaf 1 januari 2024;
  • over een bedrag van € 6.6012,04 vanaf 1 oktober 2023;
tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde aan toekomstige schade (materiële schade) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 11.228,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 4.070,- vanaf 15 juni 2023;
  • over een bedrag van € 1.146,34 vanaf 1 januari 2024;
  • over een bedrag van € 6.6012,04 vanaf 1 oktober 2023;
tot de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/008889-23
- wijst de vordering tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Hebly, voorzitter, mrs. V.C. Kool en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Lap, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2024.
Mr. H. den Haan is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Inzake 16/159686-23
feit 1
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Bussum op de openbare weg de [straat] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (Apple iPhone 11) en/of een identiteitskaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (broek)zak te pakken/trekken,
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het gezicht van die [slachtoffer 1] te richten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "Geef alles", "Geef al jullie spullen" en/of "Is deze telefoon van jou?";
feit 2
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de [straat]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (Apple iPhone 11), een identiteitskaart en/of een tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het zicht ter hoogte van de eigen borst te houden,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef je telefoon",
- met haar hand een telefoon van die [slachtoffer 2] aan te pakken en/of weg te stoppen,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Geef me al je spullen" en/of "Geef je hele kankertas" en/of
- een tas van die [slachtoffer 2] aan te pakken;
feit 3
zij op of omstreeks 15 juni 2023 te Hilversum op de openbare weg de [straat] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- tweemaal tegen die [slachtoffer 3] te roepen/zeggen: "Ik wil nu je tasje",
- ( tegelijkertijd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit haar (binnen)zak te trekken/halen,
- dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 3] te richten en/of te zetten, en/of
- voornoemde tas van de arm van die [slachtoffer 3] te trekken;
feit 4 primair
zij op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] met een schaar, althans een scherp voorwerp, in haar (linker)schouder, althans haar lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met een schaar, althans een scherp voorwerp, in haar (linker)schouder, althans haar lichaam, te steken;
feit 5
zij op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met een pen, althans een scherp voorwerp, in haar (rechter)arm te prikken/steken;
feit 6
zij op of omstreeks 28 juni 2023 te Hilversum [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Je moet niet stoer doen want anders gooi ik je van dat kanker balkon af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Inzake 16/159686-23 (feit 7)
zij op of omstreeks 13 oktober 2023 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] meermalen met kracht met gebalde vuist en/of vlakke hand op het gezicht, althans het hoofd, te slaan.