ECLI:NL:RBMNE:2025:5030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
11770459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en toekenning van een billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 26 september 2025 uitspraak gedaan over de onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst van verzoeker, die als chauffeur werkzaam was bij verweerster. Verzoeker had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar verweerster heeft deze op 2 juni 2025 per direct opgezegd zonder geldige reden. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat er geen instemming van verzoeker was en er ook geen dringende reden was voor de opzegging. Verzoeker heeft recht op een billijke vergoeding van € 3.000,00 en een gefixeerde schadevergoeding van € 4.435,86 voor de onregelmatige opzegging. Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat verzoeker recht heeft op € 3.499,64 aan achterstallig loon over de periode van januari tot en met mei 2025, inclusief een wettelijke verhoging van 20%. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van verzoeker toegewezen, omdat verweerster overwegend ongelijk heeft gekregen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat verweerster de veroordelingen moet uitvoeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11770459 \ UE VERZ 25-197
Beschikking van 26 september 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. D. van Sas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
vertegenwoordigd door [A] , (indirect) directeur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 27 juni 2025 en het herziene verzoekschrift van 8 augustus 2025 met producties 1 tot en met 6
- de aanvullende stukken van [verzoeker] van 20 augustus 2025 (productie 7)
- de mondelinge behandeling van 25 augustus 2025
- de aanvullende stukken van [verzoeker] van 27 augustus 2025 (productie 8).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2025. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van Sas voornoemd, en H. Aziz, tolk Koerdisch en Arabisch. Namens [verweerster] was verschenen [A] , indirect bestuurder via [onderneming] B.V.. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak aangehouden zodat [verzoeker] uiterlijk 29 augustus 2025 een schriftelijke toelichting kon indienen waarop [verweerster] uiterlijk 5 september 2025 schriftelijk mocht reageren. De kantonrechter heeft daarbij bepaald dat daarna op 26 september 2025 een beschikking wordt gegeven. Na de zitting heeft de kantonrechter op 27 augustus 2025 van de gemachtigde van [verzoeker] een uitwerking (productie 8) ontvangen van de door [verzoeker] in 2025 gewerkte uren. [verweerster] heeft daarop niet meer gereageerd, waarna de beschikking is bepaald op de datum zoals tijdens de zitting is besproken.
2. De kern van de zaak
2.1.
[verzoeker] was bij [verweerster] in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 2 juni 2025 per direct heeft opgezegd. Ook is er tussen partijen discussie of [verweerster] [verzoeker] alle gewerkte uren heeft uitbetaald.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat voldoende vaststaat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op 2 juni 2025 per direct heeft opgezegd zonder dat daarvoor een geldige reden was. Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding voor deze ongeldige opzegging wordt daarom toegewezen. Ook zijn verzoek tot betaling van een schadevergoeding voor de opzegging zonder rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn, wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt ook dat [verweerster] [verzoeker] niet alle gewerkte uren heeft uitbetaald. Het verzoek van [verzoeker] tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, wordt daarom toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
[verzoeker] is per 1 november 2021 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van chauffeur. [verzoeker] werkte eerst op basis van een oproepovereenkomst voor bepaalde tijd, die later is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week met een loon van € 15,63 bruto per uur. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (de cao) van toepassing.
3.2.
[verzoeker] heeft over de maand mei 2025 geen loon ontvangen. Op 2 juni 2025 heeft [verzoeker] geconstateerd dat hij uit het rooster van [verweerster] was verwijderd. Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] hem toen mondeling meegedeeld dat hij niet langer voor [verweerster] kon werken omdat hij te duur was geworden. [verzoeker] heeft daarna ontdekt dat [verweerster] hem op 30 april 2025 een transitievergoeding had uitbetaald. [verzoeker] heeft de opmerkingen en gedragingen van [verweerster] opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Het verzoek en de onderbouwing daarvan
3.3.
[verzoeker] heeft tijdens de zitting zijn (subsidiaire) verzoek tot vernietiging van de opzegging en zijn verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening over het hervatten van de arbeid, ingetrokken. Deze verzoeken hoeven hierna daarom niet meer besproken te worden.
3.4.
[verzoeker] verzoekt om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde, niet genoten vakantiedagen en het achterstallig loon over de periode van januari tot en met mei 2025 ter hoogte van € 5.660,34 inclusief vakantiegeld en tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% hierover. Ook verzoekt [verzoeker]
[verweerster] te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over de gevorderde bedragen.
3.5.
Na de zitting heeft [verzoeker] bij de ingediende uitwerking van de urenoverzichten verzocht om uitbetaling van € 5.753,18 aan achterstallig loon.
3.6.
Volgens [verzoeker] is de opzegging niet rechtsgeldig. [verzoeker] voert daartoe aan dat de opzegging niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat hij niet met de opzegging heeft ingestemd en er ook geen sprake is van een opzegging tijdens de proeftijd of vanwege dringende redenen. [verzoeker] berust in de opzegging en maakt aanspraak op een billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Het verweer
3.7.
[verweerster] heeft mondeling verweer gevoerd. [verweerster] voert ‑ samengevat ‑ aan dat [verzoeker] in april 2025 zelf ontslag had genomen en dat hij in mei 2025 weer is teruggekomen om te werken. Nadat [verzoeker] zijn werk had hervat kreeg [verweerster] al de eerste werkdag een klacht van een klant over [verzoeker] en tot twee keer toe gingen de auto’s waarmee [verzoeker] reed kapot. [verweerster] had daarna geen auto’s meer voor [verzoeker] . [verweerster] heeft [verzoeker] daarom verteld dat hij niet meer kan komen werken. [verweerster] en [verzoeker] hebben toen afscheid van elkaar genomen.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd
3.8.
[verweerster] betwist dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] begin juni 2025 heeft opgezegd. [verzoeker] heeft echter voldoende onderbouwd gesteld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst begin juni 2025 heeft opgezegd. [verzoeker] heeft in mei 2025 nog voor [verweerster] gewerkt en vanaf 2 juni 2025 is hij niet meer ingeroosterd. Uit de opname van het telefoongesprek tussen [verzoeker] ent [A] van [verweerster] op 2 juni 2025, die [verzoeker] tijdens de zitting heeft laten horen, blijkt dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen omdat zij voor [verzoeker] geen auto meer had. Uit de opname blijkt niet dat [verzoeker] tijdens dit gesprek heeft ingestemd met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft dit tijdens de zitting niet meer betwist. Omdat [verzoeker] niet heeft ingestemd met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, staat het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op 2 juni 2025 heeft opgezegd waardoor de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
De opzegging was niet rechtsgeldig
3.9.
De kantonrechter oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
3.10.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst alleen rechtsgeldig opzeggen met instemming van de werknemer, tenzij de werkgever hiervoor toestemming heeft gekregen van het UWV, de opzegging plaatsvindt tijdens de proeftijd of als de werkgever hiervoor een dringende reden heeft. Dit volgt uit artikel 7:671 lid 1 BW.
3.11.
Niet is gesteld of gebleken dat de opzegging is gedaan tijdens de proeftijd of dat het UWV hiervoor toestemming heeft gegeven.
3.12.
[verweerster] heeft tijdens de zitting uitgelegd dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd omdat zij voor [verzoeker] geen andere auto meer had. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [verweerster] vindt dat zij een dringende reden had om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
3.13.
Wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt vanwege een dringende reden moet zij bewijzen dat het gedrag van de werknemer een dringende reden vormt.
3.14.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stelling van [verweerster] dat aan de auto’s waarmee [verzoeker] heeft gereden problemen waren ontstaan en dat zij geen andere auto’s meer had, niet blijkt dat [verzoeker] zich (ernstig) heeft misdragen en dat dit een dringende reden kan opleveren om de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat zij daarvoor een dringende reden had. Dit betekent dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is.
De billijke vergoeding
3.15.
Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. [1] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldige opzegging als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt. [2]
3.16.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [3] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. De toe te kennen gefixeerde schadevergoeding wordt hierbij betrokken.
3.17.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 3.000,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. [verzoeker] is na een dienstverband van
3,5 jaar onterecht ontslagen. Daar staat tegenover dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding wegens onregelmatig ontslag voor de duur van de opzegtermijn, tot
1 augustus 2025. Uit de opname van het ontslaggesprek op 2 juni 2025 blijkt dat er tussen partijen discussies zijn geweest over de aflossing van een lening en over schade aan auto’s en dat [verweerster] voor [verzoeker] geen auto meer had. Daarbij is gesproken over het gaan werken via een andere werkgever of direct voor de opdrachtgever, waartoe [verzoeker] op zich bereid bleek. Gelet op deze discussies tussen partijen vindt de kantonrechter het niet aannemelijk dat het dienstverband zonder de opzegging op 2 juni 2025 nog lange tijd zou hebben voortgeduurd. Verder acht de kantonrechter het aannemelijk dat [verzoeker] snel weer bij een andere werkgever aan de slag kan als chauffeur, een beroep waar veel vraag naar is. De omstandigheid dat [verzoeker] op het moment van de opzegging 53 jaar oud is en dat hij de Nederlandse taal niet volledig beheerst, maakt dit niet anders. De financiële schade van [verzoeker] door de opzegging zal daarom relatief beperkt zijn. [verzoeker] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat in deze zaak voor de hoogte van de billijke vergoeding moet worden uitgegaan van vier jaarsalarissen, zoals hij in het verzoekschrift heeft verzocht.
3.18.
[verweerster] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 2.500,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.
De gefixeerde schadevergoeding
3.19.
[verweerster] heeft - omdat er geen dringende reden was om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk op te zeggen - ten onrechte geen opzegtermijn in acht genomen. Dit betekent dat [verweerster] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd. [verzoeker] heeft primair verzocht een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen ter hoogte van vier jaarsalarissen omdat bij opzegging een ontbindingsverzoek van de werkgever waarschijnlijk zal worden afgewezen. Subsidiair stelt [verzoeker] dat rekening moet worden gehouden met een periode van vier maanden omdat gelet op de wachttijd bij de rechtbank niet eerder ontbonden kan worden. De kantonrechter volgt deze redenering niet, reeds omdat het bij regelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst niet heel waarschijnlijk is dat [verweerster] een ontbindingsverzoek indient.
3.20.
Voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding gaat de kantonrechter uit van het loon per maand van € 2.167,36 bruto. De arbeidsovereenkomst is opgezegd op
2 juni 2025 en de opzegtermijn bedraagt één maand. De verzochte - en niet betwiste - vergoeding wegens een onregelmatige opzegging is daarom toewijsbaar over de periode van 2 juni 2025 tot 1 augustus 2025. Dit is een bedrag van ((29/30 x 2.167,36 =) € 2.095,11 + 2.167,36 x 1,08 aan vakantietoeslag =) € 4.435,86 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 2 juni 2025.
[verweerster] moet het achterstallig loon betalen
3.21.
[verzoeker] stelt dat hij in de periode van januari 2025 tot en met april 2025 structureel meer dan 32 uur per week heeft gewerkt, terwijl hij in deze periode voor 32 uur per week loon heeft ontvangen. Dit is vier keer 138,67 uur (= 554,68 uur). Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij over mei 2025 helemaal geen loon heeft ontvangen. [verzoeker] verzoekt daarom [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 5.660,34 bruto aan te weinig betaalde gewerkte uren (335,32 uur) verhoogd met vakantietoeslag. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] foto’s van zijn agenda overgelegd, de urenregistratie van PostNL Benelux B.V. (hierna: PostNL) over de periode van 27 december 2021 tot en met
30 mei 2025, en een uitwerking van de gewerkte uren uit zijn agenda en van de urenregistratie van PostNL.
3.22.
In de schriftelijke toelichting na de zitting van 27 augustus 2025 heeft [verzoeker] gesteld dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 340,82 uur, ter waarde van € 5.753,18 bruto. Volgens [verzoeker] is het overzicht van PostNL niet volledig omdat daarin geen rekening wordt gehouden met vertraging of extra bezorgtijd.
3.23.
[verweerster] heeft niet betwist dat [verzoeker] in de periode van januari 2025 tot en met april 2025 meer uren heeft gewerkt dan is uitbetaald en dat de gewerkte uren in de maand mei 2025 helemaal niet zijn uitbetaald. [verweerster] stelt dat [verzoeker] niet de hele maand mei 2025 heeft gewerkt en dat hij iemand anders had gevraagd om tijdens zijn afwezigheid op zijn registratiecode voor PostNL te werken. Uit de door [verzoeker] overgelegde urenregistratie van PostNL blijkt dat [verzoeker] van 1 tot en met 30 mei 2025 heeft gewerkt. [verweerster] heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat [verzoeker] in mei 2025 minder dagen of weken dan zijn arbeidsduur heeft gewerkt. [verzoeker] heeft met de stukken die hij na de zitting heeft ingediend, waarbij hij ook heeft verwezen naar de uren uit zijn agenda, voldoende gesteld om op basis van de stukken van PostNL aannemelijk te achten dat hij in de periode van januari 2025 tot en met mei 2025 in totaal 762 uur heeft gewerkt. Voor de overige uren die alleen zijn gebaseerd op zijn agenda en elementen bevatten als ‘vertraging’ en dergelijke, zonder dat toegelicht is waarom dit niet voor rekening van PostNL is geregistreerd, acht de kantonrechter de onderbouwing onvoldoende. [verweerster] heeft maar 554,68 uur heeft uitbetaald, waardoor 207,32 uur, een bedrag van € 3.499,64 bruto inclusief vakantietoeslag, te weinig is uitbetaald. [verweerster] heeft dit niet weersproken. De kantonrechter zal de gevorderde nabetaling van achterstallig loon over de periode van januari 2025 tot en met mei 2025 daarom toewijzen tot een bedrag van € 3.499,64 bruto.
Toewijzing wettelijke verhoging over het achterstallig loon
3.24.
Omdat [verweerster] te laat is met de betaling van het loon over de periode vanaf 1 januari 2025 tot en met 31 mei 2025, is [verweerster] over het bedrag van
€ 3.499,64 bruto op grond van artikel 7:625 BW een wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de maximale wettelijke verhoging te matigen tot 20% omdat niet duidelijk is of [verzoeker] [verweerster] tijdig, vóór april 2025, heeft verzocht om de extra gewerkte uren uit te betalen, het gaat grotendeels om meeruren en aannemelijk is dat het gaat om een klein bedrijf met een beperkte draagkracht.
Toewijzing wettelijke rente over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging
3.25.
Het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.499,64 wordt toegewezen omdat [verweerster] met de betaling van dit bedrag in verzuim is. De wettelijke rente moet worden berekend vanaf de vervaldata van de loonbetalingstermijnen.
3.26.
De verzochte wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegekend vanaf 22 juni 2025, nu niet blijkt dat [verweerster] eerder dan bij brief van 18 juni 2025 in gebreke is gesteld ten aanzien van de wettelijke verhoging.
Toewijzing vakantiegeld en afwijzing opgebouwde, niet genoten, vakantiedagen
3.27.
[verzoeker] heeft verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van het tot
2 juni 2025 opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde, niet genoten, vakantiedagen.
[verweerster] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter dit verzoek tot betaling van het vakantiegeld zal toewijzen, te vermeerderen met de hierover verzochte wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid. Voor een toewijzing van de openstaande vakantiedagen is gezien de vermelding van een negatief vakantiesaldo op de salarisstroken, van onder meer april 2025, te vaak een negatief saldo vermeld om dit in algemene bewoordingen gestelde verzoek, zonder enige onderbouwing en toelichting, toe te wijzen.
Proceskosten
3.28.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat
[verweerster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen
3.29.
[verzoeker] heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening te geven en
[verweerster] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 mei 2025 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Nu met deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dit wetsartikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt op dit punt met deze beschikking. Het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
Over de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening
4.1.
wijst het verzoek af,
Over het verzoek van [verzoeker]
4.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 3.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,
4.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 4.435,86 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.4.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen € 3.499,64 bruto
aan achterstallig loon over de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 mei 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot een maximum van 20% vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2025 tot de dag van de gehele betaling en het bedrag van € 3.499,64 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de loonbetalingstermijnen tot aan de dag van de gehele betaling,
4.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van het tot 2 juni 2025 opgebouwde vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling,
4.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [4] ,
4.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon op 26 september 2025.
40160

Voetnoten

1.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
4.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.