ECLI:NL:RBMNE:2025:499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
16.201799.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens rellen bij Stadion Galgenwaard in Utrecht op 26 mei 2024

Op 26 mei 2024 vonden er rellen plaats bij Stadion Galgenwaard in Utrecht, waarbij 28 verdachten terechtstonden. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat 21 van hen schuldig waren aan openlijke geweldpleging. De rellen ontstonden na een voetbalwedstrijd tussen FC Utrecht en Go Ahead Eagles, waarbij supporters van beide teams betrokken waren. De rechtbank concludeerde dat het geweld op verschillende locaties rondom het stadion als één openlijke geweldpleging moest worden beschouwd. De verdachten werden veroordeeld voor hun aandeel in het geweld, dat zich uitte in het gooien van stenen, vuurwerk en andere voorwerpen naar politieagenten en stewards. Een verdachte werd specifiek veroordeeld voor het gooien van een steen naar een ME-lid, maar zware mishandeling werd niet bewezen door de beschermende kleding van de agent. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan benadeelde partijen, waaronder politieagenten en rechtspersonen, en legde verschillende straffen op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die was veroorzaakt tijdens de rellen, en dat de schadevergoedingsmaatregel passend was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een gebiedsverbod voor drie jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/201799-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 december 2024, 19 december 2024, 14 januari 2025 en
17 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. E.M. van den Burg en mr. M.H. Hoogendam (hierna te noemen: officier van justitie) en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mr. R.H. Bouwman en mr. S. Mabrouk, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van wat mr. E.P. Ceulen en mr. T. Rezaie en de gemachtigden, mevrouw [A] en mevrouw [B] , namens de benadeelde partijen die zij bijstaan, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 26 mei 2024 bij Stadion Galgenwaard in Utrecht ( [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] ) zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen en goederen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Inleiding
Op 26 mei 2024 vond een voetbalwedstrijd plaats tussen FC Utrecht en Go Ahead Eagles (hierna: GAE) in Stadion Galgenwaard in Utrecht. Tegen het einde van de wedstrijd ontstond tussen de supporters van GAE en de supporters van FC Utrecht onrust. Zo werd er door de supporters van GAE vuurwerk richting een thuisvak van FC Utrecht gegooid en liepen supporters van FC Utrecht het veld op.
Buiten het stadion zette de onrustige situatie zich voort, waarbij een grote groep supporters van FC Utrecht, zo’n 100 tot 150 personen, zich met geweld keerde tegen stewards van FC Utrecht en vervolgens de politie (de ME). Er werden onder meer stenen, drainageroosters, fietsen en vuurwerk gegooid in de richting van de politie en hun dienstvoertuigen. Ook werden glaspanelen aan de buitenzijde van het stadion geraakt, waardoor glas naar beneden viel. De rellen duurden van ongeveer 21:00 uur tot ongeveer 22:10 uur.
Vervolgens is onderzoek 03Waard24 gestart om de verantwoordelijke daders op te sporen en de schade op hen te kunnen verhalen. Uit de camerabeelden rondom Stadion Galgenwaard bleek dat de gebeurtenissen van de rellen waren vastgelegd. Daarnaast zijn ook door verschillende politiemedewerkers beelden gemaakt en zijn door externe partijen beelden aangeleverd. Naar aanleiding van het bekijken van die camerabeelden en het tonen van beelden op [TV programma] zijn diverse personen aangehouden, waaronder verdachte.
Verdachte wordt ervan beschuldigd mee te hebben gedaan aan de hiervoor genoemde rellen op 26 mei 2024.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het ten laste gelegde wettig en overtuigd kan worden bewezen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Partieel vrijspraak [straat 3] en [straat 2]
In het dossier worden de locaties waar geweld heeft plaatsgevonden aangeduid met locatie 1 tot en met 7. Het geweld startte buiten het stadion ter hoogte van het uitvak waar de GAE supports zich bevonden (locatie 1). Daarna verplaatste het geweld zich naar de slagbomen van de ingang van het stadion (locatie 2). Vervolgens werd het geweld voortgezet tussen de slagbomen en [horecagelegenheid] (locatie 3) en voor [horecagelegenheid] (locatie 4). Daarna werden er nog voorwerpen gegooid op het moment dat de ME de laatste charge uitvoerde, waarbij de supporters in de richting van de [straat 4] werden “geveegd” (locatie 5: het plein). Tot slot werden aan de andere kant van de [straat 4] – aan de [straat 3] en de [straat 2] (locaties 6 en 7) – leden van de aanhoudingseenheid van de politie door een groep supporters achterna gezeten. Op deze laatste locaties hebben supporters ook stenen en andere voorwerpen gegooid in de richting van politiebussen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging die is begonnen bij het stadion (locaties 1 tot en met 5) zich heeft voorgezet op de [straat 3] en de [straat 2] (locaties 6 en 7) aan de andere kant van de [straat 4] en dat de geweldshandelingen op locaties 1 tot en met 7 als één openlijke geweldpleging moet worden gezien. Dat de groep supporters daar – mede door het ingrijpen van de ME – een stuk kleiner is geworden, doet daar volgens haar niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld op en rondom het [straat 1] (locaties 1 tot en met 5) worden aangemerkt als één geheel van geweldshandelingen dat in vereniging door de groep supporters is gepleegd en legt dit als volgt uit.
Zoals hierboven beschreven voltrok het geweld zich op verschillende plekken op en rondom het [straat 1] op een geringe afstand van elkaar, in een tijdsbestek van maximaal 70 minuten, waarbij supporters zich voortdurend met geweld tegen de politie keerden. De locaties lagen zo dicht bij elkaar dat geweld en vuurwerk op elk van deze plekken te zien moet zijn geweest en het afgaan van zwaar vuurwerk moet op al die plekken te horen zijn geweest. Op de locaties 1 tot en met 5, op en rond het [straat 1] , deed zich aldus een groepsdynamiek voor waarbij de supporters op elkaar reageerden door mee te doen aan de gewelddadigheden. Er ontstond een sfeer van ontremming waarin het gewelddadige gedrag van de één heeft bevorderd dat de ander mee ging doen of mee bleef doen met het plegen van geweld en waarin het geweld bleef voortduren. De rechtbank ziet de geweldshandelingen die plaatsvonden op locaties 1 tot en met 5, op en rondom het [straat 1] in Utrecht, daarom als één openlijke geweldpleging.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het geweld aan de andere kant van de [straat 4] (locaties 6 en 7, de [straat 3] en de [straat 2] ) strafrechtelijk aan een verdachte kan worden toegerekend, waarvan enkel is gebleken dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het geweld aan de stadionzijde van de [straat 4] (op en rondom het [straat 1] ). De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat dit geweld op een wezenlijk andere locatie plaatsvond dan het geweld op en rondom het [straat 1] . Ook lijkt uit het dossier te volgen dat het gepleegde geweld aan de andere kant van de [straat 4] niet direct gevolgd is op het geweld op en rondom het [straat 1] , daar heeft enige tijd tussen gezeten. Uit het dossier komt ook niet duidelijk naar voren dat het op en rondom het [straat 1] gepleegde geweld door min of meer dezelfde groep is voortgezet aan de andere kant van de [straat 4] . Het ontbreekt in het algemeen dossier ook aan processen-verbaal die een duidelijk overzicht geven van alle geweldsincidenten op de verschillende plekken en hoe die zich tot elkaar verhouden qua tijd en groepssamenstelling. Het dossier bevat bijvoorbeeld geen algemene beschrijving van alle camerabeelden, die het verloop van de geweldplegingen op de verschillende locaties wellicht inzichtelijk had kunnen maken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld op de [straat 3] en de [straat 2] dan ook niet worden aangemerkt als zodanig onderdeel van het door de supporters gepleegde geweld op en rondom het [straat 1] , dat dat geweld kan worden toegerekend aan de supporters die op en rondom het [straat 1] openlijk geweld heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat verdachte op de [straat 3] en/of [straat 2] betrokken is geweest bij het gepleegde geweld.
4.4.2.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft zijn bijdrage aan de openlijke geweldpleging op 26 mei 2024 op en rondom het [straat 1] in Utrecht bekend en zijn raadsman heeft hiervoor geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 december 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen over de beschrijving van de (gewelds)handelingen die de verdachte heeft verricht, van
De gedragingen van de supporters op en rondom het [straat 1] volgen uit de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt loopverbaal van verbalisant [verbalisant 1] van
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 2 juni 2024, pagina’s 8 tot en met 15 van het algemeen dossier 03WAARD24 / MDRAA24008;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte namens [bedrijf 1] van 10 juli 2024, genummerd PLO900-2024218568-2, pagina’s 47 tot en met 54 van het algemeen dossier 03WAARD24 / MDRAA24008;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 26 juni 2024, pagina’s 134 tot en met 143 van het algemeen dossier 03WAARD24 / MDRAA24008;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 31 mei 2024, pagina’s 195 tot en met 200 van het algemeen dossier 03WAARD24 / MDRAA24008;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 5 juni 2024, pagina’s 95 tot en met 104 van het algemeen dossier 03WAARD24 / MDRAA24008.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 mei 2024 te Utrecht openlijk, te weten op en rondom het [straat 1] , in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen
politieagenten, stewards en/of andere personen, door
- stenen, fietsen, drainageroosters, fakkels en/of vuurwerk, althans voorwerpen, in de richting van / tegen voornoemde agenten, stewards en/of andere personen te gooien en
- trappende en/of slaande bewegingen te maken in de richting van voornoemde agenten en/of stewards en/of andere personen en
en
een of meerdere dienstvoertuigen van de politie, fietsen, bestratingen, drainageroosters, paaltjes, een slagboom, ruiten van het voetbalstadion en/of de aldaar gevestigde bedrijven, door
- stenen, drainageroosters en/of paaltjes uit de grond te trekken,
- stenen en/of drainageroosters, en voorwerpen tegen voornoemde dienstvoertuigen, de ruiten van het stadion en/of de aldaar gevestigde bedrijven te gooien,
- tegen voornoemde dienstvoertuigen te trappen en/of met vuisten, drainageroosters en/of riemen te slaan,
- op de motorkap van een dienstvoertuig te staan,
- met fietsen te gooien en
- een slagboom af te breken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, namelijk een locatieverbod voor de duur van vijf jaar, met vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden. Het locatieverbod houdt in dat verdachte zich op de dag van een thuiswedstrijd of een andere activiteit van FC Utrecht vanaf vier uren vóór tot vier uren na de wedstrijd of activiteit niet mag ophouden in het gebied rond [locatie] . De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht rekening te houden met de belaste voorgeschiedenis, een disharmonisch intelligentieprofiel en het in het verleden opgelopen trauma van verdachte. De raadsman heeft hierbij gewezen op de door hem overgelegde stukken, waaruit volgt dat het inmiddels relatief goed met verdachte gaat, dat hij steeds langer stabiliteit in zijn leven weet vast te houden en dat hij inmiddels open staat voor behandeling. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan drie maanden is volgens de raadsman onevenredig, omdat verdachte in dat geval zijn woning (en daarmee zijn stabiliteit) verliest en daarmee de kans op succesvolle begeleiding en behandeling kleiner wordt. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het beperkte strafblad van verdachte, waarop slechts enkele verkeersovertredingen staan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Op 26 mei 2024 hebben rellen plaatsgevonden bij Stadion Galgenwaard in Utrecht. Tijdens deze rellen heeft een grote groep FC Utrecht-supporters veel geweld gebruikt. Dit geweld heeft zich zowel gericht tegen personen, waaronder stewards van FC Utrecht, leden van de ME en andere politieagenten, als tegen goederen, waaronder het stadion en politiebussen. Ervaren leden van de ME hadden geweld als dit naar eigen zeggen niet eerder meegemaakt. De groep relschoppers gebruikten alles wat los en vast zat om naar de ME en hun dienstvoertuigen te gooien, waaronder stenen, fietsen en drainageroosters. Paaltjes werden uit de grond getrokken, tegels kapotgemaakt om met stukken daarvan te gooien en ook een slagboom werd gesloopt. Een aantal ME’ers beschreef de rellen als een oorlogssituatie, mede omdat er gegooid werd met brandende fakkels en zwaar vuurwerk (cobra’s). Door dit zware vuurwerk heeft een aantal ME’ers gehoorschade en tinnitus opgelopen. Uit de processen-verbaal van bevindingen en de toelichtingen op de vorderingen benadeelde partij volgt dat met name het geweld bij de slagbomen, waarbij relschoppers van een relatief korte afstand stenen gooiden naar leden van de ME die daar in linie stonden opgesteld, en het moment waarbij twee politiebussen door een grote groep relschoppers werden belaagd, een grote impact hebben gehad. Zo voelde de chauffeur van één van de bussen zich zo in het nauw gedreven en bedreigd, dat hij waarschuwingsschoten heeft gelost om de relschoppers op afstand te houden. Verder zijn politiemensen gewond geraakt, waarbij één ME-lid zelfs kort bewusteloos is geweest doordat een forse steen tegen zijn helm was gegooid.
De relschoppers hebben met hun gezamenlijk handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de betrokken ME’ers en andere politieagenten. De impact op stewards, politiemensen en andere hulpverleners is bij dergelijke rellen vaak groot. Zo ook in dit geval. Zij zijn met grof geweld geconfronteerd, terwijl zij er juist voor proberen te zorgen dat iedereen op een normale manier naar een voetbalwedstrijd kan gaan. De inzet van de ME is er juist op gericht om de veiligheid van eenieder te garanderen. Dat leden van de ME tijdens hun werk op een dergelijke wijze zijn belaagd, vindt de rechtbank dan ook onacceptabel. Daarnaast hebben de relschoppers grote materiële schade aangericht. Niet alleen de politiebussen zijn beschadigd geraakt, ook zijn de bestrating, straatmeubilair, ruiten van het stadion en een slagboom vernield. Verder stond het plein voor het stadion tijdens de rellen vol met mensen, die net de voetbalwedstrijd in het stadion hadden bekeken. Daar waren ook kinderen bij. Het is goed voorstelbaar dat de rellen ook bij deze omstanders een angstig gevoel hebben veroorzaakt. Een steen, een ander voorwerp of zelfs vuurwerk had ook zomaar één van hen kunnen raken. Dit soort rellen verpest dan ook het plezier waar het voor de gewone supporters bij voetbalwedstrijden om gaat en leidt tot gevoelens van angst, boosheid en onveiligheid bij de gewone supporters en in de rest van de samenleving.
Strafoplegging in het algemeen
Het is begrijpelijk dat er behoefte is om het wangedrag dat hierboven is omschreven een halt toe te roepen en de daders ervan streng te straffen, zoals wel blijkt uit de hoge strafeisen die in de verschillende zaken zijn gedaan. Het bepalen van de strafmaat in dit soort zaken is ingewikkeld omdat enerzijds onder de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging een breed scala van geweld kan worden geschaard, terwijl anderzijds de bijdrage van de ene deelnemer sterk kan verschillen van die van een ander. Dat is ook in deze zaak het geval. De individuele handelingen van verdachten lopen uiteen van het gooien van twee voorwerpen tot het op verschillende plekken meedoen aan grove geweldshandelingen, zoals het gooien van en slaan met stalen drainageroosters tegen politiebussen, waardoor waarschuwingsschoten zijn gelost. Welke strafrechtelijke reactie passend en geboden is, zal afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Daarbij kent de rechtbank zwaar gewicht toe aan de geweldshandelingen die de betreffende verdachte heeft verricht, zonder dat de ernst van de geweldpleging als geheel uit het oog wordt verloren. Ook de proceshouding van de verdachten verschilt. De één heeft spijt betuigd, terwijl de ander zich nog steeds, ook na het bekijken van de heftige camerabeelden, in stilzwijgen hult. De houding van verschillende verdachten op zitting valt moeilijk te rijmen met het vaak grove geweld dat te zien was op de beelden. Daarbij komt dat het geweld dat iedere verdachte heeft gebruikt niet op zichzelf staat, maar mede voor een ontremmende sfeer heeft gezorgd en heeft bijgedragen aan verdere escalatie van het geweld als geheel. Niet iedere verdachte lijkt zich hiervan bewust.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) suggereren voor openlijke geweldpleging in beginsel een taakstraf. De rechtbank vindt deze oriëntatiepunten echter niet passend in de context van zulke grootschalige voetbalrellen. De ernst van de openlijke geweldpleging en van de gevolgen zijn daarvoor te groot.
In de gevallen waarin sprake is van een forse bijdrage aan het geweld, eventueel in combinatie met een bijdrage op verschillende plekken, vindt de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De naar het oordeel van de rechtbank ernstigste vormen van geweld hebben bestaan uit het gooien van zwaar vuurwerk en het inslaan op politiebussen met metalen drainageroosters. De verdachten die dergelijke geweldplegingen zelf hebben begaan, worden in beginsel bestraft met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij merkt de rechtbank op dat van geen enkele verdachte kan worden vastgesteld dat hij met zwaar vuurwerk heeft gegooid. Als sprake is van een geringere bijdrage aan het geweld, terwijl ook de persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven (bijvoorbeeld de minderjarigheid of jonge leeftijd van een verdachte), acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Om op verantwoorde wijze toch recht te doen aan de strafdoelen van vergelding en speciale preventie, legt de rechtbank in die gevallen daarnaast een flinke taakstraf op. Bij een zeer gering aandeel volstaat de rechtbank met een taakstraf, zonder daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Per zaak en per verdachte heeft de rechtbank steeds alle aspecten afgewogen en vervolgens een beslissing genomen.
Strafoplegging bij verdachte
Bij de bepaling van de strafoplegging bij verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het aandeel van verdachte in de geweldshandelingen en met zijn persoonlijke omstandigheden.
Aandeel van verdachte
Verdachte heeft tijdens de rellen een brandende fakkel, stenen, stoeptegels en een fiets naar leden van de ME gegooid en heeft met een riem slaande bewegingen gemaakt in de richting van ME-leden. Daarnaast heeft verdachte meerdere keren met een drainagerooster tegen een politiebus geslagen en zes keer een drainagerooster tegen een politiebus gegooid. De situatie bij de bussen heeft - zoals hierboven staat beschreven - op de inzittenden van die bussen een grote impact gehad. Verdachte heeft dus een aandeel gehad bij één van de heftigere situaties tijdens de rellen. Daarnaast heeft verdachte in vergelijking met mededaders relatief veel geweld gebruikt, was hij op verschillende plekken aanwezig en stond hij vooraan in de groep de ME uit te dagen. Dit neemt de rechtbank verdachte erg kwalijk.
Gelet hierop en in aanmerking genomen wat hiervoor in de algemene overweging is opgenomen, rechtvaardigt het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (‘strafblad’) van 11 december 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank in strafverminderende zin de jonge leeftijd van verdachte en zijn open proceshouding mee. Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden, waaronder het gegeven dat verdachte zijn woning kwijtraakt bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan drie maanden (wat met stukken is onderbouwd).
Een en ander maakt dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een gevangenisstaf van zes maanden, waarvan de helft (drie maanden) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden vindt. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en zodat hij bij eventuele toekomstige rellen de keuze maakt om afstand te nemen en niet mee te doen aan het geweld.
Maatregel in de zin van artikel 38v Sr
Daarnaast zal de rechtbank om strafbare feiten te voorkomen een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr opleggen, namelijk een gebiedsverbod, en bevelen dat verdachte zich vanaf vier uur vóór tot vier uur na een thuiswedstrijd of een andere activiteit van FC Utrecht niet op mag houden in [locatie] en het gebied er omheen. Het gaat hierbij om het gebied dat wordt omsloten door de [straat 5] , de [straat 6] , de [straat 7] en de [straat 4] . De [straat 4] zelf valt hier niet onder. Hoewel civiele stadionverboden zijn opgelegd, ziet de rechtbank toegevoegde waarde in deze maatregel, omdat deze strikter kan worden gehandhaafd dan de civiele verboden. De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor drie jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis van één week per overtreding worden opgelegd, met een maximumduur van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank onvoldoende aanwijzingen ziet dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen.
Conclusie
De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, in combinatie met de genoemde vrijheidsbeperkende maatregel, opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Deze strafzaak is één van de 28 strafzaken binnen onderzoek 03Waard24, waarin op
4, 6 en 13 december 2024 de inhoudelijke behandeling gepland stond. 23 agenten hebben zich in alle strafzaken als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. In deze vorderingen zijn geen persoonsgegevens van de agenten opgegeven, maar enkel een zogenoemd T-nummer. Verschillende advocaten van verdachten hebben aangevoerd dat het niet mogelijk is om onder dit T-nummer een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Op de eerste zittingsdag heeft de rechtbank bepaald dat zij eerst op dit formele punt zal besluiten, voordat die vorderingen benadeelde partij eventueel inhoudelijk worden besproken.
Op 19 december 2024 heeft de rechtbank in een tussenbeslissing geoordeeld dat het voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij vereist is dat die zijn naam en geboortedatum kenbaar maakt. Voor de volledige motivering wordt verwezen naar de tussenbeslissing die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht. De rechtbank heeft in haar tussenbeslissing geconcludeerd dat een benadeelde partij die zonder opgave van naam en geboortedatum - maar enkel door opgave van een T-nummer - een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, om die reden (kennelijk) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft daarbij de benadeelde partijen die onder T-nummer een vordering hebben ingediend, de gelegenheid gegeven om binnen zeven werkdagen na de tussenbeslissing hun naam en geboortedatum alsnog kenbaar te maken.
Vervolgens heeft de rechtbank op 30 december 2024 van mr. E. Ceulen een e-mail ontvangen met daarbij van de volgende 14 benadeelde partijen hun vorderingen tot schadevergoeding met hun naam en geboortedatum: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] en [benadeelde 14]
Het voorgaande brengt met zich dat, met verwijzing naar de tussenbeslissing van
19 december 2024, de volgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen: [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 4] , [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] .
Op de zittingen van 13 en 14 januari 2025 heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen die hun naam en geboortedatum (alsnog) kenbaar hebben gemaakt en de vorderingen van de rechtspersonen behandeld. Voordat de rechtbank ingaat op die vorderingen, bespreekt de rechtbank eerst drie algemene verweren die door de verdediging naar voren zijn gebracht.
9.1
Herstelmogelijheid anonieme agenten
Zoals hiervoor is beschreven heeft de rechtbank, bij tussenbeslissing van 19 december 2024, de benadeelde partijen die onder T-nummer een vordering tot schadevergoeding hadden ingediend in de gelegenheid gesteld om alsnog hun naam en geboortedatum kenbaar te maken. Volgens de verdediging is dit in strijd met artikel 51g lid 3 Sv. Dat artikel bepaalt dat een benadeelde partij zich ter zitting tot aanvang van het requisitoir kan voegen door opgave van de schade. In dit geval hebben de benadeelde partijen na (een deel van) het requisitoir hun naam en geboortedatum kenbaar gemaakt, wat volgens de verdediging tot niet-ontvankelijkheid moet leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft het alsnog kenbaar maken van de naam en geboortedatum door 14 benadeelde partijen, geen ter zitting gedane opgave van de schade zoals bedoeld in 51g lid 3 Sv. De benadeelde partijen hadden (al) voorafgaand aan de eerste zittingsdag, en daarmee tijdig, een vordering tot schadevergoeding ingediend en daarmee de opgave van hun schade gedaan op grond van artikel 51g lid 1 Sv. Van een nieuwe voeging is geen sprake, er is enkel een gebrek hersteld. Deze herstelmogelijkheid is geboden met het oog op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat de benadeelde partijen worden bijgestaan door een deskundig advocaat, maakt niet dat die gelegenheid niet geboden had mogen worden. Ook was het niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde om op T-nummer een vordering in te dienen. Uit de jurisprudentie leek namelijk het eenduidige beeld naar voren te komen dat dit wel mogelijk was. Het is daarom begrijpelijk dat de benadeelde partijen en hun advocaten hierop hebben vertrouwd, zoals ook in de tussenbeslissing is overwogen.
9.2
Onevenredige belasting strafproces?
9.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Hiertoe is - kort gezegd - naar voren gebracht dat schriftelijke rondes over de vorderingen zijn ingelast, dat extra zittingsdagen zijn ingepland om de vorderingen te kunnen behandelen, dat het ter zitting langer is gegaan over de vorderingen dan over de strafzaken en dat de omvang van de vorderingen de reden is geweest om de zaken bij een meervoudige kamer aan te brengen in plaats van bij de politierechter. De hoeveelheid vorderingen én de complexiteit daarvan maken volgens de verdediging dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Het gaat volgens de verdediging om ingewikkelde civielrechtelijke materie, waaronder de vraag of sprake is van groepsaansprakelijkheid, en een strafrechtadvocaat is op dat vlak niet gespecialiseerd, terwijl de benadeelde partijen zich wel kunnen laten bijstaan door een op dat vlak gespecialiseerde gemachtigde/advocaat.
9.2.2.
Het standpunt van de benadeelde partijen en de officier van justitie
De benadeelde partijen en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat behandeling van de vorderingen geen onevenredige belasting oplevert. Zij hebben daarbij onder meer gewezen op soortgelijke strafzaken, waarin een grote hoeveelheid vorderingen van benadeelde partijen is behandeld.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het criterium van de onevenredige belasting met ingang van
1 januari 2011 in de plaats is gekomen van het oude criterium dat de vordering benadeelde partij naar het oordeel van de rechter niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het nieuwe criterium strekt ertoe dat de strafrechter de civiele vordering zoveel mogelijk inhoudelijk beoordeelt. Uit de wet, wetsgeschiedenis en jurisprudentie komt geen eenduidig beeld naar voren wanneer sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Wel komt daaruit naar voren dat daarvan sprake kan zijn wanneer een vordering naar haar inhoud erg ingewikkeld is of een verdere behandeling van de vordering (bijvoorbeeld omdat bewijslevering nodig is) leidt tot vertraging van de strafzaak.
In de strafzaken binnen onderzoek 03Waard24 is veel (zittings)tijd besteed aan de vorderingen benadeelde partij. Zeker in de zaken waarbij de verdachte heeft bekend te hebben deelgenomen aan het openlijke geweld, heeft het zwaartepunt van de behandeling gelegen bij de vorderingen benadeelde partij en niet bij de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer mee dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Het gaat in deze zaken om een verdenking van deelname aan grootschalige voetbalrellen, waarbij veel personen betrokken waren en waarbij veel schade is veroorzaakt. De rechtbank heeft verspreid over meerdere zittingsdagen strafzaken behandeld tegen 28 verdachten, in eerste instantie 26 vorderingen tot schadevergoeding behandeld op het formele punt van het voegen op nummer en uiteindelijk 19 vorderingen inhoudelijk behandeld. De aard en ernst van deze zaken brengen mee dat sprake is van veel partijen die schadevergoeding vorderen. Tegen die achtergrond en mede gelet op het belang dat benadeelde partijen erbij hebben om op een eenvoudige wijze schadeloos gesteld te worden voor de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, is de rechtbank van oordeel dat het aantal vorderingen tot schadevergoeding en de daarmee gepaard gaande zittingstijd niet maakt dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Hierbij heeft de rechtbank verder betrokken dat de vorderingen naar hun aard niet ingewikkeld zijn. Het gaat om overzichtelijke vorderingen tot vergoeding van immateriële schade en drie vorderingen tot vergoeding van materiële schade, welke schade het directe gevolg zou zijn van het gepleegde openlijk geweld.
De vorderingen tot schadevergoeding zien in totaal op een hoog bedrag. Hoofdelijke toewijzing daarvan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, kunnen ingrijpende consequenties hebben voor de verdachten. De rechtbank heeft daarom mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het EVRM beoordeeld of de verdachten en de benadeelde partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van de vorderingen genoegzaam naar voren te brengen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Partijen hebben de gelegenheid gehad om in een schriftelijke ronde hun standpunten naar voren te brengen en hebben ook ter zitting de ruimte gekregen datgene naar voren te brengen wat zij wensten. Dat de advocaten van de verdachten geen civielrechtelijke specialisten zijn, wordt voor zover nodig voldoende gecompenseerd doordat de rechtbank de verweren, die met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij zijn gevoerd in de individuele strafzaken, in elke zaak betrekt.
9.3
OM-hoorzittingen
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun vorderingen, omdat een deel van de (geïdentificeerde) verdachten niet is gedagvaard maar voor een OM-hoorzitting wordt uitgenodigd. De schade van de benadeelde partijen kan daar niet op eenzelfde wijze worden afgedaan als door de rechtbank, wat volgens de verdediging in strijd is met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. Als dit standpunt niet wordt gevolgd, verzoekt de verdediging om aanhouding om af te wachten hoe de schade op de OM-hoorzittingen wordt afgehandeld.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is aan het Openbaar Ministerie om te kiezen of en op wat voor manier een verdachte wordt vervolgd. Die keuze kan niet aan de benadeelde partijen worden tegengeworpen. De omstandigheid dat er meer verdachten zijn, maakt niet dat in deze zaak geen beslissingen genomen kunnen worden over de (groeps)aansprakelijkheid van de verdachten die terechtstaan voor de gevorderde schade. Daarnaast geldt dat verdachten eventueel te veel betaalde schadevergoeding op grond van 6:166, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen verhalen op medeverdachten die bij een OM-hoorzitting zijn uitgenodigd. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek tot aanhouding van de behandeling van strafzaken afwijzen.
9.4
Vorderingen benadeelde partijen
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verschillende standpunten ingenomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank zal daar hierna, voor zover nodig, op ingaan.
9.4.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
De rechtbank zal per vordering beoordelen of de gevraagde schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van alle vorderingen overweegt de rechtbank het volgende.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166, eerste lid, BW bepaalt dat als één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het toebrengen van schade de deelnemers van de groep had behoren te weerhouden van hun gedrag in groepsverband, de deelnemers van die groep hoofdelijk aansprakelijk zijn wanneer deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat als schade niet door een verdachte zelf is veroorzaakt, die verdachte toch als deelnemer aan het groepsgeweld civielrechtelijk aansprakelijk is voor alle door de groep veroorzaakte schade. De rechtbank is van oordeel dat dit ook in deze zaak geldt. Het geweld door de groep supporters tijdens de rellen op 26 mei 2024 heeft de reële kans opgeleverd dat aan politieagenten en goederen schade werd toegebracht, bijvoorbeeld omdat vanuit de groep met stenen en andere voorwerpen werd gegooid. Daarbij geldt dat de ene geweldpleger zich gesterkt voelde door de andere geweldplegers en er dus gemakkelijk escalatie optrad. Die kans had verdachte behoren te weerhouden van zijn gedrag in groepsverband. Nu hij dat gedrag toch heeft laten zien en toch aan de groep heeft deelgenomen, kan hij civielrechtelijk aansprakelijk worden gehouden tot vergoeding van de totale schade die door de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging is toegebracht.
Het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de schade als gevolg van het afsteken van zwaar vuurwerk, zoals gehoorschade en tinnitus. De deelnemers van de groep die geweld heeft gepleegd, wisten of hoorden op zijn minst te begrijpen dat hun groepsoptreden tijdens de rellen het gevaar schiep dat zwaar vuurwerk werd afgestoken en dat daardoor schade zou ontstaan. Het is immers niet uitzonderlijk dat voor, tijdens en/of na voetbalwedstrijden zwaar vuurwerk wordt afgestoken. Daarnaast kan het niet anders zijn dat alle deelnemers van de groep die geweld heeft gepleegd het afgestoken vuurwerk hebben gehoord en/of gezien, door de harde knallen en de rook. De rechtbank vindt dat daarmee voor de deelnemers van de groep duidelijk was dat de kans op het veroorzaken van gehoorschade door het afsteken van zwaar vuurwerk aanwezig was.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat een verdachte ook civielrechtelijke aansprakelijk is voor schade die is veroorzaakt nadat hij is weggegaan. De rechtbank overweegt hiertoe dat het voor een verdachte voorzienbaar was dat, door zijn gedrag in groepsverband, schade zou worden toegebracht en dat dit nog zou kunnen doorgaan na het einde van zijn deelname hieraan. Met zijn geweldshandelingen heeft elke verdachte immers een bijdrage geleverd aan de ontremmende en gewelddadige sfeer binnen de groep. Dit geldt ook voor schade die is veroorzaakt op het moment dat een verdachte nog geen deelnemer was van de groep. Die verdachte heeft door mee te doen aan de rellen die al bezig waren daar bewust voor gekozen, terwijl hij hiervan ook afstand had kunnen nemen. Ook voor schade die is veroorzaakt door de groep voordat een verdachte deelnam aan het groepsgeweld van die groep, is hij dus civielrechtelijk aansprakelijk.
Hoofdelijkheid
De verdediging heeft bepleit om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid en heeft hierbij onder meer verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Assen van 15 oktober 2010. [1] De rechtbank Assen heeft in dat vonnis overwogen dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als de vervolgde verdachten hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor de totale schade. In die zaak ging het ook om geweld dat was gepleegd door een grote groep supporters tegen politieagenten en werden acht verdachten vervolgd, die volgens de rechtbank Assen niet het grootste aandeel hadden in dat geweld. Deze omstandigheden zijn in deze zaak anders. In deze zaak zijn (vooralsnog) 28 verdachten vervolgd, waarvan bij een groot deel niet kan worden gezegd dat zij een klein aandeel hadden in het geweld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van redelijkheid en billijkheid af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. Op dit moment is niet met zekerheid te zeggen hoeveel verdachten nog zullen worden vervolgd en veroordeeld. Bekend is in ieder geval dat een aantal verdachten nog wordt uitgenodigd voor een OM-hoorzitting. Bovendien zou een ander oordeel over de hoofdelijke aansprakelijkheid betekenen dat de benadeelde partijen worden beperkt in hun verhaalsmogelijkheden, terwijl zij geen invloed hebben op het aantal verdachten dat (nog) wordt vervolgd of opgespoord. Daar komt bij dat uit het tweede lid van artikel 6:166 BW volgt dat alle aansprakelijke personen onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen. Een verdachte die hoofdelijk aansprakelijk is, kan dan ook het bedrag dat hij te veel heeft betaald verhalen op zijn mededaders, waarbij de bijdrage in het geweld (mede)bepalend kan zijn voor het aandeel dat elke deelnemer uiteindelijk te dragen heeft. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elke verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
9.5
De vorderingen van agenten
9.5.1
Algemene verweren
Aantasting in de persoon op andere wijze
Alle agenten die ontvankelijk zijn als benadeelde partij vorderen (meestal naast andere bedragen) een “standaardbedrag” van € 500,00 in verband met aantasting in de persoon op andere wijze. Die benadeelde partijen voeren aan dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan een schadevergoeding rechtvaardigen.
De verdediging betwist dit en heeft aangevoerd dat aantasting in de persoon op andere wijze in dit geval geen gegeven is. In ieder geval rechtvaardigt het volgens de verdediging niet dat alle agenten hetzelfde bedrag van € 500,00 toegewezen zouden moeten krijgen.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat aan al deze benadeelde partijen (agenten) door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging rechtstreeks schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW bestaat het recht op vergoeding van immateriële schade onder meer, als de benadeelde partij op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon - zonder concrete onderbouwing - kan worden aangenomen. [2] Dit laatste kan in het algemeen bij openlijke geweldpleging niet worden gezegd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval een schadevergoeding rechtvaardigen. De aard en de ernst van de normschending volgen onder meer uit de intensiteit en de duur van het gepleegde openlijke geweld en de grootte van de groep supporters die het openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank betrekt hierbij verder dat de agenten spreken over een explosie van geweld die zij niet eerder in deze mate hebben meegemaakt. Zij werden belaagd met stenen, zwaar vuurwerk en andere voorwerpen. Sommige agenten maken zelfs de vergelijking met een oorlogssituatie.
Omdat elke benadeelde agent de gevolgen die de openlijke geweldpleging voor hem of haar heeft gehad met concrete gegevens moet onderbouwen, kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van één standaardbedrag aan schadevergoeding, zoals gevorderd. De rechtbank zal dan ook elke vordering apart beoordelen.
Barp vergoedingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de agenten afgewezen moeten worden, dan wel dat zij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie en niet inzichtelijk hebben gemaakt of zij een vergoeding hebben gekregen. Mr. Ceulen heeft op de zitting namens de agenten naar voren gebracht dat geen van de agenten aanspraak heeft gemaakt op de regeling in het Besluit algemene rechtspositie politie. De rechtbank zal dan ook niet om die reden vorderingen afwijzen of agenten niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
9.5.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 1] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 1] tijdens de rellen de chauffeur was van één van de politiebussen die werd belaagd door een groep supporters. Zijn raam raakte op enig moment uit de sponning doordat supporters met ijzeren drainageroosters op dat raam insloegen. Nadat het raam was losgeraakt, bleef het geweld doorgaan. [benadeelde 1] heeft toen waarschuwingsschoten gelost om de supporters te laten stoppen. Uit de toelichting volgt verder dat [benadeelde 1] tijdens de belaging veel angst heeft ervaren. Hij is in de acht jaren dat hij voor de ME werkt, nog niet zo bang geweest. [benadeelde 1] heeft enige tijd na de rellen last gehad van een harde pieptoon in zijn oren vanwege de waarschuwingsschoten. Tot slot volgt uit de toelichting dat de rellen hem de maanden erna mentaal hebben beziggehouden.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 500,00 billijk. De rechtbank zal de vordering dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
9.5.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 2] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 2] tijdens de rellen in de linie stond. Op enig moment stonden de relschoppers op korte afstand van deze linie en werden er van deze korte afstand stenen gegooid in de richting van [benadeelde 2] en zijn collega’s. Eén steen kwam op zijn helm terecht waardoor hij op de grond viel en enige seconden buiten bewustzijn was. Tot slot volgt uit de toelichting dat [benadeelde 2] weken na de rellen nog last had van woede en emoties en dat hij lusteloos was.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 2] € 1.350,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk een hersenschudding.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat [benadeelde 2] klachten heeft ervaren die passen bij een hersenschudding die hij als gevolg van het openlijk geweld heeft opgelopen. Gelet op de door [benadeelde 2] gestelde omstandigheden en gevolgen en bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel, vindt de rechtbank een bedrag van € 750,00 billijk. Hoewel een medeverdachte bij afzonderlijk feit is veroordeeld voor de mishandeling van [benadeelde 2] door middel van het gooien van een steen, is die mishandeling ook onderdeel geweest van het openlijke geweld zoals bewezen in deze zaak. De geleden schade is daarmee ook het rechtstreekse gevolg van de openlijke geweldpleging en daarom is ook deze verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 2] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 2] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 2] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.4
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze en € 350,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit de toelichting van de vordering van [benadeelde 3] volgt dat hij als lid van de AE met name aanwezig was op de locaties [straat 3] en [straat 2] en de schade lijkt daar te zijn ontstaan. Verdachte wordt vrijgesproken van deelname aan het geweld op die locaties. Om die reden zal [benadeelde 3] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 3] kan zijn vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.5
Vordering benadeelde partij [benadeelde 10]
vordert een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit de toelichting van de vordering van [benadeelde 10] volgt dat hij als lid van de AE met name aanwezig was op de locaties [straat 3] en [straat 2] en de schade lijkt daar te zijn ontstaan. Verdachte wordt vrijgesproken van het geweld op die locaties. Om die reden zal [benadeelde 10] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 10] kan zijn vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.6
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4]
vordert een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 4] . Uit de toelichting van de vordering volgt dat [benadeelde 4] tijdens de rellen de chauffeur was van één van de ME-bussen die werd belaagd door een groep supporters. Een aantal relschoppers sloeg met ijzeren drainageroosters tegen het raam van zijn bus. [benadeelde 4] vreesde voor zijn leven en besloot om zijn vuurwapen uit zijn holster te halen en te richten op de relschoppers. Dit had geen effect. Toch besloot hij zijn vuurwapen weer op te bergen. Uit de toelichting volgt verder dat [benadeelde 4] sinds de rellen last heeft van boosheid en woede. Daarnaast had hij in de periode na de rellen last van slapeloze nachten en dacht hij veel terug aan de rellen. Zo hoorde hij nog het geluid van de klappen van de drainageroosters die op de bus werden geslagen. Ook had [benadeelde 4] last van vermoeidheid en pijn in zijn gewrichten, rug, nek en schouders. Deze spanningsklachten zijn tot aan de dag van de zitting niet verdwenen.
Spanningsklachten
Bij de toelichting is een brief van de psycholoog van [benadeelde 4] gevoegd. Uit die brief volgt dat er op het moment van de rellen meer speelde in het leven van [benadeelde 4] . De verdediging heeft gesteld dat de spanningsklachten niet alleen veroorzaakt zijn door de rellen, maar door meer elementen die speelden in het leven van [benadeelde 4] . Volgens de verdediging dient de vordering van [benadeelde 4] om die reden te worden afgewezen, dan wel dient [benadeelde 4] niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat een nadere onderbouwing of uitleg zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank overweegt dat uit de toelichting en bijgevoegde stukken aan de ene kant kan worden opgemaakt dat de spanningsklachten van [benadeelde 4] mede zijn veroorzaakt door andere gebeurtenissen. Aan de andere kant volgt uit de toelichting dat [benadeelde 4] de spanningsklachten voorafgaand aan de rellen nog niet had. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat op zijn minst een deel van de spanningsklachten is veroorzaakt door de rellen. De rechtbank zal daarom een deel van de gevorderde immateriële schade toewijzen. Voor het overige deel van de vordering zal [benadeelde 4] niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 750,00 billijk. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
9.5.7
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 6] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 6] tijdens de rellen te paard was en tijdens meerdere charges met zes politieruiters de groep relschoppers weg van het stadion “veegde”. [benadeelde 6] ervaarde als ruiter tijdens de rellen een aanhoudend gevoel van spanning, vooral omdat het
van groot belang was dat de paarden overeind bleven staan.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 200,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 6] € 50,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk letsel aan haar knie.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de vordering volgt dat [benadeelde 6] als gevolg van het bewezenverklaarde geweld pijn aan haar knie heeft opgelopen. Gelet daarop en op bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel, vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 50,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 6] dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 6] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [benadeelde 6] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.8
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 7] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 7] tijdens de rellen te paard was en tijdens meerdere charges met zes politieruiters de groep relschoppers weg van het stadion “veegde”. [benadeelde 7] wordt angstig van de gedachte wat het geweld met haar zou hebben kunnen doen en zij heeft meerdere nachten onrustig geslapen door de rellen.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 200,00 billijk. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 7] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [benadeelde 7] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.9
Vordering benadeelde partij [benadeelde 8]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 8] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 8] tijdens de rellen bij de ingang van [bedrijf 1] stond. [benadeelde 8] heeft gevreesd voor zijn leven. De nacht na de rellen heeft [benadeelde 8] niet kunnen slapen en de dagen daarna was hij moe. Het lukte hem nauwelijks om te werken. In de toelichting staat verder beschreven dat [benadeelde 8] bij nieuwe ME-inzetten deze rellen in het achterhoofd heeft.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 200,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 8] € 350,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk een verwonding aan zijn been.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat [benadeelde 8] als gevolg van het bewezenverklaarde geweld, namelijk een door een lid van de groep relschoppers gegooide steen, een verwonding op zijn been heeft opgelopen. Uit de toelichting blijkt dat [benadeelde 8] daar twee weken last van heeft gehad. Zijn been was stijf en door de wond was sprake van een verdikking. Hij kon daardoor lastig lopen, niet sporten en was beperkt in zijn handelen. Daarnaast zorgde de wond een week lang voor een branderig gevoel. Tot slot volgt uit de toelichting dat het litteken van 4 à 5 centimeter ervoor zal zorgen dat [benadeelde 8] blijvend aan de rellen zal worden herinnerd. Gelet op het voorgaande en op bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 350,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 8] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 8] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 8] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.10
Vordering benadeelde partij [benadeelde 9]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 9] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 9] tijdens de rellen in de linie stond. Gedurende de dagen na de rellen heeft [benadeelde 9] zich met regelmaat beziggehouden met de rellen, onder meer vanwege de beelden die hierover in het nieuws werden getoond. Ook heeft hij zich de eerste dag na de rellen ziek gemeld. Tot slot volgt uit de toelichting dat [benadeelde 9] in de week na de rellen druk was met allerlei afspraken die daar betrekking op hadden. Zo moest hij naast zijn reguliere werkzaamheden bij de politie aangifte doen en een bezoek brengen aan de huisarts. [benadeelde 9] heeft hierdoor extra stress gehad, wat vervolgens weer ten koste ging van de sfeer thuis.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 9] € 250,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk een kneuzing van de nekspieren/schouder.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat [benadeelde 9] als gevolg van het bewezenverklaarde geweld, namelijk een door een lid van de groep relschoppers gegooide steen, een kneuzing van de nekspieren/schouder heeft opgelopen. Uit de toelichting blijkt dat [benadeelde 9] twee dagen enorme pijn had aan zijn nek. Gelet op het voorgaande en op bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 250,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 9] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 9] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 9] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.11
Vordering benadeelde partij [benadeelde 11]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 11] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 11] tijdens de rellen in de linie stond. Nog nooit eerder in zijn carrière van 26 jaar bij de politie heeft [benadeelde 11] geweld van dit niveau meegemaakt. Hij heeft doodsangsten uitgestaan. Met name de situatie bij de slagbomen heeft psychisch veel impact gehad. In de toelichting staat tot slot beschreven dat de rellen nog steeds invloed hebben op het leven van [benadeelde 11] . Zo is hij bij grote incidenten angstig en denkt hij nog regelmatig terug aan de rellen. De weken na de rellen heeft [benadeelde 11] meermaals stilgestaan bij wat er nog meer mis had kunnen gaan. Ook hebben de rellen hem doen twijfelen aan zijn werk bij de ME.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 11] € 750,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk letsel aan zijn elleboog en schouder.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat [benadeelde 11] als gevolg van het bewezenverklaarde geweld, namelijk een door een lid van de groep relschoppers gegooide steen, letsel aan zijn ellenboog en schouder heeft opgelopen. Uit de toelichting blijkt de elleboog van [benadeelde 11] na de rellen opgezwollen was en een paar dagen gevoelig is gebleven. Daarnaast volgt uit de toelichting dat [benadeelde 11] ten tijde van de rellen herstellende was van een zogenaamde
frozen shoulder. Vóór de rellen ondervond hij daar bijna geen klachten meer van en kon hij nagenoeg alles weer doen. Door de zware voorwerpen die hij tijdens de rellen op zijn schouder kreeg, zijn de klachten weer in volle hevigheid teruggekomen. In de toelichting staat daarover dat de mobiliteit van [benadeelde 11] flink is beperkt en dat hij nauwelijks op zijn linkerschouder kan liggen. Dit zorgt ervoor dat hij in de nacht wakker wordt van de pijn en daardoor niet goed tot rust komt, wat invloed heeft op de rest van de dag.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de frozen shoulder al aanwezig was voorafgaand aan de rellen. [benadeelde 11] de gelegenheid geven om te onderbouwen wat de precieze oorzaak is van klachten aan de schouder na de rellen, zou volgens de verdediging een onevenredige belasting opleveren van het strafproces. Om die reden moet [benadeelde 11] voor dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 11] door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging letsel heeft opgelopen aan onder meer zijn schouder. Dat hij al voor de rellen klachten heeft gehad aan zijn schouder, maakt dat niet anders. Uit de toelichting blijkt dat die klachten nagenoeg weg waren op de dag van de rellen. Bovendien ligt het op de weg van de verdediging om uit te leggen, dan wel nader te onderbouwen, dat de klachten van de frozen shoulder ook zouden intreden zonder de rellen. Dat is niet gebeurd. Concluderend vindt de rechtbank dat de schade zoals gesteld door [benadeelde 11] voor rekening dient te komen van de groep relschoppers. De rechtbank begroot deze schade, kijkend naar het letsel, de gevolgen daarvan voor [benadeelde 11] en de bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel, op € 350,00.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 11] dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 11] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 11] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.12
Vordering benadeelde partij [benadeelde 13]
vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 13] . Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 13] tijdens de rellen in de linie stond. Na afloop hebben de rellen ook nog psychisch veel impact gehad op [benadeelde 13] . Hij was gefrustreerd over de mate van het geweld dat is toegepast. Hij zat minder goed in zijn vel en heeft de eerste nachten na de rellen niet goed geslapen en was moe. Tot slot volgt uit de toelichting dat de rellen ook zijn weerslag hebben gehad op het privéleven van [benadeelde 13] . Hij raakt sneller geïrriteerd en hij kon minder van zijn kinderen hebben. Hij was niet de vader en partner die hij normaal gesproken was. Daarnaast merkte [benadeelde 13] dat hij zich minder prettig voelde in een grote groep mensen. Iets waar hij voor de rellen geen last van had.
Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
Daarnaast vordert [benadeelde 13] € 300,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk letsel aan zijn voet.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW ook als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat voldoende uit het dossier en de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat [benadeelde 13] als gevolg van het bewezenverklaarde geweld, namelijk een door een lid van de groep relschoppers gegooide steen, letsel aan zijn voet heeft opgelopen. Uit de toelichting blijkt dat de huisarts heeft vastgesteld dat de voet van [benadeelde 13] was gekneusd. [benadeelde 13] heeft een aantal dagen last gehad van zijn voet. Zijn voet was pijnlijk, stijf en beurs. Gelet op het voorgaande en op bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 300,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 13] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 13] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 13] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.13
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 12] en [benadeelde 14]
Schade vanwege aantasting in persoon op andere wijze
[benadeelde 5] , [benadeelde 12] en [benadeelde 14] vorderen een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade vanwege aantasting in de persoon op andere wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak een schadevergoeding rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de gevolgen van deze normschending voor [benadeelde 5] , [benadeelde 12] en [benadeelde 14] .
[benadeelde 5]
Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 5] tijdens de rellen in de linie stond. Daarnaast volgt uit de toelichting dat hij na de rellen meerdere nachten wakker heeft gelegen en het geweld steeds opnieuw doormaakte. Verder heeft [benadeelde 5] door deze rellen getwijfeld of hij wel wil blijven optreden als lid van de ME. Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
[benadeelde 12]
Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 12] tijdens de rellen in de linie stond en angstig is geweest. Daarnaast volgt uit de toelichting dat zij vaak terug denkt aan de rellen en zij bij drukke ME-inzetten na de rellen meer spanning ervaarde. Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 350,00 billijk.
[benadeelde 14]
Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [benadeelde 14] tijdens de rellen in de linie stond en in de bus van chauffeur [benadeelde 2] zat, die waarschuwingsschoten heeft gelost. Hij voelde zich machteloos en vreesde voor zijn leven en de levens van zijn collega’s. Daarnaast volgt uit de toelichting dat hij bij drukke ME-inzetten na de rellen meer spanning ervaarde. Gelet op aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit rechtvaardigt een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Kijkend naar de ernst van de normschending, de gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 500,00 billijk.
Schade vanwege lichamelijk letsel
Daarnaast vorderen [benadeelde 5] en [benadeelde 14] € 6.000,00 en [benadeelde 12] € 500,00 aan immateriële schade vanwege lichamelijk letsel, namelijk gehoorschade en tinnitus in het geval van [benadeelde 5] en [benadeelde 14] en in het geval van [benadeelde 12] lichte tinnitus.
Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b BW als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[benadeelde 5]
In de toelichting bij de vordering staat beschreven dat [benadeelde 5] direct na de rellen last kreeg van zijn gehoor en een ruis hoorde. Hiervoor is hij op 29 mei 2024 naar de bedrijfsarts gegaan, die overleg voerde met een KNO-arts. De bedrijfsarts heeft toen links een lawaaidip vastgesteld van 15 decibel bij 6000Hz. Tijdens een andere afspraak heeft de bedrijfsarts tinnitus graad 2 bij [benadeelde 5] vastgesteld. Op 27 augustus 2024 is [benadeelde 5] nogmaals bij de bedrijfsarts geweest en toen bleek de lawaaidip enigszins hersteld. Er werd een dip van 10 decibel bij 6000Hz gezien. Op 17 oktober 2024 is het gehoor van [benadeelde 5] nogmaals onderzocht. Daaruit bleek dat de gehoorschade links toch niet hersteld was. Er werd een lawaaidip van 20 decibel bij 6000Hz waargenomen. De onderzoeken en conclusies van de bedrijfsarts volgen uit een brief van de bedrijfsarts en audiogrammen die als bijlage zijn gevoegd bij de vordering van [benadeelde 5] . Uit het overgelegde stuk van de medisch adviseur van Triage volgt echter dat het gehoor links op 27 augustus 2024 weer volledig was hersteld.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of nu sprake is van volledig herstel van het gehoor en zo nee, hoe het komt dat de lawaaidip op 17 oktober 2024 groter was dan op 27 augustus 2024, toen de lawaaidip was verbeterd ten opzichte van het onderzoek op 29 mei 2024. [benadeelde 5] de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de rechtbank hem voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank vindt, gelet op het voorgaande, wel voldoende onderbouwd dat [benadeelde 5] tinnitus heeft opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Hiermee is sprake van lichamelijk letsel, wat een grondslag voor schadevergoeding oplevert. Gelet op de in de toelichting omschreven gevolgen daarvan voor [benadeelde 5] en bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel, vindt de rechtbank een bedrag van
€ 2.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 5] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 2.350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige deel zal [benadeelde 5] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 5] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde 12]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat [benadeelde 12] tinnitus heeft opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. In de brief van de bedrijfsarts staat dat de piep in beide oren op 29 mei 2024 grotendeels is hersteld. Op het audiogram van die datum werden ook geen aanwijzingen gezien voor lawaaitrauma. In de toelichting bij de vordering staat wel dat de piep daarna erger is geworden en vooral bij stilte erg aanwezig is. Dit volgt echter niet uit een objectieve onderbouwing. [benadeelde 12] de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de rechtbank haar voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 12] dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige deel zal [benadeelde 12] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [benadeelde 12] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde 14]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat [benadeelde 14] gehoorschade en tinnitus heeft opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Zo staat in de toelichting bij de vordering beschreven dat hij na de rellen last kreeg van zijn gehoor en een piep hoorde. Hiervoor is hij op 29 mei 2024 naar de bedrijfsarts gegaan. De bedrijfsarts heeft toen vastgesteld dat sprake was van links twee lawaaidippen van 15 decibel bij 3000HZ en 6000Hz. Op 4 juli 2024 is [benadeelde 14] nogmaals bij de bedrijfsarts geweest. De gehoorschade bleek ongewijzigd en er werd tinnitus graad 2 vastgesteld. Omdat [benadeelde 14] last bleef houden van de tinnitus, heeft de bedrijfsarts hem doorverwezen naar Condite waar een psycholoog hem handvatten zal proberen te geven om te leren leven met de tinnitus. De onderzoeken en conclusies van de bedrijfsarts volgen uit een brief van bedrijfsarts en audiogrammen die als bijlage zijn gevoegd bij de vordering van [benadeelde 14] . De conclusies van de bedrijfsarts zijn in een brief van een medisch adviseur van Triage bevestigd. Daarnaast volgt uit de brief van de medisch adviseur dat spontane verbetering van het gehoor links niet waarschijnlijk is en dat het vooruitzicht op herstel van de tinnitus zeer gering is. Spontane verbetering is niet uitgesloten, maar komt slechts sporadisch voor. In het algemeen geldt dat hoe langer tinnitus aanwezig is, hoe kleiner de kans is dat de tinnitus verdwijnt. De brief van de medisch adviseur van Triage is ook als bijlage gevoegd bij de vordering van [benadeelde 14]
Met voorgaande is sprake van lichamelijk letsel, wat een grondslag voor schadevergoeding oplevert.
Te bespreken gevoerde verweren
De verdediging heeft naar voren gebracht dat informatie ontbreekt over de status van het gehoor van [benadeelde 14] voorafgaand aan de rellen. Dit is volgens de verdediging van belang, omdat juist ME-leden vaker worden blootgesteld aan lawaai. Nu de verdediging deze stelling niet heeft onderbouwd en er verder geen aanwijzingen zijn voor al bestaande gehoorschade of tinnitus bij [benadeelde 14] , gaat de rechtbank er op basis van de vordering, de toelichting en de onderbouwende stukken vanuit dat de gestelde gehoorschade en tinnitus zijn veroorzaakt door de rellen op 26 mei 2024.
Daarnaast heeft de verdediging naar voren gebracht dat recente informatie over de gehoorschade en tinnitus ontbreekt. Om die reden kan niet worden nagegaan of de schade nog steeds aan de orde is. Mr. Ceulen heeft op de zitting namens [benadeelde 14] naar voren gebracht dat de gehoorschade en tinnitus niet zijn veranderd sinds het opstellen van de vordering. De rechtbank ziet geen reden om dit niet aan te nemen.
Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat niet duidelijk is of de gehoorschade en tinnitus zijn veroorzaakt door de waarschuwingsschoten die [benadeelde 2] heeft gelost. Wat de exacte oorzaak is, vindt de rechtbank in deze niet relevant. Ook de waarschuwingsschoten zijn immers een direct gevolg van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Daarmee heeft de gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank, ongeacht of deze is veroorzaakt door vuurwerk of door waarschuwingsschoten, voldoende samenhang met de bewezenverklaarde feiten.
Tot slot heeft de verdediging de vraag opgeworpen of [benadeelde 14] wel gehoorbescherming droeg tijdens de rellen. Op de zitting heeft mr. Ceulen namens [benadeelde 14] naar voren gebracht dat alle ME-leden standaard zijn uitgerust met gehoorbescherming. Deze gehoorbescherming is afgestemd op de werkzaamheden van de ME-leden. Zo moeten zij nog wel kunnen communiceren met hun omgeving. De gehoorbescherming biedt geen volledige bescherming tegen knallen van zwaar vuurwerk. Gelet op deze toelichting gaat de rechtbank er vanuit dat [benadeelde 14] tijdens de rellen de gehoorbescherming droeg die hoort bij zijn uitrustig als lid van de ME. Daarmee heeft dit naar het oordeel van de rechtbank geen invloed op de toewijzing of begroting van de schade.
Toe te kennen bedrag
Gelet op de door [benadeelde 14] voldoende onderbouwde gehoorschade en tinnitus, de in de toelichting omschreven gevolgen daarvan en bedragen die in andere zaken worden toegekend bij dergelijk letsel, vindt de rechtbank een bedrag van € 4.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 14] dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 4.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [benadeelde 14] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. [benadeelde 14] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.14
Vordering benadeelde partij Politie Midden-Nederland
Namens Politie Midden-Nederland (hierna: de Politie) is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De Politie vordert een bedrag van € 45.294,41 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Te bespreken gevoerde verweren
De verdediging heeft bepleit dat het voegingsformulier niet rechtsgeldig is, nu dit niet is ondertekend en ingediend door iemand die gemachtigd is door de Politie. Ter terechtzitting is de Politie vertegenwoordigd door twee advocaten, te weten mr. E. Ceulen en mr. T. Rezaie. Zij hebben ook het voegingsformulier opgesteld en ingediend en mr. E. Ceulen heeft het formulier ondertekend. Daar komt bij dat op het voegingsformulier, onder 2, beide advocaten worden gemachtigd door de Politie. Daarmee is het voegingsformulier rechtsgeldig en de Politie ontvankelijk in haar vordering.
De verdediging heeft samengevat aangevoerd dat de schade aan de politievoertuigen niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de schade is ontstaan bij de handhaving van de rechtsorde. Het levert volgens de verdediging een onaanvaardbare doorkruising van publieke regelgeving op, wanneer deze schade langs civielrechtelijke weg wordt verhaald. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het gaat hier namelijk niet om kosten die gemaakt zijn ter uitvoering van een publiekrechtelijke taak; het repareren van politiebussen is geen politietaak. Deze kosten houden dan ook geen rechtstreek verband met de handhaving van de rechtsorde. De kosten van herstel onderscheiden zich daarmee ook van de bijvoorbeeld door de verdediging genoemde brandstofkosten van de betreffende bussen. Die kosten zijn wel het directe gevolg van de politie-inzet, en dus ter uitvoering van de publiekrechtelijke taak gemaakt.
De vordering van de Politie ziet op schade aan elf bussen die zijn ingezet tijdens de rellen op
26 mei 2024. De schade is voldoende onderbouwd met taxaties en foto’s. Uit het dossier volgt dat tijdens de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging schade is veroorzaakt aan bussen van de Politie. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de Politie en dat hij verplicht is de schade van de Politie te vergoeden.
De verdediging heeft bepleit dat de Politie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat niet duidelijk is wat de staat van de elf bussen was voorafgaand aan de rellen. Namens de Politie is naar voren gebracht dat de elf bussen voorafgaand aan de rellen op 26 mei 2024 geen schade hadden en dat de gevorderde schade volledig veroorzaakt is door het geweld op 26 mei 2024.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen stukken bevinden die onderbouwen dat de elf bussen voorafgaand aan de rellen inderdaad schadevrij waren, althans niet al (een deel van) de schade hadden waarop de vordering ziet. Het gaat om speciale politiebussen die onder meer worden gebruikt bij de inzet van de ME bij grote evenementen, waar ook vaak geweld wordt gebruikt. De rechtbank vindt het daarom voor de hand liggen dat deze bussen vaker beschadigd raken en bij kleine beschadigingen niet altijd direct worden hersteld. Zonder nadere onderbouwing is daarom niet aannemelijk dat dat de elf bussen voorafgaand aan de rellen volledig schadevrij waren. Echter, ook staat vast dat aan de bussen door de rellen op 26 mei 2024 forse schade is toegebracht. Nu de rechtbank niet exact kan duiden welke schade wel of niet al aanwezig was, zal de rechtbank op grond van haar schattingsbevoegdheid een percentage in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag.
Daarnaast zijn er ook bussen ingezet aan de andere kant van de [straat 4] , namelijk op de locaties [straat 3] en [straat 2] . Ook daar is geweld gebruikt tegen politiebussen. Zo zijn er op die locaties ook stenen gegooid in de richting van bussen van de Politie. Uit het dossier en de vordering kan niet worden opgemaakt welke bussen dat zijn geweest en of en zo ja, welke schade aan bussen daar is veroorzaakt. Nu verdachte wordt vrijgesproken van deelname aan het geweld gepleegd op die locaties, zal de rechtbank ook ten aanzien van dit onderdeel op grond van haar schattingsbevoegdheid een percentage in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag.
De rechtbank overweegt tot slot dat op de zitting voldoende is toegelicht dat de Politie geen btw-aftrek kan toepassen. De btw vormt daarmee ook schade voor de Politie. Daarom wordt ook de btw toegewezen. Ook is de vraag opgeworpen of de Politie niet verzekerd was tegen de schade. Namens de Politie is echter aangevoerd dat dit niet het geval is en de rechtbank heeft geen reden om daar aan te twijfelen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen en daarbij, zoals hiervoor is overwogen, een percentage in mindering brengen. Dit percentage schat de rechtbank op 25%. Gelet op het forse geweld dat op politiebussen is toegepast op en rond het stadion (het [straat 1] ), gaat de rechtbank er vanuit dat het grootste deel van de schade aan de bussen daar is ontstaan. Dit komt neer op een kortingsbedrag van € 11.323,60 (25 % van € 45.294,41). Dit betekent dat de vordering van de Politie wordt toegewezen tot een bedrag van € 34.061,81 (€ 45.294,41 min € 11.232,60), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. De Politie zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De Politie kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.15
Vordering benadeelde partij [bedrijf 2] B.V.
Namens [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) is een vordering tot schadevergoeding ingediend voor schade aan een slagboom. [bedrijf 2] vordert een bedrag van € 4.878,18, aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Te bespreken gevoerde verweren
De verdediging heeft bepleit dat [bedrijf 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat niet bekend is of [bedrijf 2] schade van een verzekeraar vergoed heeft gekregen. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat [bedrijf 2] een vergoeding voor de schade aan de slagboom heeft ontvangen. Op het voegingsformulier staat niets ingevuld onder 4D bij “reeds vergoede schade” en bij “totaal vergoede schade” is een liggend streepje gezet. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [bedrijf 2] geen schade vergoed heeft gekregen.
Uit het dossier volgt dat tijdens de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging een slagboom van [bedrijf 2] is vernield. Dit betekent dat verdachte (met de andere verdachten) onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [bedrijf 2] en dat hij verplicht is de schade van [bedrijf 2] te vergoeden. [bedrijf 2] heeft vijf schadeposten opgegeven.
De eerste schadepost betreft € 185,00 met als beschrijving “uren technische dienst [bedrijf 2] ”. De tweede schadepost betreft € 607,18 met als beschrijving “ [bedrijf 3] ” en een bijgevoegde factuur. Uit de vordering, de bijlagen van de vordering en het dossier kan niet worden opgemaakt waar de uren van de technische dienst van [bedrijf 2] en de werkzaamheden van [bedrijf 3] op zien. De derde schadepost betreft € 569,80 met als beschrijving “E4 Parkeren herstellen bord” en een bijgevoegde offerte. Ten aanzien van deze schadepost is het onduidelijk hoe de levering en montage van een bord in verband staat tot het herstellen van de beschadigde slagboom. [bedrijf 2] heeft gedurende de behandeling van deze zaken geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om deel te nemen aan die behandeling of de vordering nader toe te lichten. [bedrijf 2] alsnog de gelegenheid geven om deze drie schadeposten nader toe te lichten of te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. [bedrijf 2] zal dan ook voor deze schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De vierde schadepost betreft € 852,00 met als beschrijving “ [bedrijf 4] ” en een bijgevoegde factuur. Uit die factuur maakt de rechtbank op dat [bedrijf 4] een bezoek op
14 juni 2024 en een bezoek op 21 juni 2024 in rekening heeft gebracht aan [bedrijf 2] . Bij het bezoek op 14 juni 2024 staat “Slagboom AS programmeren. Niet gelukt omdat we niet in besturing komen (IP adres)”. De rechtbank vindt onvoldoende toegelicht waarom dit bezoek nodig was en niet tot resultaat heeft geleid. Daarom zal de rechtbank enkel de kosten ter hoogte van € 481,00 toewijzen, die zien op het bezoek van 21 juni 2024, waar volgens de factuur een werkende slagboom is achtergelaten. De vijfde schadepost betreft € 2.664,20 met als omschrijving “ [bedrijf 5] ” en een bijgevoegd overzicht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit overzicht voldoende dat de nieuwe slagboom € 2.664,20 heeft gekost. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [bedrijf 2] worden toegewezen tot een bedrag van € 3.145,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [bedrijf 2] zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [bedrijf 2] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.16
Vordering benadeeldepartij [bedrijf 6] B.V.
Namens [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) is een vordering tot schadevergoeding ingediend. [bedrijf 6] vordert een bedrag van
€ 7.838,64 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke.
Te bespreken gevoerde verweren
De verdediging heeft bepleit dat [bedrijf 6] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat het voegingsformulier niet rechtsgeldig is, nu dit niet is ondertekend en ingediend door iemand die gemachtigd is door [bedrijf 6] . Het voegingsformulier van [bedrijf 6] is op 2 september 2024 ondertekend door [aangever] . Uit het dossier volgt dat dezelfde [aangever] op 24 juni 2024 namens [bedrijf 6] aangifte heeft gedaan van vernieling van zes glazen panelen. Daaruit maakt de rechtbank op dat [aangever] bevoegd is om namens [bedrijf 6] het voegingsformulier in te dienen. Het voegingsformulier is dan ook rechtsgeldig en [bedrijf 6] is ontvankelijk in haar vordering.
De verdediging heeft daarnaast bepleit dat [bedrijf 6] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat niet bekend is of [bedrijf 6] schade van een verzekeraar vergoed heeft gekregen. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat [bedrijf 6] een vergoeding voor de schade aan de glaspanelen heeft ontvangen. Op het voegingsformulier staat niets ingevuld onder 4D bij “reeds vergoede schade” en onder 4E bij “totaal vergoede schade 4D” is 0 ingevuld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [bedrijf 6] geen schade vergoed heeft gekregen.
De vordering van [bedrijf 6] ziet op schade aan zes glaspanelen. Uit het dossier volgt dat tijdens de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging zes glaspanelen zijn vernield. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [bedrijf 6] en dat hij verplicht is de schade van [bedrijf 6] te vergoeden. [bedrijf 6] heeft aangifte gedaan van deze vernieling, omdat zij de eigenaar is van de vier hoektorens waar de glaspanelen onderdeel van zijn. Bij de aangifte is een offerte gevoegd van [bedrijf 7] , die ziet op de levering en montage van zes glaspanelen. De bedragen en omschrijvingen op die offerte komen overeen met de bedragen en omschrijvingen op de factuur van [bedrijf 7] , die bij de vordering is gevoegd. De schade betreffende schadepost 1 “Schade gevel” is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Voor de schade betreffende schadepost 2 “moet nog worden uitgevoerd” met een bijgevoegde offerte geldt dat niet. Het is onduidelijk waar deze offerte precies op ziet en waarom dat werk nog moest worden uitgevoerd. [bedrijf 6] alsnog de gelegenheid geven om deze schadepost nader toe te lichten of te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. [bedrijf 6] zal voor die schadepost dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De gevorderde btw wordt afgewezen. [bedrijf 6] is een besloten vennootschap, waardoor sprake is van ondernemerschap in de zin van de wet omzetbelasting en zij de btw kan verrekenen. Daarom is de btw geen onderdeel van de schade en komt alleen de schade exclusief btw voor vergoeding in aanmerking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [bedrijf 6] worden toegewezen tot een bedrag van € 5.243,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling. [bedrijf 6] zal voor € 1.234,42 (schadepost 2 exclusief btw) niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [bedrijf 6] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
9.6
De schadevergoedingsmaatregel
9.6.1
Benadeelde partijen op nummer
De schadevergoedingsmaatregel is een strafrechtelijke sanctie en kan (ook) door de rechter worden opgelegd als een benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn of haar vordering. In deze procedure hebben de volgende negen benadeelde partijen de keuze gemaakt om niet hun naam en geboortedatum kenbaar te maken, waardoor zij niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen: [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 4] , [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] . Uit hun vorderingen en hun aangiften blijkt echter wel dat zij schade hebben geleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten behoeve van deze benadeelde partijen een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Hieronder zal de rechtbank per benadeelde partij uitleggen voor welk bedrag een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De rechtbank beperkt de beoordeling van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van deze benadeelde partijen hoe dan ook wel tot het ‘standaard’ gevorderde bedrag in verband met aantasting in de persoon op andere wijze, omdat de andere (nader onderbouwde) schade niet kan worden gecontroleerd. De stukken die daar betrekking op hebben zijn immers geanonimiseerd.
[verbalisant 12]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 12] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond en de eerste twee weken na de rellen slecht heeft geslapen. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 billijk.
[verbalisant 13]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 13] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond en lange tijd heeft gepiekerd. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 billijk.
[verbalisant 7]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 7] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond. Daarnaast moest [verbalisant 7] onder dekking in een ME-bus stappen waarbij de deur van de bus niet volledig open kon. Op dat moment kwam een groep relschoppers aangerend, wat een beangstigende situatie voor [verbalisant 7] was. Verder zat [verbalisant 7] in de ME-bus, van waaruit de chauffeur waarschuwingsschoten heeft gelost. Tot slot heeft [verbalisant 7] slechter geslapen in de periode na de rellen en had hij wekenlang last van vermoeidheid. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 500,00 billijk.
[verbalisant 10]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 10] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond. [verbalisant 10] heeft nog regelmatig teruggedacht aan de rellen en denkt daar ook bij het opstellen van de vordering nog vaak aan terug. Uit een brief van de leidinggevende van [verbalisant 10] blijkt van een gedragsverandering. [verbalisant 10] was in de periode na de rellen meer gesloten, serieus en nauwelijks vrolijk. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 billijk.
[verbalisant 8]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 8] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond. Daarnaast moest [verbalisant 8] onder dekking in een ME-bus stappen waarbij de deur van de bus niet volledig open kon. Op dat moment kwam een groep relschoppers aangerend, wat een beangstigende situatie voor [verbalisant 8] was. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 billijk.
[verbalisant 11]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 11] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond. Daarnaast moest [verbalisant 11] onder dekking in een ME-bus stappen waarbij hij struikelde. Dat was een beangstigende situatie voor [verbalisant 11] . Daarnaast volgt uit de vordering dat de werkhouding van [verbalisant 11] is veranderd. Sinds de rellen heeft hij minder geduld en is hij harder geworden in zijn optreden. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 billijk.
[verbalisant 4]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 4] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond. Een week na de rellen is hij ter verwerking naar het stadion gereden. Door de rellen is de werkhouding van [verbalisant 4] veranderd. Hij was in de periode na de rellen sneller getriggerd als mensen agressief zijn en merkte dat hij in die situaties uit zelfbescherming sneller geneigd was om te overwegen zijn geweldsmiddelen te gebruiken. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 350,00 passend.
[verbalisant 6]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 6] als lid van de voetbaleenheid tijdens de rellen geraakt is door een steen. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van € 200,00 passend.
[verbalisant 9]
Uit de vordering en de aangifte volgt dat [verbalisant 9] als ME-lid tijdens de rellen in de linie stond en in een ME-bus zat die werd belaagd door een groep relschoppers. Die situatie was beangstigend voor [verbalisant 9] . [verbalisant 9] heeft de dagen na de rellen er nog vaak aan teruggedacht. De rechtbank vindt bij deze omstandigheden een schadebedrag van
€ 350,00 passend.
9.6.2
Benadeelde partijen op naam
De rechtbank zal, als extra waarborg voor betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen die hun naam en geboortedatum kenbaar hebben gemaakt, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit geldt niet voor de Politie, [bedrijf 2] en [bedrijf 6] . De schadevergoedingsmaatregel is er namelijk om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Van een rechtspersoon mag in beginsel worden verwacht zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Tot slot
De rechtbank overweegt ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van zowel de benadeelde partijen op nummer als de benadeelde partijen op naam het volgende. De schadevergoedingsmaatregel, als strafrechtelijke sanctiemaatregel, heeft een ander karakter dan een vordering van de benadeelde partij, die strikt civielrechtelijk moeten worden beoordeeld. Nu in deze procedure 21 verdachten worden veroordeeld voor de openlijke geweldpleging die op 26 mei 2024 tijdens de rellen bij Stadion Galgenwaard is gepleegd en zij ieder daarin een eigen aandeel hadden, vindt de rechtbank het in dit geval passend om de schadevergoedingsmaatregel telkens te beperken tot 1/21e deel van het toegekende schadebedrag. Op die manier worden alle mededaders in het kader van de schadevergoedingsmaatregel voor een gelijk deel aangesproken. Wanneer de rechtbank ook de betalingsverplichting uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk zou opleggen, is het volledig aan het CJIB om te bepalen op welke verdachte of verdachten de schade wordt verhaald. Het kan dan zijn dat een groot deel van de schade op een of meer vermogende verdachten wordt verhaald. Die moeten dan vervolgens bij alle andere verdachten verhaal halen. Dat is in dit geval praktisch zeer lastig uitvoerbaar, omdat het om een grote groep gaat, waarbij de verdachten zeker niet allemaal bekenden zijn van elkaar. Door hier van hoofdelijkheid af te zien, houdt de rechtbank de wijze van executie door het CJIB meer in de hand.
Als door verdachte niet wordt betaald, kan als dwangmiddel gijzeling worden toegepast.
9.7
Proceskosten
De vorderingen van de benadeelde partijen die hun naam en geboortedatum kenbaar hebben gemaakt en de vorderingen van de Politie, [bedrijf 2] en [bedrijf 6] worden deels toegewezen. Dit brengt mee dat verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 10] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen zij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen hun vorderingen. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Gezien de beslissing van de rechtbank om de benadeelde partijen die hun naam en geboortedatum niet kenbaar hebben gemaakt, (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, is de rechtbank van oordeel de proceskosten van de benadeelde partij en de verdachte dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Oplegging maatregel art. 38v Sr
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- beveelt dat verdachte zich vanaf vier uren vóór tot vier uren na een thuiswedstrijd of een andere activiteit van FC Utrecht niet mag ophouden in [locatie] en het gebied eromheen dat wordt omsloten door de [straat 5] , de [straat 6] , de [straat 7] en de [straat 4] in Utrecht. De [straat 4] zelf valt hier niet onder;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met een maximum duur van zes maanden;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van € 500,00 aan immateriële schade geheel aan [benadeelde 1] toe;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 23,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Benadeelde partij [benadeelde 2]

  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 1.100,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 52,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 2] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 3] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 10]
  • verklaart [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 10] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 35,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 4] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 6]
  • wijst de vordering van [benadeelde 6] toe tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 6] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 6] aan de Staat € 11,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 6] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 7]
  • wijst de vordering van [benadeelde 7] toe tot een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 7] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 7] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 7] aan de Staat € 9,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 7] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 8]
  • wijst de vordering van [benadeelde 8] toe tot een bedrag van € 550,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 8] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 8] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 8] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 8] aan de Staat € 26,19 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 8] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 9]
  • wijst de vordering van [benadeelde 9] toe tot een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 9] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 9] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 9] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 9] aan de Staat € 28,57 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 9] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 11]
  • wijst de vordering van [benadeelde 11] toe tot een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 11] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 11] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 11] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 11] aan de Staat € 33,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 11] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 13]
  • wijst de vordering van [benadeelde 13] toe tot een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 13] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 13] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 13] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 13] aan de Staat € 30,95 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 13] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 2.350,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat € 111,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 5] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 12]
  • wijst de vordering van [benadeelde 12] toe tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 12] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 12] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 12] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 12] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 12] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 14]
  • wijst de vordering van [benadeelde 14] toe tot een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 14] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 14] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 14] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 14] aan de Staat € 214,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 14] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij Politie Midden-Nederland
  • wijst de vordering van Politie Midden-Nederland toe tot een bedrag van € 34.061,81 aan materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan Politie Midden-Nederland van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart Politie Midden-Nederland voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door Politie Midden-Nederland gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [bedrijf 2] B.V.
  • wijst de vordering van [bedrijf 2] B.V. toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [bedrijf 2] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [bedrijf 2] B.V. voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [bedrijf 2] B.V. gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [bedrijf 6] B.V.
  • wijst de vordering van [bedrijf 6] B.V. toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [bedrijf 6] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [bedrijf 6] B.V. voor wat betreft het bedrag van
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [bedrijf 6] B.V. gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 12]
  • verklaart [verbalisant 12] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 12] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 12] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 12] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 13]
  • verklaart [verbalisant 13] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 13] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 13] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 13] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 7]
  • verklaart [verbalisant 7] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 7] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 7] aan de Staat € 23,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 13] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 10]
  • verklaart [verbalisant 10] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 10] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 10] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 10] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 8]
  • verklaart [verbalisant 8] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 8] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 8] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 8] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 11]
  • verklaart [verbalisant 11] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 11] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 11] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 11] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 4]
  • verklaart [verbalisant 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 4] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 4] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 4] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 6]
  • verklaart [verbalisant 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 6] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 6] aan de Staat € 9,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 6] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij onder nummer [verbalisant 9]
  • verklaart [verbalisant 9] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [verbalisant 9] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 9] aan de Staat € 16,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [verbalisant 9] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mr. N.M.H. van Ek en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2025.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht, openlijk, te weten op en/of rondom het [straat 1] , de [straat 3] en/of de [straat 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een of meerdere politieagenten, stewards en/of andere personen, door
- een of meerdere stenen, fietsen, drainageroosters, fakkels en/of vuurwerk, althans een of meerdere voorwerpen, in de richting van/tegen voornoemde agenten, stewards en/of andere personen te gooien en/of
- trappende en/of slaande bewegingen te maken in de richting van voornoemde agenten, stewards en/of andere personen en/of
- achter voornoemde agenten aan te rennen en/of te achtervolgen, al dan niet met een paal,
en/of
een of meerdere dienstvoertuigen van de politie, fietsen, bestratingen, drainageroosters, paaltjes, (bouw)hekken, slagbomen, ruiten van het voetbalstadion en/of de aldaar gevestigde bedrijven, althans een of meerdere goederen, door
- stenen, drainageroosters en/of paaltjes uit de grond te trekken,
- stenen en/of drainageroosters, althans een of meerdere voorwerpen tegen voornoemde dienstvoertuigen, de ruiten van het stadion en/of de aldaar gevestigde bedrijven te gooien,
- tegen voornoemde dienstvoertuigen te trappen en/of met vuisten, drainageroosters en/of riemen te slaan,
- op de motorkap van voornoemde dienstvoertuigen te staan,
- met fietsen te gooien en/of
- een slagboom af te breken.
Bijlage II: het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op
19 december 2024

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1496.