Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift met 4 producties dat op 26 maart 2025 is ontvangen; en
- het verweerschrift met 6 producties.
3.De achtergrond van het geschil
Pta-segment depressie II, III, aVF” te zien.
“hartfiguur is licht vergroot. Geen pericard of pleuravocht”. Hierin is geconcludeerd: “
geen longembolieen aantoonbaar”. Pericard is de medische naam voor het hartzakje, een stevig dubbel vlies om het hart. Tussen de twee lagen van het hartzakje bevindt zich enig vocht waardoor de lagen makkelijk langs elkaar heen kunnen glijden. Bij een pericarditis zijn deze vliezen ontstoken waardoor er meer vocht in het hartzakje komt. Als er te veel vocht in het hartzakje zit kan het hart minder goed werken en kan men kortademig worden. Het afwijkende ECG (vanwege de Pta-segment depressie) en de bevindingen van de CT-scan (vergrote hartcontour) waren voor [D] aanleiding om na overleg met de superviserende longarts, dr. [F] , de superviserende cardioloog, dr. [A] , te consulteren. Deze heeft het ECG als niet afwijkend beoordeeld en op basis van het rapport van de radioloog begrepen dat er geen sprake was van pericardeffusie: een ophoping van vloeistof in de ruimte tussen de vliezen van het pericard (het hartzakje). De superviserend cardioloog heeft de scan niet zelf beoordeeld maar is afgegaan op de informatie van de radioloog. Hierop werd de diagnose pericarditis uitgesloten. [verzoekster] werd gediagnosticeerd met een virale infectie die als “self-limiting” werd beschouwd. De infectie zou dus vanzelf over moeten gaan. Er werd een poliklinische afspraak gepland op een termijn van
4.De beoordeling
voor de diagnose acute pericarditis moet aan 2 van de volgende 4 kenmerken worden voldaan: typische pericarditis pijn, pericardwrijven, nieuwe globale ST-segment elevatie of Pta-segment depressie op het ECG, pericardeffusie. (…) Kort samengevat had de diagnose pericarditis vastgesteld kunnen worden omdat patiënte aan 2 van de 4 pericarditis kenmerken voldeed voor de diagnose, namelijk Pta-segment depressie en pericardeffusie op CT. Dat laatste is echter gemist. (…) De pericardeffusie is op 18 oktober 2019 niet opgemerkt door de radioloog”.
er wel pericardeffusie te zien is. (…) Er is 5-10mm pericardvocht rondom. (…) Indien een CT scan niet ECG getriggerd is verricht kan het in sommige gevallen lastig zijn om pericardeffusie te beoordelen. In het geval van de scan van 18 oktober 2019 is dat niet het geval en is dat wel te beoordelen”. [verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat [A] in reactie op het conceptrapport van Nijveldt de aanwezigheid van pericardvocht heeft toegegeven: “
ik heb met twee radiologen en mijn collega cardiologen naar de CT scan gekeken. Er is een geringe hoeveelheid pericardvocht te zien, wat niet beschreven wordt in het verslag”. [3] Ook de medisch adviseur van Centramed, [H] , heeft geschreven: “
hiermee bedoel ik dat het mij opvalt dat er enig pericardvocht is. D.w.z. meer pericardvocht dan normaal”. Op 18 oktober 2019 was er dus wel degelijk sprake van pericardeffusie, het tweede kenmerk voor het stellen van de diagnose. Maar het tweede kenmerk was bij de behandelend arts (arts-assistent/superviserend cardioloog) niet bekend en daarom is de diagnose gemist. Dit kenmerk had bij de behandelend arts wel bekend kunnen en ook moeten zijn, doordat de radioloog hem daarover had moeten informeren, maar ook doordat een cardioloog, wetende dat al één kenmerk van pericarditis aanwezig is, zelf de CT-scan had moeten beoordelen op de aanwezigheid van pericardeffusie, aldus [verzoekster] .
kunnenworden, wordt als zodanig niet betwist. Maar op grond van de op dat moment kenbare onderzoeksresultaten was het volgens het [verweerster]
niet onzorgvuldigdat de diagnose pericarditis niet is gesteld. Bij het ontbreken van het kenmerk pericardeffusie, voldeed het beeld dus niet aan de criteria om de diagnose te kunnen stellen (2/4 kenmerken). Ook de radioloog heeft volgens het [verweerster] niet onzorgvuldig gehandeld door de vermelding ‘geen pericard of pleuravocht’ in zijn rapport. Het [verweerster] verwijst daarbij naar de bevindingen van de medisch adviseur van Centramed, prof. Dr. [H] , consulent radioloog. Volgens [H] is het goed verdedigbaar dat de radioloog de aanwezigheid van pericardvocht niet heeft genoemd: “
De aanwezigheid van enig pericardvocht meer dan normaal is niet per se een alarmerend symptoom, geen “red flag”, of anderszins een bevinding die noodzakelijkerwijs relevant is voor de behandeling van deze patiënt”. Daar komt bij dat de vraagstelling aan de radioloog was gericht op verdenking van longembolieën en niet op pericarditis, zodat het ook op deze grond verdedigbaar is dat hij de pericardeffusie niet heeft beschreven, aldus nog steeds [H] .
geen pericard of pleuravocht”. Uit die bewoordingen leidt de rechtbank af dat de radioloog in het geheel geen vocht heeft opgemerkt, althans de meer dan normale hoeveelheid vocht heeft gemist. Die uitleg vindt steun in het rapport van Nijveldt: “
kort samengevat had de diagnose pericarditis vastgesteld kunnen worden omdat patiënte aan 2 van de 4 pericarditis kenmerken voldeed voor de diagnose, namelijk Pta-segment depressie en pericardeffusie op CT.Dat laatste is echter gemist. (…) De pericardeffusie is op 18 oktober 2019niet opgemerktdoor de radioloog”. Ter zitting is door het [verweerster] betoogd dat de radioloog in zijn rapport heeft bedoeld te zeggen dat er geen
pathologischehoeveelheid vocht aanwezig was, omdat er altijd een bepaalde hoeveelheid vocht tussen de vliezen aanwezig is. De rechtbank volgt die stelling niet. Als de radioloog dat al had bedoeld, dan had hij moeten noteren dat er wel enig vocht aanwezig was maar geen sprake was van een abnormale of pathologische hoeveelheid vocht. De rechtbank begrijpt dat Pericard effusie en Pleurale effusie een abnormale toename van de hoeveelheid vocht in het hartzakje respectievelijk de borstholte betekent. Door te schrijven dat dat niet aan de orde was, terwijl er wel een meer dan normale hoeveelheid pericardvocht te zien was, heeft hij de cardioloog niet juist ingelicht. Bovendien staat de stelling van het [verweerster] en de stelling van de door haar benaderde radioloog [H] dat het noemen van het pericardvocht niet nodig was, haaks op de bevindingen van de door de rechtbank benoemde Nijveldt. Hij heeft de aanwezige hoeveelheid pericardvocht immers wel als abnormaal aangemerkt, althans zodanig relevant dat daarmee aan het 2e kenmerk van pericarditis (pericardeffusie) was voldaan. Ook [H] , die zonder voorkennis naar de CT-scan heeft gekeken, heeft gezien dat er sprake was van een meer dan normale hoeveelheid pericardvocht. Dat [H] dus heeft gemeend dat de meer dan normale hoeveelheid pericardvocht bij [verzoekster] op 18 oktober 2019 geen bevinding was “
die noodzakelijkerwijs relevant is voor de behandeling van deze patiënt” kan niet worden gevolgd. [H] heeft verder nog betoogd dat hij “
weet dat veel en wellicht de meeste radiologen het pericardvocht niet zouden hebben opgemerkt of genoemd. (…) Het hart is een bekende “blinde vlek” voor algemeen radiologen.” [H] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Daar komt nog bij dat [H] , anders dan Nijveldt niet als onafhankelijk deskundige kan worden aangemerkt. Als het al zo zou zijn dat het hart een bekende blinde vlek is voor radiologen, had het bovendien op de weg van de cardioloog gelegen om de radioloog te instrueren de CT-scan niet alleen te controleren op longembolieën maar ook op pericardeffusie. De cardioloog was immers bekend met de aanwezigheid van het eerste kenmerk voor pericarditis; de Pta-segment depressie. Ook is denkbaar dat als het hart daadwerkelijk een blinde vlek zou zijn voor algemeen radiologen, de cardioloog uit zorgvuldigheidsoogpunt de CT-scan zelf ook nog eens zou hebben bekeken op de eventuele aanwezigheid van pericardeffusie. In dit geval is geen van beide gebeurd. Overigens mist de opmerking van [H] ook relevantie omdat [E] , de radioloog die de CT-scan heeft beoordeeld, niet kan worden gelijkgesteld met de gemiddelde radioloog met ‘blinde vlek voor het hart’. Ter zitting is namelijk verklaard dat [E] “iemand is die vaak naar harten kijkt” en een radioloog is met speciale aandacht voor het hart, net zoals [H] . De rechtbank neemt dus als uitgangspunt dat de radioloog de (relevante hoeveelheid) pericardeffusie heeft gemist.
het klopt dat de radioloog niet gezien heeft dat er pericardeffusie was. De cardioloog zou hierdoor geholpen zijn, zoals ik al beschreven heb in het chronologisch verhaal, aangezien er een afwijkend ECG en verhoogd CRP was, wat kon wijzen op een pericarditis”. [H] heeft desgevraagd in gelijke zin gerapporteerd: “
1. Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met “enig pericardvocht”? (…) Mijn bedoeling is de aanvragend arts te attenderen op mogelijk aanwezige pathologie die wellicht relevant kan zijn in deze casus, maar zonder al te alarmerend over te komen. Gedacht kan worden aan pericardvocht in het kader van pericarditis (…)”. Tussen partijen is niet in discussie dat pericardeffusie een kenmerk is voor het stellen van de diagnose pericarditis, en dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam cardioloog bij wetenschap van de pericardeffusie en dus op basis van de twee kenmerken de diagnose pericarditis had gesteld.
niet direct gestart is met anti-inflammatoire medicatie [colchicine en aspirine, de rechtbank]. (…) Dit is gestart op het moment dat de diagnose duidelijk was op 27 oktober 2019, maar had eigenlijk op 18 oktober 2019gestart moeten worden. [onderstreping, de rechtbank] (…) De richtlijnen over de diagnostiek en behandeling van pericarditis zijn duidelijk beschreven in de European Society of Cardiology richtlijnen uit 2015 (…) die exact zo opgenomen zijn in de richtlijnen van onze Nederlandse Vereniging van Cardiologie (…).”
voor pericarditis geldt hoe later je behandelt, hoe langer het duurt voor het geneest. Vanuit de literatuur weten we (…) dat patiënten die GEEN colchicine gebruiken een hogere kans hebben op een nieuwe episode van pericarditis, maar daarnaast ook langzamer genezen en frequentere ziekenhuisopnames laten zien. In dit geval is later begonnen met zowel hoge dosis NSAID’s en colchicine.” [verzoekster] heeft literatuur aangehaald waaruit volgens haar volgt dat de behandeling met colchicine binnen één week bijdraagt aan een remissie van 85%. [verzoekster] stelt dat door de gemiste diagnose haar dit percentage is onthouden.
vraag 3: U geeft aan dat een klein percentage van de pericarditiden niet vanzelf overgaat, ook niet bij adequate behandeling. Kunt u aangeven aan welk percentage wij dan moeten denken? Hebt u daar literatuur bij? [antwoord:, de rechtbank] > De studie die in de richtlijnen is opgenomen en eerder in vraag 3 genoemd is aan het [verweerster] nav de eerste concept versie, liet zien dat bij optimaal behandelde patiënten in 7.5% het beloop “incessant”/aanhoudend verloopt (onder behandeling van aspirine hoge dosis en colchicine) (…)”. Volgens [verzoekster] is er door de latere behandeling met medicatie dus sprake van een gemiste kans van 92,5% op restloos herstel. Omdat bij adequate behandeling slechts een klein percentage van de pericarditiden niet vanzelf overgaat, is het volgens (de medisch adviseur van) [verzoekster] overduidelijk dat de pericarditis vanzelf was overgegaan als [verzoekster] op 18 oktober 2019 adequaat zou zijn behandeld. Een behandeling die 9 dagen te laat is ingezet, kan volgens [verzoekster] bezwaarlijk adequaat worden genoemd omdat een ziekte in zijn algemeenheid direct dient te worden behandeld. De schade zou [verzoekster] zonder de tekortkoming (gemiste diagnose) niet hebben geleden, zodat volgens [verzoekster] aan de eis van het condicio sine qua non-verband is voldaan.
indien de diagnose pericarditis op 18 oktober 2019 gesteld was, dan was eerder gestart met de anti-inflammatoire behandeling. Het is op voorhand niet met zekerheid te zeggen of dit de kliniek gewijzigd zou hebben. Het is wel bekend dat pericarditis vlot behandeld moet worden om verdere progressie te voorkomen. Verder is bekend dat als aan de anti-inflammatoire therapie met hoge dosis aspirine geen colchicine wordt toegevoegd, in
in acute viral or idiopathic pericarditis, no therapy has been rigorously proven to prevent serious sequelae” en “
the goals of therapy are the relief of pain, resolution of inflammation (and, if present, pericardial effusion), and the prevention of recurrence”. Met andere woorden: er is bij acute pericarditis geen bewezen behandeling om ernstige gevolgen, zoals die zich bij verzoekster hebben voorgedaan, te voorkomen. Er zijn
geengerandomiseerde studies naar de effecten van de behandeling van pericarditis. Het [verweerster] hecht eraan op te merken dat pericarditis doorgaans een benigne [6] aandoening is, die in veel gevallen vanzelf overgaat.