ECLI:NL:RBMNE:2025:4893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen toekenning bijzondere bijstand voor rechtsbijstand

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 september 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage van de kosten van rechtsbijstand, welke door verweerder, het dagelijks bestuur van de RDWI, was toegekend tot een bedrag van € 165,-. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eisers volledig tegemoet waren gekomen aan hun aanvraag en geen belang meer hadden bij de behandeling van het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij geen procesbelang hadden bij de bezwaarprocedure. De rechtbank overwoog dat de eisers geen schade hadden gesteld of onderbouwd en dat de toekenning van de bijzondere bijstand hen niet benadeeld had. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eisers over de onjuiste draagkrachtberekening en de peildatum niet voldoende waren om aan te tonen dat er procesbelang was. De rechtbank benadrukte dat de eisers volledig tegemoet waren gekomen in hun aanvraag en dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Lenstra, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: A. Hoekerd).

Inleiding

1. Eisers hebben bijzondere bijstand gevraagd voor de eigen bijdrage van de kosten van rechtsbijstand. Dit heeft verweerder met het besluit van 28 oktober 2024 (het primaire besluit) toegekend tot een bedrag van € 165,-. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers met het besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is volledig tegemoetgekomen aan de aanvraag en hebben eisers geen belang bij de behandeling van het bezwaar. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers hebben zich tevoren afgemeld.

Inhoud bestreden besluit (in essentie)

4. Verweerder stelt dat eisers volledig tegemoet gekomen zijn. Eisers hebben bijzondere bijstand gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 165,-. Dit bedrag is ook volledig toegekend. Om deze reden vindt verweerder dat eisers geen belang hebben bij de behandeling van het bezwaar en is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eisers beargumenteren weliswaar dat de draagkracht verkeerd zou zijn berekend en opnieuw per 3 mei 2024 moet worden vastgesteld (omdat eisers op die datum zijn gaan samenwonen), maar dit maakt niet dat er hiermee wel voldoende belang is. Eisers hebben namelijk al het volledige gevraagde bedrag aan bijzondere bijstand gekregen en bij de aanvraag is er al vanuit gegaan dat de draagkracht nihil is. Daarnaast lopen er (ten tijde van het bestreden besluit) geen verstrekkingen waar een eventueel gewijzigde draagkrachtberekening invloed op kan hebben. Voor zover eisers een aanvullende bijstandsuitkering willen ontvangen geldt dat zij hiervoor een aparte aanvraag moeten indienen.

Beroepsgronden (in essentie)

5. Eisers zijn het eens met de toekenning van bijzondere bijstand voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 165,- en benadrukken dat zij hier niet tegen opkomen. Zij zijn het echter niet eens met de motivering van het bestreden besluit. Eisers vinden dat verweerder niet van de juiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. Zo is volgens hen van een onjuiste peildatum voor de draagkrachtberekening uitgegaan, dit had 3 mei 2024 moeten zijn in plaats van 1 oktober 2024. Per 3 mei 2024 wonen eisers namelijk samen en is sprake van fiscaal partnerschap, evenals een gezamenlijke huishouding in de zin van de Participatiewet (de Pw). Vanaf deze datum moet van het gezamenlijk inkomen en vermogen uitgegaan worden. Om deze reden moet volgens eisers een nieuwe draagkrachtberekening plaatsvinden op basis van een andere draagkrachtperiode. Volgens eisers zit hierin het procesbelang: door de onjuiste peildatum/draagkrachtberekening is hen het recht op bepaalde voorzieningen ontnomen.
6. Daarnaast benoemen eisers dat sprake zou zijn van het schenden van diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zorgvuldigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel, gelijkheidsbeginsel, motiveringsbeginsel) en vinden eisers dat ten onrechte geen individuele belangenafweging heeft plaatsgevonden.
7. Tot slot stellen eisers dat zij door de financiële problemen en handelswijze van verweerder kampen met psychische klachten.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van het geding wordt gevormd door de inhoud van het bestreden besluit en de beroepsgronden (argumenten) voor zover deze betrekking hebben op een onderwerp waar met het bestreden besluit op is beslist. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve te beoordelen onderwerpen, zoals de ontvankelijkheid van het beroep.
9. Dit is van belang omdat eisers ook beroepsgronden hebben aangevoerd over onderwerpen waar met het bestreden besluit niet over is beslist en die hier niet aan ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank zal niet ingaan op de beroepsgronden die buiten de omvang van het geding vallen. Deze zijn vanwege de grote hoeveelheid ingediende stukken ook niet weergegeven bij onderdeel 5 tot en met 7 van deze uitspraak. Daarnaast zal in deze uitspraak niet worden ingegaan op wat eisers naar voren brengen over de communicatie met verweerder. Hiervoor is eventueel bemiddeling of een (informeel) gesprek helpend, maar niet een (strikt) juridische benadering.
Kon verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren vanwege de gestelde afwezigheid van procesbelang?
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
11. De rechtbank overweegt dat verweerder met het primaire besluit volledig tegemoet gekomen is aan de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 165,-. Eisers benoemen in de beroepsgronden ook dat zij zich hier niet tegen richten met het ingestelde beroep. Ook hebben eisers in het kader van deze procedure bij de rechtbank geen schade gesteld of onderbouwd, nog los van het feit dat op voorhand onaannemelijk is dat eisers strikt door deze begunstigende beslissing schade hebben geleden. Eisers stellen echter dat een inhoudelijke beoordeling wel van belang is voor de toekomst. Volgens hen is de draagkrachtperiode en draagkrachtberekening onjuist en werkt dit in nadelig opzicht door voor latere aanvragen van (bijzondere) bijstand. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgenomen dat er voor de beslissing op de aanvraag vanuit is gegaan dat de draagkracht van eisers nihil is. In de bijlage bij het primaire besluit is een draagkrachtberekening opgenomen waaruit, los van de vraag of deze correct is, blijkt dat het totaal van de draagkracht (op grond van inkomen en vermogen) op € 0,- is vastgesteld. Om deze reden valt niet in te zien dat dit in nadelige zin doorwerkt voor eventuele latere aanvragen. Daar komt nog bij dat indien op een later moment van een hogere draagkracht wordt uitgegaan en dit nadelig zou uitpakken eisers hier dan op dat latere moment tegenop kunnen komen. Verder geldt op basis van de beleidsregels van verweerder dat in bepaalde omstandigheden de draagkracht tussentijds kan worden aangepast (bij een wijziging van inkomen of vermogen van 20% of meer of bij een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager). [2] De rechtbank concludeert dat verweerder kon beslissen dat eisers onvoldoende procesbelang hadden bij de bezwaarprocedure. De beroepsgronden hiertegen slagen niet.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur
12. De rechtbank overweegt dat eisers niet zijn benadeeld door het nu ter beoordeling voorliggende bestreden besluit. Sterker nog, er is volledig tegemoet gekomen aan de aanvraag van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand. Om deze reden is geen sprake van onevenredige gevolgen voor eisers en wordt ook niet gevolgd dat zij hierdoor in hun belangen zouden zijn geschaad of dat deze onvoldoende zijn gewogen. Verweerder heeft in het bestreden besluit helder verwoord waarom specifiek met betrekking tot de bezwaarprocedure (waar het in deze zaak om gaat) geen procesbelang is aangenomen. Om deze reden is geen sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. De beroepsgronden slagen niet.
Gestelde financiële problemen en medische klachten
13. De rechtbank overweegt verder dat het betreurenswaardig is dat eisers kampen met financiële problemen en medische klachten. Het is echter niet duidelijk geworden in hoeverre er een relatie is met de in deze procedure voorliggende besluitvorming. Het gaat immers om een begunstigend besluit en eisers zijn volledig tegemoetgekomen in hun aanvraag van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Daarbij hebben eisers in deze procedure bij de rechtbank geen schade gesteld of onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het aantal ingediende processtukken
14. Eisers hebben bij het beroepschrift en de beroepsgronden een groot aantal bijlagen gevoegd die betrekking hebben op andere procedures bij de rechtbank en andere instanties. De rechtbank gaat ervan uit dat deze ter illustratie van verschillende beroepsgronden zijn bijgevoegd en benadrukt dat als eisers deze stukken in andere procedure willen indienen, zij dit op de geëigende weg in het kader van die specifieke procedure dienen te doen. Ook wijst de rechtbank erop dat het indienen van een zeer groot aantal processtukken dat geen (directe of duidelijke) relatie heeft tot de procedure waar het om gaat, de beoordeling van het geschil onnodig compliceert. Dit geldt ook voor het veelvuldig indienen van dezelfde processtukken. De rechtbank hecht eraan dit in de uitspraak te noemen, omdat eisers niet op de zitting zijn gekomen en zich in deze zaak niet hebben laten bijstaan door een gemachtigde.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Verder zijn proceskosten niet aan de orde, omdat eisers zich in deze procedure niet hebben laten bijstaan door een gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 23 februari 2022 met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2022:675 r.o. 6.
2.Artikel 5, vijfde lid, van de Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (hierna: Beleidsregel bijzondere bijstand).