1.3.Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
2. De SVB heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij tussen februari 2016 en 20 december 2016 (ongeveer negen en een halve maand) uitgeschreven is geweest uit de Basisregistratie Personen (BRP) en dat er aanwijzingen zijn dat ze in die periode in Turkije verbleef. Primair stelt de SVB zich op het standpunt dat eiseres niet meer voldoet aan het doelgroepvereiste uit artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet, en subsidiair dat zij daardoor niet voldoet aan het verblijfsvereiste uit artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Remigratiewet.
3. De rechtbank is van oordeel dat de SVB de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen omdat zij niet voldoet aan het verblijfsvereiste uit artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Remigratiewet. Het verblijfsvereiste houdt in dat een remigrant die Nederlander is, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag ten minste acht jaren in Nederland moet hebben verbleven om in aanmerking te komen voor de remigratie-uitkering. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 23 mei 2018 geoordeeld dat uit de woorden ‘
onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag’ volgt dat het verblijf voorafgaand aan de aanvraag aaneengesloten moet zijn.Eiseres moet dus vanaf 15 april 2015 aaneengesloten in Nederland verbleven hebben. Door de uitschrijving uit de BRP vanaf februari 2016 tot 20 december 2016 voldoet eiseres niet aan deze voorwaarde.
4. De stelling van eiseres dat zij feitelijk al die tijd in Nederland heeft verbleven, volgt de rechtbank niet. De SVB mag in beginsel uitgaan van de informatie uit de BRP, tenzij eiseres aantoont dat die informatie onjuist is. Daar is zij naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. In het dossier staan namelijk concrete aanwijzingen dat eiseres níet in Nederland was in die periode. Naast de uitschrijving uit de BRP wijst de rechtbank in dit kader op het feit dat eiseres destijds zorgkosten heeft gedeclareerd vanuit Turkije. Uit gespreksnotities blijkt bovendien dat door vertegenwoordigers van eiseres in andere procedures meerdere malen is aangegeven dat eiseres destijds in Turkije was. Daartegenover staat de enkele stelling van eiseres dat zij in feite door haar ex-man was opgesloten in hun huis en dat zij om die reden geen bewijs kan leveren van haar verblijf in Nederland. Daarmee onderbouwt eiseres alleen waarom er volgens haar geen onderbouwing van haar stelling is, niet dat zij daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven. Het kan zijn dat wat eiseres verklaart over haar situatie klopt, maar haar verklaring weegt niet op tegen de onderbouwing die is aangedragen door de SVB. Dat op zichzelf is onvoldoende voor het oordeel dat de SVB niet mocht uitgaan van de uitschrijving uit de BRP.
5. De rechtbank volgt het subsidiaire standpunt van eiseres niet dat als ze in de betreffende periode wél in Turkije was, de aanvraag desondanks niet had mogen worden afgewezen omdat dit gelet op haar lange verblijf sinds 1998 in Nederland onevenredig zou zijn. Vast staat dat eiseres ongeveer negen en een halve maand uitgeschreven is geweest uit de BRP. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet meer worden gesproken over aaneengesloten verblijf in Nederland. Dat de SVB onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van eiseres volgt de rechtbank gelet op het voorgaande ook niet. Eiseres heeft die situatie namelijk niet kunnen onderbouwen, zodat de SVB daar niet van uit heeft hoeven gaan. Voor het oordeel dat het besluit onevenredig zou zijn, bestaat daarom geen aanleiding.
6. Omdat de voorwaarden uit artikel 2b van de Remigratiewet geen rangorde bevatten, kan in het midden blijven of eiseres door de uitschrijving uit de BRP ook niet (meer) voldoet aan het doelgroepvereiste uit artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet. Omdat de SVB de aanvraag van eiseres op grond van het verblijfsvereiste mocht afwijzen, is het verschil van mening van partijen over hoe het doelgroepvereiste moet worden uitgelegd namelijk niet doorslaggevend voor de uitkomst van de zaak.