ECLI:NL:RBMNE:2025:4276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
UTR_24_3635
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw en schaduwwerking op zonnepanelen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. Eiser, wonende in Almere, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend aan de vergunninghouder voor het plaatsen van een dakopbouw op een aangrenzend perceel. Eiser stelt dat de dakopbouw leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking op zijn zonnepanelen, wat de opbrengst van deze zonnepanelen aanzienlijk zou verminderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Almere de vergunning redelijkerwijs heeft kunnen verlenen, ondanks de schaduwwerking. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke normen zijn voor een minimum aantal zonuren en dat het college voldoende heeft afgewogen tussen de belangen van de vergunninghouder en die van eiser. De rechtbank concludeert dat de schaduwwerking niet onaanvaardbaar is en dat de vergunning in stand kan blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Almere, eiser

(gemachtigde: mr. D. Pool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: G. Wassink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit Almere (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In een besluit van 15 december 2022 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het perceel [adres 1] (het perceel). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat de dakopbouw tot schaduwwerking op de zonnepanelen op zijn dak zal leiden. De woning van eiser aan de [adres 2] grenst direct aan de [adres 1] .
2. De vergunninghouder heeft naar aanleiding van dit bezwaar een bezonningsstudie van [bedrijf] aan het college overgelegd.
3. De bezwaarschriftencommissie heeft op 11 september 2023 geadviseerd om alsnog de omgevingsvergunning te weigeren, omdat deze onvoldoende is gemotiveerd.
4. In een besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser desondanks ongegrond verklaard. Het college heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten en voorzien van een aanvullende motivering. Het college heeft erkend dat de dakopbouw tot schaduwwerking op het perceel van eiser zal leiden en dat dit tot verminderde opbrengst van diens zonnepanelen zal leiden. Er is volgens het college echter, gelet op de bezonningsstudie, geen sprake van onevenredige schaduwwerking.
5. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De bijlagen bij het verweerschrift zijn op 2 april 2025 door het college in het geding gebracht.
6. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2025. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de vergunninghouder is zijn echtgenote mw. [persoon] aanwezig met haar schoonmoeder.

Overwegingen

Ontvangst stuk na de zitting
7. De gemachtigde van eiser heeft op 9 april 2025 na de sluiting van het onderzoek een
e-mailbericht naar de rechtbank gestuurd. Artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval. Dit schriftelijke stuk wordt daarom niet betrokken bij deze uitspraak.
Overgangsrecht
8. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Toetsingskader
9. Het bouwplan voor de dakopbouw is met een bouwhoogte van 8,2 meter in strijd met het bestemmingsplan “De Hoven, De Werven en De Gouwen” (het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan staat namelijk een maximale bouwhoogte van 7 meter toe [2] .
De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van 10% [3] biedt onvoldoende bouwhoogte voor het bouwplan, namelijk een maximale hoogte van 7,7 meter. Het college kan buitenplans afwijken [4] indien de dakopbouw geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Het college moet daarbij afwegen of een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerechtvaardigd is. [5]
Onevenredige schaduwwerking?
10. Eiser voert aan dat de zonnepanelen op het platte dak van zijn woning door de vergunde opbouw bijna permanent in de schaduw komen te liggen waardoor de opbrengst hiervan dramatisch zal verminderen. In de nieuwe situatie krijgen de panelen ongeveer 40% minder zon te verwerken, met name in de middagen, soms zelfs 100% minder. Eiser stelt dat het college ten onrechte de maximale planologische mogelijkheden heeft vergeleken met de vergunde situatie. Hij vindt dat de gevolgen van de feitelijke verhoging van het dak van 5,4 meter naar 8,2 meter had moeten worden beoordeeld.
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [6] volgt dat er geen wettelijke normen bestaan die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een perceel. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarop schaduwhinder een negatieve invloed kan hebben.
12. Het college heeft in een besluit van 26 maart 2024 ingestemd met het hanteren van een vaste gedragslijn ten aanzien van het afwegen van het instralingsverlies op naastgelegen zonnepanelen. Deze gedragslijn houdt in dat bij een instralingsverlies tot 10% in beginsel medewerking wordt verleend aan het initiatief omdat de belangen van de initiatiefnemer bij uitbreiding van een woning in dat geval zwaarder mogen wegen dan het geringe instralingsverlies bij omwonenden.
13. De vergunninghouder heeft de schaduweffecten van de dakopbouw op de zonnepanelen op het dak van eiser laten onderzoeken in een bezonningsstudie. In deze studie is de schaduwwerking van de toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt en vergeleken met de situatie waarin tot de maximale hoogte volgens het bestemmingsplan zou mogen worden gebouwd. Het college heeft uit deze studie afgeleid dat het instralingsverlies op de zonnepanelen van eiser minder dan 10% bedraagt voor de vergelijkingsperiode [7] . Het college heeft op de zitting toegelicht dat uit een overzicht op bladzijde 1 van de memo zonnestudie dakopbouw van 1 juni 2023 blijkt dat het instralingsverlies op de zonnepanelen van eiser op de belangrijkste momenten gedurende het jaar minder dan 10% is. Weliswaar is op 23 september is sprake van 32% schaduw, maar dat is pas om 17.00 uur. Het grootste deel van die dag blijft het instralingsverlies minder dan 10%, aldus het college.
14. De rechtbank kan het college volgen in de redenering dat de delen van de dakopbouw die buiten de maximale invulling van het bestemmingsplan vallen, gelet op hun geringe omvang geen onaanvaardbare schaduw op de zonnepanelen op het dak van eiser opleveren. Uit de bezonningsstudie en de memo volgt namelijk dat slechts in beperkte perioden van het jaar en op beperkte tijdstippen sprake is van een toename van schaduw. Gelet hierop is niet aannemelijk dat door de onderdelen van de dakopbouw die in afwijking van het bestemmingsplan worden gerealiseerd sprake zal zijn van een ontoelaatbare afname van de energieproductie van de zonnepanelen. Het college heeft dan ook kunnen concluderen dat er geen onevenredige gevolgen te verwachten zijn voor de gebruiksmogelijkheden van eiser als bewoner van het naastgelegen perceel. Het college heeft redelijkerwijs kunnen afwegen dat de belangen van de vergunninghouder bij uitbreiding van zijn woning in dit geval zwaarder mogen wegen dan het geringe instralingsverlies op de zonnepanelen van eiser. De rechtbank merkt daarbij op dat zonnepanelen, anders dan eiser stelt, volgens de bezonningsstudie ook opbrengst opleveren als zij in de schaduw liggen. Bovendien ligt het perceel in een stedelijke omgeving waar geen recht bestaat op blijvend optimale bezonning van zonnepanelen. [8]
15. De rechtbank overweegt verder dat het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening de toename van schaduwwerking van de vergunde dakopbouw niet hoefde te vergelijken met de schaduwwerking van de huidige situatie waarin geen dakopbouw is gerealiseerd, zoals eiser stelt. De schaduwwerking van de dakopbouw mag worden afgezet tegen de schaduwwerking van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan maximaal is toegestaan.
16. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 3]
17. Verder is eiser het niet eens met de verwijzing van het college naar de woning aan de [adres 3] waar volgens het college een soortgelijke dakopbouw is gebouwd. [adres 3] ligt hemelsbreed 400 meter van de woning aan de [adres 1] verwijderd. Dit maakt volgens eiser dat de twee woningen niet in dezelfde wijk liggen en dat [adres 3] daarom geen precedent kan scheppen.
18. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft op de zitting erkend dat deze grond niet sterk is, gelet op de door het college ingebrachte stukken met betrekking tot de dakopbouw op het perceel [adres 4] . Het college heeft voor de [adres 4] een soortgelijke dakopbouw vergund als hier aan de orde is. Daarbij is ook van het bestemmingsplan afgeweken, omdat de bouwhoogte van 8,5 meter planologisch niet was toegestaan en op grond van het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 7 meter gold. De woning aan de [adres 4] ligt in dezelfde straat en in dezelfde windrichting als de [adres 1] . Verder heeft het college toegelicht dat het onderhavige bouwplan volgens de afdeling Stedenbouw verderop in de straat al meerdere malen is uitgevoerd en daarmee een ontwikkeling is die in de wijk past.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op het adres [adres 1] heeft kunnen verlenen. Het college heeft daarbij de betrokken belangen voldoende afgewogen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Op grond van artikel 17.2, onder d, van het bestemmingsplan.
3.Op grond van artikel 22.1, onder a, van het bestemmingsplan.
4.Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
5.Op grond van artikel 2.12 van de Wabo.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:406, r.o. 10.2.
7.De periode van het jaar waarin iets meer dan drie-kwart van de jaaropbrengst van zonne-energie kan worden verwacht.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:13660.