ECLI:NL:RBMNE:2025:4040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/8468, UTR 25/106 en UTR 25/114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van AVG-verzoeken wegens misbruik van recht door eiser met betrekking tot ontslag uit functie

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 24/8468, UTR 25/106 en UTR 25/114. De rechtbank verklaart de beroepen van eiser, die betrekking hebben op AVG-verzoeken, niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht. Eiser, die eerder in 2010 is ontslagen uit zijn functie binnen de faculteit Bètawetenschappen, heeft herhaaldelijk procedures gevoerd over zijn ontslag en heeft in de afgelopen jaren vele AVG-verzoeken ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt, omdat hij steeds opnieuw procedeert over hetzelfde onderwerp zonder redelijk doel. De rechtbank wijst erop dat eiser al meerdere keren in het ongelijk is gesteld en dat zijn verzoeken vaak als buitensporig zijn gekwalificeerd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht tot een bedrag van € 907,-. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten aan de zijde van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/8468, UTR 25/106 en UTR 25/114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

[verweerder]

(gemachtigde: mr. A.C.M. Kusters).

Inleiding

Eiser heeft bij brief van 26 april 2024 bezwaar gemaakt tegen wegmakingen van gegevensbestanden en het college gewezen op schendingen door het college van AVG-plichten.
Het college heeft het bezwaar bij besluit van 5 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van een besluit. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld (UTR 24/8468).
Bij brief van 11 november 2024 heeft eiser een AVG-verzoek ingediend over een bewering van het college in een brief van 10 oktober 2024 dat er geen enkele rechtsverhouding tussen de [verweerder] en hem bestaat.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek (UTR 25/106).
Bij brief van 19 november 2024 heeft eiser een AVG-verzoek ingediend waarin hij vraagt om informatie over alle bestanden met zijn persoonsgegevens waarnaar in besluit JZ 2024-1300 wordt verwezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek (UTR 25/114).
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Misbruik van procesrecht?
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen (tegen het niet tijdig beslissen) moet de rechtbank eerst uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als sprake is van misbruik van recht.
Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. In dat geval is sprake van misbruik van procesrecht. Een beroep wordt dan niet inhoudelijk behandeld en wordt niet-ontvankelijk verklaard. Daar zijn zwaarwichtige gronden voor nodig. Deze zijn onder meer aanwezig als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
3. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in deze zaken voordoet. Aan de zaken die de rechtbank nu ter beoordeling voorliggen is veel vooraf gegaan. In de kern komt het erop neer dat eiser per 1 juli 2010 is ontslagen uit de functie die hij bekleedde binnen de faculteit Bètawetenschappen aan de [verweerder] . Daaraan lag een reorganisatie ten grondslag waarbij de onderzoeksgroep [groep] werd opgeheven. Volgens het college behoorde eiser tot deze onderzoeksgroep. Volgens eiser was dat niet het geval.
4. Eiser heeft over zijn ontslag in 2010 vele procedures gevoerd, maar is door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) meermaals in het ongelijk gesteld. Bij uitspraak van 12 juni 2025 [3] is eisers zesde herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. Daarnaast heeft eiser vele Wbp- en AVG-verzoeken ingediend bij het college, veelal gevolgd door beroepen (tegen niet tijdig beslissen) bij de rechtbank. In vrijwel elk besluit, elke brief en elk verweerschrift dat het college opstelt, vindt eiser weer een aanleiding tot het indienen van een nieuw AVG-verzoek. In de afgelopen jaren heeft de rechtbank in minimaal 40 zaken uitspraken gedaan over door eiser ingediende AVG-verzoeken, verzoeken om wijziging van functiegroep, rectificatieverzoeken en meldingen van inbreuk, die allemaal zijn terug te voeren op zijn conflict met het college over zijn ontslag in 2010. In die uitspraken is hij veelal in het ongelijk gesteld en is eiser al meermaals duidelijk gemaakt dat zijn verzoeken niet als AVG-verzoeken kwalificeren of niet als zodanig kunnen worden aangemerkt vanwege het repetitieve karakter ervan. Meerdere verzoeken zijn gekwalificeerd als buitensporig in de zin van artikel 12, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AVG.
Ook zijn meerdere beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser al vele jaren en steeds weer opnieuw procedeert. Hij vecht daarbij in feite nog steeds het ontslag aan. Eisers procedeert dus nog steeds over het reeds lang in rechte vaststaande ontslag. Met de drie verzoeken die in dit geding aan de orde zijn, verzet eiser zich in wezen opnieuw tegen zijn ontslag en beoogt hij dit weer aan de orde te stellen. Dit is evident zonder redelijk doel, omdat eiser weet dan wel behoort te weten dat daar geen verandering meer in komt. Dat eiser steeds een nieuwe aanleiding vindt om een verzoek in te dienen maakt dat niet anders. Het gaat steeds over hetzelfde onderwerp. Dat eisers verzoeken zonder redelijk doel zijn, is inmiddels zodanig evident dat het desondanks blijven indienen van dergelijke verzoeken bij het college en het procederen daarover bij de rechtbank blijkt geeft van kwade trouw.
6. Gelet op het vorenstaande, alles in samenhang bezien, doen zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zwaarwichtige gronden als bedoeld in rechtsoverweging 2 voor. Eiser heeft zijn bevoegdheid om beroep (wegens het niet tijdig beslissen) in te stellen, misbruikt als bedoeld in artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het BW. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
7. Het college heeft in de zaak met nummer UTR 24/8468 verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten van deze procedure. De rechtbank wijst er op dat een natuurlijk persoon op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de kosten van het geding kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvoor ziet de rechtbank nu aanleiding. Zoals overwogen heeft eiser misbruik gemaakt van het procesrecht. Niet alleen door via oneigenlijke weg wederom zijn ontslag aan te vechten, maar ook omdat de rechtbank op 24 februari 2023 al heeft geoordeeld dat de verwerking van het gegeven dat eiser in functie was bij [groep] , niet onrechtmatig is. Desalniettemin heeft eiser daarna nog – onder andere – deze verzoeken ingediend en is hij procedures gestart. Met het procederen voor een ander doel in combinatie met het herhalen van verzoeken over het onderwerp waarop door de rechtbank al is beslist, is sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 8:75, vierde lid Awb. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).
Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Eiser moet de proceskosten van het college vergoeden. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht aan de zijde van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- veroordeelt eiser in de proceskosten van het college tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3754 en 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2403.