ECLI:NL:RBMNE:2025:3776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
16/194413-24 en 16/106656-25 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee schietincidenten met poging tot moord en doodslag in Lelystad

Op 20 mei en 9 juni 2024 vond er in Lelystad een reeks schietincidenten plaats waarbij de verdachte betrokken was. Tijdens het eerste incident op 20 mei schoot de verdachte tweemaal op belagers van zijn restaurant, maar werd vrijgesproken van poging tot moord wegens gebrek aan voorbedachten rade en veroordeeld voor poging doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op 9 juni schuldig maakte aan een wraakactie, waarbij hij met voorbedachten rade op een ander schoot, wat resulteerde in een verwonding aan het been van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zestien jaar op, met aftrek van het voorarrest. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, en de uitspraak vond plaats op 23 juli 2025. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde uit noodweer, omdat zijn reactie op de dreiging disproportioneel was en de belagers al op de vlucht waren. De rechtbank verwierp ook het beroep op putatief noodweer, omdat er geen gerechtvaardigde verwachting van een aanslag meer was op het moment van het schieten. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot moord en poging tot doodslag, en kreeg een gevangenisstraf van zestien jaar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/194413-24 en 16/106656-25 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. van der Eijk, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat mr. T.G.J. Nevels, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/194413-24 en 16/106656-25 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1, feit 2 en feit 3. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 20 mei 2024 te Lelystad opzettelijk (met voorbedachten rade) heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door (meermalen) op hem met een vuurwapen te schieten;
dit is
subsidiairtenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair:
op 9 juni 2024 te Lelystad opzettelijk (met voorbedachten rade) heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven door (meermalen) op hem met een vuurwapen te schieten;
dit is
subsidiairtenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
feit 3:
op 1 februari 2024 te Lelystad heeft geprobeerd om een vuurwapen van categorie II en/of III voorhanden te krijgen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2). Ook feit 3 kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde varianten vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe verschillende (bewijs)verweren gevoerd. Deze worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken bij de bewijsoverwegingen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair [1]
Verdachte heeft ter
terechtzitting van 9 juli 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2024 te Lelystad rende ik richting twee mannen die voor mijn restaurant in de buurt stonden van een scooter en heb ik met een vuurwapen geschoten.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [2] van 24 juni 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 20 mei 2024 vond een schietincident plaats te Lelystad. Hierbij werd er geschoten op twee personen. Eén van deze personen, genaamd [slachtoffer 1] , belde aan bij de [adres] . Ik heb de beelden van de cameradeurbel bekeken. Ik zie een man staan en herken deze man als zijnde [slachtoffer 1] . Op de camerabeelden is te horen dat er met de politie werd gebeld. Dit 112-gesprek is opgevraagd:
[slachtoffer 1]: iemand komt rennen en hij richt een wapen op mij en begint te schieten.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [3] van 24 juni 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb de camerabeelden bekeken van het schietincident op 20 mei 2024. Ik zag de twee slachtoffers bij de scooter staan. Ik zag dat de schutter aan kwam rennen en een schot lost. Ik zag dat de schutter hierbij zijn arm volledig gestrekt had en dat de loop in de richting wees van de verdachte(de rechtbank begrijpt: de slachtoffers).
Vervolgens zag ik dat de schutter de trap op rende en op gelijke hoogte kwam te staan met de slachtoffers. Ik zag dat hij hierbij wederom zijn arm strekte en het vuurwapen op de rennende slachtoffers richtte. Vervolgens hoorde ik een tweede schot.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [4] van 7 april 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb de afstand berekend tussen de schutter en de slachtoffers. Ik heb gebruikgemaakt van het politieprogramma Atlas, alwaar ik de afstand kon meten aan de hand van een luchtfoto. Ik schat de afstand tussen de 8 á 10 meter.
In een
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [5] van 27 juni 2024 – zakelijk weergegeven – is het volgende gerelateerd:
Op 20 mei 2024 kwam ik voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats] . Ik zag dat op de betonnen trap en op het wegdek een huls lag. Tijdens het onderzoek werden geen inschoten in de omgeving aangetroffen. De volgende sporendragers werden veiliggesteld:

huls: PL0900-2024158107-3346905 & AAQD0991NL;

huls: PL0900-2024158107-3346906 & AAQD0992NL.
Een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [6] van 3 juli 2024, waarin – zakelijk weergegeven – het volgende is gerelateerd:
De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de twee hulzen
[AAQD0991NL en -92NL] zijn verschoten met één vuurwapen. De afvuursporen in de twee hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Inleiding
In de nacht van 20 mei 2024 heeft op de [adres] te [woonplaats] een schietincident plaatsgevonden, waarbij verdachte tweemaal heeft geschoten in de richting van [slachtoffer 1] (hierna: aangever) en een onbekend gebleven tweede persoon. Voor zover bekend is niemand daarbij gewond geraakt. De rechtbank zal de feiten en omstandigheden vaststellen en vervolgens beoordelen of sprake is geweest van opzet op de dood en voorbedachte rade. Het beroep van de verdediging op (putatief) noodweer(exces) komt ter sprake bij de strafbaarheid van de feiten.
De feiten en omstandigheden
Verdachte heeft voorafgaand aan het schietincident informatie gekregen dat mogelijk een aanslag op zijn restaurant zou plaatsvinden. Hij heeft dit op zitting verklaard en dit blijkt ook uit chatberichten die verdachte op 20 mei 2024 om 03:46 uur naar zijn vrouw heeft gestuurd. [7] Verdachte weet op dat moment niet zeker of de aanslag daadwerkelijk zal plaatsvinden en of de aanslagplegers bewapend zijn. Hij heeft gehoord dat er een molotovcocktail gegooid zou worden.
Verdachte is vervolgens met onbekend gebleven personen, naar zijn restaurant gegaan om dit te verdedigen. Er is een vuurwapen aanwezig.
Terwijl verdachte en zijn vrienden in het restaurant wachten, arriveren aangever en een onbekend gebleven persoon op een scooter. Zij stoppen voor het restaurant van verdachte en stappen van de scooter, openen het opbergvak onder het zadel en zijn ongeveer tien seconden bezig om hier iets uit te pakken (Later wordt naast de scooter een molotovcocktail aangetroffen).
Verdachte rent vervolgens naar buiten, richting de twee mannen, en schiet twee keer met het vuurwapen. Op het moment dat zij verdachte met het vuurwapen zien aankomen, vluchten de twee mannen. Het schietincident is te zien op camerabeelden. Op de plaats delict worden twee hulzen van het kaliber 7,65mm Browning aangetroffen. Er zijn geen inslagen in de omgeving aangetroffen, in het wegdek of ergens anders.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij heeft geschoten, maar ontkent dat hij gericht heeft geschoten op de twee personen. Hij zou twee waarschuwingsschoten hebben gelost, gericht naar de grond. Hij is een geoefend schutter en was er daardoor zeker van dat hij ze door op deze manier te schieten onmogelijk kon raken, aldus verdachte.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet naar de grond heeft geschoten, maar gericht op de twee mannen. De rechtbank gaat daarbij uit van wat zij op de beelden heeft gezien en van wat de verbalisant op de beelden heeft waargenomen. Op de beelden is evident dat verdachte, zowel bij het lossen van het eerste als het tweede schot, zijn arm volledig gestrekt had en dat de loop van het vuurwapen in de richting wees van de twee vluchtende mannen. De rechtbank is evenals de verbalisant van oordeel dat op de beelden niet zichtbaar is dat het vuurwapen bij het lossen van de twee schoten op de grond gericht was. [8] Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict is ook geen inslag van een kogel in de grond aangetroffen, hetgeen wel te verwachten was geweest indien verdachte daadwerkelijk naar de grond had gericht.
Opzet op de dood
De rechtbank moet vervolgens vaststellen of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad, ofwel de uitdrukkelijke bedoeling om iemand te doden. De vraag is dan of kan worden bewezen dat hij voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Door tweemaal te schieten in de richting van aangever en de onbekend gebleven persoon, bestond de aanmerkelijke kans dat één van hen of beiden door de afgevuurde kogels dodelijk zou/zouden worden getroffen. Met name nu verdachte naar eigen zeggen een geoefend schutter was en dus wist wat hij deed. Hij verklaarde zelfs dat hij gecontroleerd handelde. Verdachte schoot met gestrekte arm recht vooruit in de richting van de vluchtende mannen, waardoor de aanmerkelijke kans is aanvaard dat een schot hen niet in de benen maar in de vitale delen van het lichaam zou raken.
Hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat de exacte baan van de kogels was, staat op grond van de beelden wel vast dat verdachte in de richting van de twee rennende mannen heeft geschoten. Ook tijdens het lossen van het eerste schot, terwijl verdachte een trap opliep, bevond hij zich op een zodanige hoogte dat hij de twee rennende mannen (dodelijk) had kunnen raken. Daarnaast werd er met scherpe munitie geschoten en was de afstand tussen verdachte en de rennende mannen betrekkelijk klein. Tot slot overweegt de rechtbank over de aanmerkelijke kans op de dood dat de twee mannen in paniek zijn gevlucht, wat kan leiden tot onberekenbaar gedrag (bijvoorbeeld door niet in een rechte lijn te vluchten). Zelfs als verdachte niet heel precies zou hebben gemikt (wat niet kan worden vastgesteld) vergroot dit het gevaar dat zij door een van de schoten gedood konden worden. Alle voorgaande omstandigheden maken samen dat de aanmerkelijke kans op de dood als gevolg van het handelen van verdachte zonder meer aanwezig was.
Verdachte heeft verklaard dat hij de twee mannen slechts wilde afschrikken. Indien dat daadwerkelijk zijn bedoeling was geweest, had een waarschuwingsschot in de lucht voor de hand gelegen en ruimschoots volstaan. Ook al omdat de twee al na zijn schreeuw, en voordat enig schot was gelost, op de vlucht waren geslagen. Nu verdachte dat heeft nagelaten en in plaats daarvan tweemaal gericht heeft geschoten op de twee vluchtende mannen, kan dit – naar de uiterlijke verschijningsvorm – worden aangemerkt als zodanig op de dood van deze personen gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Heeft verdachte gehandeld met voorbedachten rade?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachten rade, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van voorbedachten rade en overweegt als volgt.
Verdachte is midden in de nacht getipt dat er diezelfde nacht mogelijk een aanslag gepleegd zou worden op zijn restaurant. Vervolgens is hij samen met anderen naar zijn restaurant gegaan om dit te verdedigen. Zij hadden daarbij de beschikking over een vuurwapen. Op dat moment wist verdachte niet zeker of de aanslag daadwerkelijk zou plaatsvinden. Mogelijk had verdachte enkel de intentie zichzelf te verdedigen in geval van een confrontatie of de aanslagplegers te waarschuwen om op die manier de aanslag te voorkomen, zonder de uitdrukkelijke bedoeling hen te doden. Verder kon verdachte niet precies weten wat hij mocht verwachten. Zo wist hij bijvoorbeeld niet in hoeverre de aanslagplegers bewapend zouden zijn en met hoeveel zij zouden zijn. Alles afwegende kan niet worden vastgesteld dat verdachte vast van plan was het vuurwapen daadwerkelijk te gebruiken door gericht te schieten. Dit betekent dat er niet is gebleken van een vast voornemen of plan om een persoon te doden.
Vervolgens ziet verdachte de twee aanslagplegers arriveren, die iets uit het opbergvak onder het zadel van de scooter halen. Hij reageert hier vrijwel onmiddellijk op door naar buiten te rennen en twee keer op hen te schieten. Op de beelden van het schietincident is te horen dat verdachte daarbij iets schreeuwt.
Naar het oordeel van de rechtbank past de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte bij een situatie waarin hij het besluit om te schieten heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het naar buiten rennen, schreeuwen en schieten van verdachte kort na het tevoorschijn komen van de molotovcocktail wijst op een dergelijke impulsieve reactie. Alles afwegende kan niet worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van de onder feit 1 tenlastegelegde voorbedachten rade.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De ten laste gelegde poging tot doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2 primair [9]
Verdachte heeft ter
terechtzitting van 9 juli 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
De telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] is van mij.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [10] van 9 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 juni 2024 gaf het Operationeel Centrum de melding dat er was geschoten met een vuurwapen op een persoon nabij de [adres] te [woonplaats] bij restaurant [restaurant] . Hierbij zou één persoon geraakt zijn. Het slachtoffer bleek later te zijn: [slachtoffer 2] .
Ter plaatse zag ik dat bloedstriemen zichtbaar waren op de rechterbeen van het slachtoffer. Ik zag dat er mogelijk een inschot van een kogel te zien was op het rechterbeen van de slachtoffer. Nadat het slachtoffer beneden was, zag ik de verwonding aan zijn been duidelijker. Er zat een gat in zijn onderbeen nabij het scheenbeen.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [11] van 9 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 juni 2024 omstreeks 07.30 uur had ik een gesprek met[slachtoffer 2]. Uit het gesprek kwam samengevat het volgende naar voren:
-
dat mannen met wapens bij zijn restaurant kwamen;
-
hij herkende [verdachte] (fon) en [medeverdachte 1] (fon), want die hadden geen bivakmuts op;
-
[medeverdachte 1] zou een relatie hebben met de zus van [verdachte] ;
-
er werd door in ieder geval [verdachte] op hem geschoten en hij is hierbij geraakt in zijn been.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [12] van 11 juli 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik deed onderzoek naar de beveiligingscamera in restaurant [restaurant] tijdens en net na het schietincident voor het restaurant. Op de beelden is te zien hoe meerdere jongens het restaurant in rennen nadat er geschoten werd. Ik zag dat er boven in het beeld de datum 9 juni 2024 stond. Ik herkende [getuige] . Hij zegt:ze renden weg, ik zag ‘m rennen ouwe, het was [verdachte] , op mijn moeder het was [verdachte] .
Verbalisant [verbalisant 6] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [13] van 10 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Er is een tap aangesloten op het telefoonnummer van getuige [getuige] . Ik hoorde een gesprek dat plaats heeft gevonden op 9 juni 2024. [getuige] :" [verdachte] heeft ons beschoten."
Verbalisant [verbalisant 7] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [14] van 13 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik bekeek de beelden van restaurant [restaurant] . Ik zag de datum 9 juni 2024.
03.17.03
uur: Ik zag dat één persoon uit zijn voertuig stapte. Later bleek dit het slachtoffer, [slachtoffer 2] , te zijn. Ik zag dat hij naar de achterzijde van het voertuig liep. Ik zag dat hij ter hoogte van de achterzijde van het voertuig richting de parkeerplaats keek, hier bevindt zich tevens een transformatorhuisje.
03.17.06
uur:Ik zag dat [slachtoffer 2] vlak nadat hij richting de parkeerplaats keek, begon te rennen. Ik hoorde dat er direct hierna meerdere knallen te horen waren. Ik zag dat [slachtoffer 2] naar de achterdeur van restaurant “ [restaurant] ” rende. Ik zag dat hij het restaurant, via de achterdeur, in ging.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [15] van 13 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik bekeek de beelden van [café] . Ik zag dat de datum en tijd van deze fragmenten als volgt waren: 9 juni 2024 van 03.06:45 uur tot 03:06:51 uur & 9 juni 2024 van 03:12:44 uur tot 03:13:14 uur.
Ik zag persoon 1 aanlopen. Ik zag dat er nog een persoon (persoon 2) kwam aanlopen. Ik zag dat persoon 1 naar een ander persoon (persoon 3) liep. Ik zag dat persoon 3, gezien vanaf restaurant [restaurant] , achter het transformatorhuisje stond.
03:12 uur: ik zag dat alle drie personen gedurende circa negen seconden bij elkaar stonden. Ik zag dat persoon 1 zijn linkerarm uitstrekte in de richting van de parkeerplaats. Dit betreft tevens de route die het voertuig van het slachtoffer af moest leggen om naar de achteringang van restaurant " [restaurant] ” te gaan.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [16] van 20 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 juni 2024 vond een schietincident plaats in Lelystad. Na onderzoek bleken er camerabeelden vlak voor dit incident beschikbaar te zijn van [café] aan de [adres] te Lelystad . Bij het bekijken van deze camerabeelden zag het onderzoeksteam dat er enkele minuten voorafgaand aan het schietincident drie personen in beeld kwamen ter hoogte van een transformatorhuisje welke op de parkeerplaats aan de achterzijde van [restaurant] gelegen is. Gezien vanaf [restaurant] stonden deze personen achter het transformatorhuisje, uit het zicht van de achteringang van [restaurant] . Het onderzoeksteam vermoed dat deze personen betrokkenheid hebben van het schietincident, gezien zij allen hun gezicht grotendeels afschermden middels capuchon/pet en zij drie minuten voorafgaand aan het schietincident op korte afstand vanaf het restaurant stonden achter een transformatorhuisje, uit het zicht van de achteringang van het restaurant.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [17] van 29 juli 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 juni 2024 omstreeks 03.17 uur vond een schietincident plaats bij restaurant " [restaurant] "
Op de camerabeelden van het [café] is de linker persoon te zien, hij is omschreven als een persoon met een sik. Vervolgens heb ik een foto gezocht van [medeverdachte 1] . Ik zag dat zijn uiterlijke kenmerken overeenkwamen met de persoon op de camerabeelden. Ik zag dat hij eenzelfde soort vorm gezicht heeft. Ik zag dat hij eenzelfde soort sikje had. Ook kwam zijn postuur overeen.
Een andere man heeft hetzelfde postuur als die van [medeverdachte 2] . Op camerabeelden zijn opvallende schoenen te zien namelijk van het merk Christian Dior met de initialen CD.
Op de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 1] werden meerdere foto's aangetroffen van [medeverdachte 2] . Daarbij droeg hij dezelfde schoenen als de dader op de camerabeelden van [café] .
Op 10 juni 2024 is op camerabeelden van het [hotel] [medeverdachte 2] zichtbaar. Op deze beelden is zichtbaar dat [medeverdachte 2] dezelfde broek (de gaten zitten op dezelfde plaatsen) draagt als op de foto van de Dior schoenen. De jas die [medeverdachte 2] draagt lijkt eenzelfde soort jas te zijn als de verdachte met de Christian Dior schoenen aan. De jas is gewatteerd, heeft een capuchon en een logo op de arm die net boven de ellen boog zit.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [18] van 4 maart 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op de camerabeelden aan de [straat] te Lelystad waren drie verdachten te zien die kort voor het schietincident het slachtoffer stonden op te wachten. Ook waren er beelden beschikbaar, waarbij twee van deze drie mannen in beeld waren toen er geschoten werd. Dit sloot uit dat deze twee personen de schutter(s) waren. Persoon 3 is nooit herkend aan de hand van de beelden.
Omstreeks 03.16.26 uur werden er meerdere schoten gehoord. Op dat moment was er geen
vuurwapen zichtbaar in de handen van persoon 1 en 2. Omdat persoon 3 niet in beeld was, is hij zeer vermoedelijk de schutter. [medeverdachte 2] is herkend als persoon 1 en [medeverdachte 1] als persoon 2.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [19] van 7 augustus 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 mei 2024 heeft een schietincident plaatsgevonden op de [adres] . Ik heb nader onderzoek gedaan naar een aantal beelden.
Ik heb de knallen die in twee videofragmenten te horen zijn met elkaar vergeleken. Ik hoorde dat de drie knallen in het zelfde tempo, met dezelfde korte tussenposes, achter elkaar te horen zijn. Uit forensisch onderzoek blijkt dat slecht drie patroonhulzen zijn te relateren aan “scherpe” munitie. Vermoedelijk is drie (3) keer met “scherp” geschoten door verdachte.
Verbalisanten [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben in een
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [20] van 7 juli 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op zondag 9 juni 2024 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de [adres] , Lelystad. Door ons werden tijdens het onderzoek meerdere hulzen aangetroffen op de parkeerplaats.
Wij zagen dat de achterzijde van het restaurant bestond uit twee metalen deuren en een raam. Wij zagen dat een van de metalen deuren geopend was. Op de gesloten deur zagen wij een ronde deuk in het metaal, waarbij de verf ontbrak. Wij zagen dat deze deuk op 156 cm hoogte zat, vanaf de vloer gemeten. Aan de vorm en afmetingen van de deuk, werd door ons vermoed dat dit een inslag van een projectiel betrof. Middels de Bullet Hole Testing Kit werd de deuk getest. De test gaf een positieve reactie op de aanwezigheid van lood en koper.
De volgende sporendragers werden veiliggesteld:

huls: PL0900-2024181626-3356953 & AAQU0250NL;

huls: PL0900-2024181626-3356956 & AAQU0246NL;

huls: PL0900-2024181626-3356957 & AAQU0247NL.
Een
rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [21] van 3 juli 2024, waarin – zakelijk weergegeven – het volgende is gerelateerd:
De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de drie hulzen
[AAQU0246NL, -47NL, -50NL] zijn verschoten met één vuurwapen. De afvuursporen in de drie hulzen [AAQU0246NL, -47NL, -50NL] worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi- )automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [22] van 24 juli 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op de mastgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer] – in gebruik bij [verdachte] – is het volgende zichtbaar. De telefoon maakt op 8 juni 2024, de dag voor het schietincident, veelvuldig gebruik van de mast aan de [adres] , op nog geen kilometer van het huisadres van verdachte [verdachte] . Om 23:14:48 uur heeft het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] contact geprobeerd te maken met een telefoonnummer [telefoonnummer] . Hierbij maakt de telefoon nog gebruik van de mast [adres] .
Hierna maakt de telefoon om 00.23 uur gebruik van dataverkeer op de mast aan het [adres] te Lelystad. Deze mast is gevestigd naast het restaurant [restaurant] en is op nog geen kilometer afstand.
Tussen 00.23 uur en 03.21 uur is geen telecomverkeer zichtbaar. Dan volgt het schietincident om 03.17 uur. Er is te zien dat de verdachten richting het oosten rennen.
Om 03.21 uur is er weer telecomverkeer zichtbaar op het telefoonnummer van [verdachte] . Dit betreft zowel dataverkeer als 1 gesprek uitgaand. Dit betreft de mast aan de Sportparkweg te Lelystad. Dit is ten noordoosten van de plaats delict de [straat] .
Om 03.27 uur heeft het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] , contact proberen te maken met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Op basis van de Cel-ID en het dekkingsgebied, kwam een gebied naar boven dat de mogelijke locatie van het telefoonnummer van [verdachte] rondom het tijdstip 03.27 kan zijn. Wat opviel was dat het ingetekende gebied een wat afgelegen gebied betrof. Het gebied ligt aan de buitengrens van Lelystad. In dit gebied is enkel een industrieterrein, bosperceel en weilanden en een villawijk met een perceel of veertig huizen. In de beschikbare politiesystemen is geen link te vinden tussen de wijk [wijk] en verdachte. Ook zijn er geen uitgaansgelegenheden of restaurants in dit gebied. Het huisadres van verdachte bevindt zich aan de andere kant van Lelystad.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [23] van 9 oktober 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In het onderzoek zijn vertrouwelijke telecommunicatie gesprekken opgenomen en
beluisterd van verdachte. Dit was ten tijde dat hij ingesloten zat in [verblijfplaats] .
29-09-2024:
[verdachte] : een vraagje. Dat ijzer (straattaal voor vuurwapen) waar is dat?
[medeverdachte 1] : bij iemand. Volgens mij nog steeds bij same spot.
[verdachte] : ze moeten daar weg man, ik vertrouw die jongen niet meer.
[medeverdachte 1] : okay. ik ga het fiksen.
[verdachte] : ze moeten daar weg, ik vertrouw hem niet meer.
[medeverdachte 1] : okay is goed. Ik ga mijn best doen, ik ga mijn best doen.
[verdachte] : ik vertrouw hem niet, regel het alsjeblieft voor mij.
[medeverdachte 1] : komt goed, komt goed.
[verdachte] : dat is het enige ding dat mij nog kan neuken.
30-09-2024:
[verdachte] : broer je weet zelf als die dingen in de verkeerde handen komen broer. Dat ding is opgeslagen in het systeem toch.
[medeverdachte 1] : ja, ja, ja. Ik ga daar vandaag ook proberen achter aan te gaan.
[verdachte] : broer want ik hoop niet dat hij er iets mee heeft gedaan of heet geseert (straattaal voor verkocht). Want dan ga ik ook ruzie met hem maken broer. Kijk even voor me man. Dat is het enigste stress die ik heb bro.
Bewijsoverwegingen feit 2 primair
Inleiding
Op 9 juni 2024, omstreeks 03:26 uur, ontving de politie een melding van een schietincident bij restaurant [restaurant] aan de [straat] te Lelystad. Ter plaatse trof de politie meerdere personen aan, onder wie het slachtoffer [slachtoffer 2] , die zich had verstopt en bloedde aan zijn linker onderbeen. [slachtoffer 2] , verklaarde dat mannen op hem afkwamen en dat hij werd neergeschoten, waarbij hij in zijn been werd geraakt. De politie vond ter plaatse zeven hulzen, afkomstig van ten minste drie verschillende vuurwapens. Drie hulzen waren afkomstig van één vuurwapen met het kaliber 7,65 mm Browning. De overige hulzen bleken knalpatronen te zijn. Op een deur aan de achterzijde van het restaurant is op 156 centimeter hoogte een inslag van een projectiel gevonden. Het slachtoffer is door die deur het restaurant in gevlucht.
De kernvraag is of verdachte de persoon is die met het vuurwapen van het kaliber 7,65mm Browning heeft geschoten en daarbij aangever in zijn been heeft geraakt. Op grond van de bewijsmiddelen beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend, wat hierna zal worden toegelicht.
Uitlatingen slachtoffer en [getuige]
Zowel [slachtoffer 2] als [getuige] heeft verdachte kort na het schietincident genoemd als de schutter. Beiden zijn zij daar later min of meer op teruggekomen; [slachtoffer 2] in een chat met verdachte en [getuige] in zijn getuigenverklaring bij de politie. De rechtbank gaat uit van de juistheid van hun eerste uitlatingen en legt hierna uit waarom.
Het slachtoffer heeft op 9 juni 2024 omstreeks 07:30 uur, kort na het schietincident, tegenover de politie verklaard dat hij verdachte heeft herkend als de schutter die hem heeft geraakt. Verdachte en aangever kennen elkaar al sinds de middelbare school. Aangever verklaarde ook dat hij [medeverdachte 1] had herkend als een van de andere schutters. [24] Uit later onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] inderdaad op dat tijdstip bij het schietincident aanwezig was. Dit versterkt de betrouwbaarheid van deze verklaring van aangever. Op 10 juni 2024 verklaarde aangever dat hij geen aangifte wilde doen en dat hij de politie al had verteld wie hem had neergeschoten. [25] De rechtbank leidt hieruit af dat hij op dat moment bij zijn eerdere verklaring is gebleven.
Op de beveiligingscamera van de keuken van het restaurant [restaurant] is te zien dat meerdere personen het restaurant inrennen nadat er was geschoten. Op de beelden is te horen dat getuige [getuige] dan roept:
ik zag ‘m rennen ouwe, het was [verdachte] , op mijn moeder het was [verdachte]. [26] Deze spontane uitroep geeft naar het oordeel van de rechtbank een betrouwbaar beeld van wat hij dacht te hebben gezien. Hij wist niet dat hij werd gefilmd en had geen tijd om iets te verzinnen of te na te denken over bijvoorbeeld de mogelijke gevolgen van zijn woorden.
Op de telefoon van [getuige] is een tap aangesloten. Een gesprek dat op 9 juni 2024 om 22:56 uur plaatsvond, is afgeluisterd. Hierin zegt [getuige] :
[verdachte] heeft ons beschoten. [27] Nu dit gesprek is gevoerd op dezelfde dag als het schietincident van feit 2, waarvan we weten dat [getuige] erbij aanwezig was, gaat de rechtbank ervan uit dat [getuige] naar dit incident verwijst.
Zowel het slachtoffer als [getuige] zegt later iets anders dan in eerste instantie. Op 11 juni 2024 verklaarde [getuige] dat hij niet weet hoe [verdachte] eruitziet en dat dat niet aan hem moet worden gevraagd. [28] Op de telefoon van het slachtoffer is een chatgesprek aangetroffen tussen het slachtoffer en verdachte van 11 juni 2024, waarin het slachtoffer tegen verdachte zegt dat slachtoffer weet dat verdachte niet de persoon was die op hem heeft geschoten. [29]
De rechtbank hecht hier minder waarde aan, nu zij de uitlatingen die tijdens of kort na het incident zijn gedaan als betrouwbaarder beschouwd omdat aannemelijk is dat deze uitlatingen niet, of in mindere mate, onder invloed staan van externe factoren zoals druk door andere personen. In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank alleszins aannemelijk dat er sprake is geweest van dergelijke beïnvloeding, gelet op het volgende.
Het dossier bevat meerdere aanwijzingen van ernstig crimineel gedrag van meerdere betrokkenen. Het slachtoffer van feit 1 bracht op 20 mei 2024 een molotovcoctail naar het restaurant van verdachte. Daaraan gingen tenminste twee gewelddadige confrontaties tussen verdachte en aangever vooraf. Verdachte, aangever, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en mogelijk anderen hebben elkaar bovendien een dag na het schietincident van 9 juni 2024 ontmoet in een hotelkamer bij het [hotel] , wat volgens verdachte geen fijn gesprek was en ook geen oplossing bracht voor het lopende conflict. Er lopen strafzaken tegen zowel [slachtoffer 2] als getuige [getuige] . Ook wordt er gesproken over onder meer afpersingen en drugssmokkel binnen de gevangenis.
De betrokkenen bevinden zich in een omgeving die wordt gekenmerkt door bedreigingen en ernstig geweld. Mensen die hierin betrokken zijn, leven vaak onder constante druk en angst voor wraak of conflicten met anderen. Deze angst voor mogelijke repercussies zorgt ervoor dat mensen niet snel openstaan om eerlijk te verklaren wat zij weten, uit vrees voor hun eigen veiligheid of die van hun naasten. De rechtbank acht in dat licht goed voorstelbaar dat het slachtoffer en [getuige] op 11 juni 2024 niet (geheel) naar waarheid hebben gesproken vanuit de angst die voortkomt uit de ‘wereld’ waarin zij leven dan wel door de druk die vanuit die kringen op hen werd uitgeoefend.
De rechtbank gaat dan ook uit van de mededelingen van het slachtoffer en van [getuige] die zij (zeer) kort na het incident hebben gedaan, en is van oordeel dat deze betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs. Gelet op het feit dat het slachtoffer al langer ruzie heeft met verdachte en daarom mogelijk minder betrouwbaar is, gaat de rechtbank behoedzaam om met zijn verklaring en komt alleen tot een bewezenverklaring indien ook uit overig bewijs blijkt dat verdachte de schutter was.
Voorts overweegt de rechtbank dat de herkenning door [getuige] weliswaar niet kon worden getoetst door hem hierover nader te ondervragen -bij de politie ontkende hij immers dat hij verdachte kende-, maar dat deze herkenning anderzijds wel bevestiging vindt in het aangehaalde tapgesprek.
Telefoon en verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet waar hij op 9 juni 2024 was en ook niet meer weet waar zijn telefoon toen was. Verdachte verbleef in die periode op verschillende locaties en verkeerde in een staat van grote verwarring, verklaart hij ter terechtzitting. Zijn telefoon zou hij mogelijk aan iemand anders hebben uitgeleend.
Verdachte kon geen verklaring geven voor het volgende:
- dat zijn telefoon op de dag voorafgaand aan het schietincident veelvuldig gebruikmaakt van een zendmast op minder dan een kilometer afstand van zijn woonadres, zelfs om 23:14 uur, hetgeen erop duidt dat de telefoon in zijn bezit was en dat verdachte betrekkelijk kort voor het schietincident gewoon thuis was;
- dat de telefoon op 9 juni 2024 om 00:23 uur verbinding maakt met een zendmast op minder dan een kilometer afstand van de plaats delict;
- dat de telefoon vervolgens pas om 03:21 uur (vier minuten na het schietincident) opnieuw zichtbaar is op het netwerk, waarbij verbinding wordt gemaakt met een mast aan de Sportparkweg, gelegen ten noordoosten van de plaats delict, in de richting waarin de schutter is gevlucht;
- en dat om 03:27 uur wordt geprobeerd contact te maken met een taxibedrijf, op basis waarvan een theoretisch dekkingsgebied is vastgesteld waaruit blijkt dat de telefoon zich aan de buitengrens van Lelystad bevond – in een afgelegen gebied waar op dat tijdstip weinig tot niets te doen is, hetgeen het onwaarschijnlijk maakt dat de gebruiker van de telefoon zich daar bij toeval bevond. Dit betreft het gebied in de omgeving van de mast aan de Sportparkweg waarmee om 03:21 verbinding is gemaakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij op 10 juni 2024 met het slachtoffer een afspraak had in het [hotel] om het conflict op te lossen en uit te leggen dat hij op 9 juni niet de schutter is geweest. Verdachte kon of wilde geen verdere details over het gesprek geven. Volgens hem was het in ieder geval geen prettig gesprek en werden er bedreigingen aan zijn adres geuit.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte op meerdere punten ongeloofwaardig is en geen opheldering geeft over de belastende (telefoon)gegevens.
Hoewel verdachte zegt niet meer te weten waar hij op 9 juni 2024 was, was hij – volgens zijn eigen verklaring – wel kort daarna op de hoogte van het schietincident. De dag na het incident had hij immers een afspraak met onder meer aangever, naar eigen zeggen om uit te leggen dat hij niet de schutter was. Het regelen van deze afspraak moet al op 9 juni 2024 omstreeks 12:30 uur aan de orde zijn geweest, toen met gebruik van de creditcard van verdachte een hotelkamer is geboekt op naam van een derde. [30]
Bij deze afspraak waren meerdere personen betrokken die gelinkt kunnen worden aan het schietincident van 9 juni 2024, waaronder aangever [31] , [medeverdachte 1] (zwager van verdachte) [32] en [medeverdachte 2] . [33]
Opmerkelijk is dat verdachte op de zitting verklaarde dat aangever naar het hotel was ‘gebracht’, wat dwang impliceert, maar dat verdachte weigerde hierover verdere mededelingen te doen. Naar eigen zeggen wilde verdachte tijdens de ontmoeting van 10 juni 2024 het conflict oplossen door uit te leggen dat hij niet de schutter was. Hij wist op dat moment dus dat hij als schutter in beeld was. Alleen al om die reden was 9 juni 2024 voor verdachte allesbehalve een doorsnee dag. Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte zelfs niet bij benadering kan aangeven waar hij zich omstreeks het tijdstip van het incident bevond of kon bevinden. Ook nadat de rechtbank hem hierover meermalen heeft bevraagd, kon verdachte hier geen enkele indicatie over geven. Verder hecht de rechtbank geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon ‘mogelijk’ aan iemand anders zou hebben uitgeleend, waarvan hij zelfs bij benadering niet kon aangeven wie dat geweest kan zijn.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon van verdachte een traject heeft afgelegd dat past bij betrokkenheid bij het schietincident, terwijl verdachte niets heeft verklaard over waar hij zich omstreeks het schietincident bevond.
Afgeluisterde gesprekken van verdachte vanuit [verblijfplaats]
Er zijn meerdere gesprekken van verdachte vanuit de [verblijfplaats] afgeluisterd, waaronder een gesprek met [medeverdachte 1] van 29 september 2024. Hierin vraagt verdachte waar het ‘ijzer’ (straattaal voor vuurwapen) ligt. [medeverdachte 1] antwoordt dat het vuurwapen nog steeds bij dezelfde persoon is. Verdachte zegt dat hij die persoon niet meer vertrouwt en wil dat het vuurwapen daar wordt weggehaald. [34] Verdachte blijft herhalen dat het vuurwapen daar weg moet en zegt:
dat is de enige ding die mij nog kan neuken. [35]
Op 30 september 2024 spreken verdachte en [medeverdachte 1] elkaar opnieuw. Verdachte vraagt waar ‘
die dingen’zijn, zegt dat het niet in de verkeerde handen mag vallen en dat het
‘ding’is opgeslagen in het systeem. Verdachte hoopt dat het niet verkocht is. [36] Uit deze bewoordingen leidt de rechtbank af dat ook op 30 september 2024 wordt gesproken over het vuurwapen en dat dit moet worden weggemaakt. Verdachte geeft aan dat dit hem stress oplevert. Verder bespreekt verdachte dat in het dossier de naam [medeverdachte 2] is genoemd, dat meerdere personen zijn herkend op de beelden van het [hotel] (waaronder aangever, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ), dat [medeverdachte 1] ook elders door de politie is herkend, waarbij verdachte zegt dat de politie snel herkenning baseert op kleding, en dat er ook iets is gevonden in de telefoon van [medeverdachte 1] . Het gesprek eindigt wanneer verdachte bevestigt dat het hem blijft bezighouden en hij [medeverdachte 1] vraagt dit alsjeblieft te regelen. Tot slot zegt verdachte dat het smokkelen van hasj binnen de PI niet het belangrijkste is. Verdachte zegt:
fiks eerst die dingen. [37]
De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte zich grote zorgen maakt over het vuurwapen, omdat dit mogelijk nog door de politie gevonden kan worden. De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte zich in dit verband grote zorgen maakt over feit 2 op de tenlastelegging. Hij noemt immers in het gesprek over het wegmaken van het vuurwapen namen van personen die betrokken zijn bij feit 2. Daarnaast weet verdachte op dat moment al dat er camerabeelden van feit 1 zijn waarop hij duidelijk herkenbaar is als schutter. [38] Als een vuurwapen
de enige ding (is) die hem nog kan neuken(in problemen brengen), kan dit daarom niet op feit 1 slaan, maar des te meer op feit 2.
Tussenconclusie:
Gelet op de mededelingen van aangever en [getuige] , die verdachte fris van de lever hebben herkend als de schutter, de aanwezigheid van twee bekenden van verdachte samen met een derde (op de beelden niet te herkennen) persoon op de plaats delict, de ongeloofwaardigheid van de bewering van verdachte dat hij niet meer weet waar hij op 9 juni 2024 was, en het daarmee ontbreken van een geloofwaardige verklaring voor het zendmastsignaal van zijn telefoon nabij de plaats delict, in combinatie met de belastende gesprekken die vanuit de penitentiaire inrichting zijn afgeluisterd, komt de rechtbank tot het oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte op 9 juni 2024 de schutter is geweest.
Aan de overtuiging van rechtbank draagt bij dat sprake is van een langlopend, gewelddadig conflict tussen de familie van aangever en verdachte. Zo is op camerabeelden van 24 mei 2024 te zien dat verdachte tegenover onder meer de zus van aangever heeft gezegd dat er ‘oorlog zal volgen’. [39] Dit conflict, en de daaraan voorafgegane voorgeschiedenis, waarover verdachte zelf ook ter zitting heeft verklaard, wordt aangemerkt als motief voor het handelen van verdachte en ondersteunt het oordeel dat hij betrokken was bij de schietpartij op 9 juni 2024. Verder blijkt uit de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 dat verdachte actief op zoek gaat naar vuurwapens (feit 3) en in staat is deze te gebruiken (feit 1).
Tenslotte is uit het dossier niet gebleken dat het slachtoffer toentertijd een conflict had met anderen dan verdachte en zijn familie.
Wie van de drie was verdachte?
Van het schietincident zijn meerdere beelden beschikbaar. Op de beelden van de camera gelegen naast de achteringang van restaurant [restaurant] , is te zien dat het slachtoffer zijn auto parkeert om 03:17 uur. Hij loopt naar de achterzijde van zijn voertuig en kijkt richting de parkeerplaats, waar zich tevens een transformatorhuisje bevindt. Vlak hierna begint het slachtoffer te rennen naar de achterdeur van restaurant [restaurant] en zijn meerdere knallen te horen. [40]
Op beelden van een nabijgelegen café zijn drie personen te zien. Om 03:12 uur stonden zij alle drie ongeveer negen seconden bij elkaar achter een transformatorhuisje. [41] De politie maakt hieruit op dat zij op de uitkijk stonden. [42] Om 03:16 uur zijn drie luide knallen te horen. Deze knallen zijn ook te horen op de beelden van de camera gelegen naast de achteringang van restaurant [restaurant] . [43] De rechtbank concludeert dat deze drie knallen afkomstig zijn van het vuurwapen met kaliber 7,65 mm Browning.
Op het moment dat wordt geschoten zijn twee van de drie mannen in beeld en is niet te zien dat zij een vuurwapen dragen. [44] De politie herkent deze twee mannen als [medeverdachte 1] [45] en [medeverdachte 2] . [46] De derde persoon moet dus de schutter zijn en wordt aan de hand van de beelden niet herkend. Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat verdachte een van de drie aanwezige mannen moet zijn geweest, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de drie schoten heeft gelost met het kaliber 7,65 mm Browning.
De (juridische) conclusies
Voor het juridisch kader omtrent (voorwaardelijk) opzet en voorbedachten rade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover bij feit 1 heeft overwogen.
Verdachte is in de nacht van 8 op 9 juni 2024, samen met twee anderen, met een pistool naar het restaurant aan de [adres] in [woonplaats] gegaan, waar zij aangever hebben opgewacht. Vaststaat dat verdachte degene is die gericht op aangever heeft geschoten. Daarbij is duidelijk dat aangever hierbij in zijn been is geraakt en dat één schot de deur van het restaurant heeft geraakt waardoor aangever is gevlucht. Uit forensisch onderzoek blijkt dat dit inschot zich op een hoogte van 156 centimeter bevindt. Dit betreft een inschot op (potentieel) fatale hoogte. Het is een feit van algemene bekendheid dat schieten op deze hoogte in de richting van een (vluchtende) persoon direct levensgevaar met zich meebrengt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met vol opzet, ofwel de uitdrukkelijke bedoeling om aangever van het leven te beroven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad zich te beraden over het al dan niet gebruiken van het meegenomen pistool. Zowel tijdens de rit naar het restaurant als tijdens het wachten op aangever nabij het transformatorhuisje had verdachte hiertoe de tijd.
Nu van contra-indicaties niet is gebleken, leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte handelde met voorbedachten rade en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De eindconclusie
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade en met opzet heeft gehandeld en oordeelt het ten laste gelegde feit, poging tot moord, bewezen.
Bewijsmiddelen feit 3 [47]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juli 2025;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2024 over het aantreffen van chatberichten afkomstig uit de telefoon van verdachte die zien op het proberen te kopen van een vuurwapen

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 20 mei 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair:
op 9 juni 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op 1 februari 2024 te Lelystad, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie III voorhanden te krijgen,
- tegen ene Morco in een chatgesprek heeft gezegd 'ijzer daar?' en 'wat heb je liggen' waarna deze Morco meerdere vuurwapens en prijzen heeft genoemd en hij, verdachte, vervolgens heeft gevraagd om foto's van een Glock 26 en hij, verdachte vervolgens heeft gevraagd wat die Morco nog meer heeft liggen en hij, verdachte, heeft gezegd dat hij iets met spoed nodig heeft en
- tegen ene [C] in een chatgesprek heeft gezegd 'ijzer liggen?' waarna deze [C] meerdere vuurwapens en prijzen heeft genoemd en hij, verdachte heeft aangegeven interesse te hebben in een Glock 26, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Feit 1 primair: beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt omdat verdachte de situatie bewust heeft opgezocht. Daarnaast was er voor verdachte geen noodzaak zich te verdedigen, aangezien hij pas schoot toen de mannen al wegrenden. Voorts slaagt een beroep op noodweer niet, omdat de het schieten een disproportionele reactie was. Tot slot is van een hevige gemoedsbeweging niet gebleken en zijn er geen aanknopingspunten voor een geslaagd beroep op putatief noodweer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en verdachte voelde zich genoodzaakt om zijn restaurant te verdedigen. Verdachte wist zeker dat hij bij het schieten niemand zou raken, wat betekent dat zijn reactie proportioneel was. Subsidiair stelt de raadsman dat sprake was van noodweerexces, omdat verdachte door adrenaline niet helder kon nadenken. Meer subsidiair was sprake van putatief noodweer, omdat verdachte terecht in de veronderstelling mocht verkeren dat een aanslag op zijn restaurant zou plaatsvinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer enkel kan slagen wanneer sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die is gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake indien er een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding bestaat. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van dreiging van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding toen de twee mannen op een scooter aankwamen en een molotovcocktail tevoorschijn haalden. Het gooien van een molotovcocktail richting het restaurant kan aanzienlijke schade aan het gebouw veroorzaken en letsel toebrengen aan personen in en rondom het gebouw. Omdat niet is gebleken dat verdachte zich eenvoudig kon onttrekken aan de dreigende aanranding, was hij gerechtigd zich te verdedigen.
Verdachte heeft er vervolgens echter voor gekozen om met een vuurwapen twee keer gericht op de belagers te schieten. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de dreigende aanranding en dat verdachte hiermee het vereiste van proportionaliteit in ruime mate heeft overschreden. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de twee mannen bij het zien van verdachte meteen al zijn weggerend. Het gevaar was daarmee feitelijk geweken, terwijl verdachte alsnog tweemaal gericht heeft geschoten. Overigens was verdachte vergezeld van ten minste twee andere personen in het restaurant, waardoor sprake was van een overtal situatie aan de zijde van verdachte tegenover de belagers. Verdachte kon anders handelen om de belagers succesvol af te schrikken en had dat ook moeten doen.
Het voorgaande betekent dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
De overschrijding van de geboden verdediging kan verontschuldigbaar zijn indien de gedraging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij verdachte in die zin sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft verklaard dat hij uit angst en paniek heeft besloten om met het vuurwapen tweemaal te schieten om de belagers af te schrikken. Verdachte heeft echter ook verklaard dat hij wist wat hij deed en de situatie onder controle had, waardoor de belagers onmogelijk geraakt konden worden. Hij zei bewust te hebben geschoten om de belagers af te schrikken, ofwel ‘een signaal af te geven’. [49] Op zitting noemt verdachte zichzelf een geoefend schutter.
Uit deze verklaringen blijkt niet dat sprake was van een zodanig hevige gemoedsbeweging als gevolg van de dreigende aanranding dat dit de doorslaggevende factor is geweest bij het besluit om te schieten. De raadsman heeft voor het beroep op noodweerexces aangevoerd dat verdachte handelde onder invloed van ‘adrenaline’, wat op zich ook niet veel zegt: daardoor kan het bewustzijn juist ook worden verscherpt.
De rechtbank betrekt bij de vraag of de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de (dreigende) aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging ook de
matewaarin die grenzen zijn overschreden. [50] Tweemaal een potentieel dodelijk schot lossen is zodanig disproportioneel, zeker in een situatie waarin de belagers al op de vlucht zijn, dat de poging doodslag ook om die reden niet kan worden aangemerkt als een gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Al het voorafgaande afwegend verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
Putatief noodweer
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een verontschuldigbare dwaling van verdachte omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich op deze wijze moest verdedigen omdat hij (verontschuldigbaar) zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De raadsman heeft het putatief noodweer gebaseerd op de aanname van verdachte dat een aanslag op zijn restaurant zou plaatsvinden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de belagers al op de vlucht waren toen verdachte schoot, zodat geen sprake (meer) was van een gerechtvaardigde verwachting van een dergelijke aanslag. De rechtbank overweegt voorts dat niet aannemelijk is geworden dat er voor verdachte een reden bestond om te veronderstellen dat hij anderszins zou worden aangevallen, bijvoorbeeld met een vuurwapen. Verdachte heeft verklaard dat hij enkel heeft gezien dat de belagers bezig waren met een molotovcocktail en hij had eerder ook aan zijn echtgenote laten weten dat hij ervan uitging dat er een molotovcocktail gegooid zou worden. Zelfs indien verdachte op het moment dat hij richting de belagers rende in de veronderstelling verkeerde dat de belagers een vuurwapen bij zich konden hebben, staat vast dat zij direct na het zien van verdachte op de vlucht zijn geslagen. Daarmee was enige dreiging van een aanval van hun kant geweken. De belagers lieten bovendien alles achter, waaronder de molotovcocktail en de scooter. Van een gerechtvaardigde verwachting van een aanslag, en daarmee van een putatieve noodweersituatie, was toen dus geen sprake (meer).
Het beroep op putatief noodweer wordt daarom ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op (putatief) noodweer(exces). Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2 primair:
poging tot moord;
feit 3:
poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voor de duur van 5 jaar, met 1 week vervangende hechtenis per overtreding tot een maximum van 6 maanden vervangende hechtenis in totaal.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is hij niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en is hij een jonge vader. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de slachtoffers in deze zaak niet als slachtoffers in de meest zuivere zin van het woord kunnen worden beschouwd, aangezien zij zelf niet terugdeinzen voor het plegen van strafbare feiten. De raadsman pleit voor een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie geëist, nu de door de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie volgens hem niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Een langdurige ruzie tussen verdachte en de familie van de slachtoffers mondde op 20 mei en 9 juni 2024 uit in twee schietpartijen. Eerst op 20 mei 2024 bij het restaurant van verdachte, en vervolgens op 9 juni 2024 bij het restaurant van de familie van de slachtoffers. Het is beangstigend hoe verdachte het conflict telkens met wapengeweld probeerde op te lossen; zijn handelen gaat dan ook alle perken te buiten.
Verdachte heeft op 20 mei 2024 een dreiging bij zijn restaurant proberen af te wenden door gericht op de belagers te schieten. Hij heeft op een disproportionele wijze het heft in eigen handen genomen en mag van geluk spreken dat niemand (fataal) is geraakt. Verdachte heeft op geen enkel moment besloten de politie te bellen, noch toen hij hoorde van een mogelijke aanslag op zijn restaurant, noch na de schietpartij op 20 mei 2024.
Terwijl verdachte op 20 mei 2024 nog handelde in reactie op anderen, nam hij op 9 juni 2024 zelf het initiatief door in de aanval te gaan. Hij handelde berekenend: samen met twee anderen ging hij in de nacht, gewapend met een vuurwapen, naar het restaurant van het slachtoffer. Daar wachtte hij het juiste moment af, waarna hij drie keer schoot met de bedoeling het slachtoffer te doden. Het slachtoffer werd daarbij in zijn been geraakt. Dit is een ernstig strafbaar feit dat nog veel ernstiger had kunnen aflopen. Het feit dat verdachte dit deed op basis van een vooropgezet plan, maakt het des te schokkender.
Verdachte heeft door het schieten op het slachtoffer een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem gevoelens van pijn, angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin veroorzaken schietpartijen – ook zonder dodelijke afloop – bij het grote publiek een gevoel van onveiligheid, zeker als deze midden in een woonwijk plaatsvinden. Als het inderdaad zo is dat een vechtpartij van geruime tijd geleden de achterliggende oorzaak is van de geweldsescalatie, wekt dit des te meer verbijstering.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 april 2025;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 juni 2025.
Justitiële documentatie
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten
is veroordeeld. Dat is niet strafverzwarend, maar ook niet strafverminderend.
Rapportage van Reclassering Nederland
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere
voorwaarden.
De op te leggen straf
Levensdelicten zijn de zwaarste die ons Wetboek van Strafrecht kent. Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dan ook dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur. Zo maakt de rechtbank duidelijk dat op dergelijk gedrag zeer zware consequenties volgen. Ook wordt de samenleving op die manier voor een lange tijd tegen verdachte beschermd.
De eis van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank is in beginsel passend en de rechtbank zal dit als uitgangspunt overnemen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank ook geen aanleiding daarvan af te wijken. Verdachte is vader van een jong gezin, maar dit had hem juist moeten weerhouden van dergelijk wangedrag.
Omdat de rechtbank onder feit 1 niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade is gekomen, zal zij in strafverminderende zin van de strafeis afwijken. Bij de bepaling van de strafduur wordt het meeste gewicht toegekend aan feit 2, nu bij dit feit het initiatief van verdachte uitging, resulterend in een zwaardere bewezenverklaring.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zestien jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal geen vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Aangezien verdachte een langdurige gevangenisstraf krijgt opgelegd, is een vrijheidsbeperkende maatregel niet langer noodzakelijk.

9.BESLAG

Volgens een beslaglijst van 26 juni 2025 is beslag gelegd op:
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL0900-2024181626-G3356960, Pobdeda);
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL0900-2024181626-G3356955, Pobjeda);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL0900-2024181626-3404362, iPhone met witte cover, iPhone);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL0900-2024181626-3404365 / Simkaart van odido voorzien van nummer [nummer] , Odido).
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de telefoon en simkaart verbeurd te verklaren en de munitie te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de munitie onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen telefoon en simkaart die aan verdachte toebehoren. Niet is gebleken welke bevindingen uit de telefoon zijn gevonden. De telefoon waarmee het onder feit 3 bewezenverklaarde is begaan, betreft een andere telefoon.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.314,42. Dit bedrag bestaat uit € 2.314,42 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • kilometervergoeding voor afspraken traumabehandeling:
  • gederfde inkomsten bij werkgever [werkgever 1] :
  • gederfde inkomsten bij werkgever [werkgever 2] B.V.:
De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het materiële deel slechts toewijsbaar is voor zover deze ziet op de kilometervergoeding voor de afspraken voor traumabehandeling. De materiële schadeposten die zien op de gederfde inkomsten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze te ingewikkeld zijn. De officier van justitie heeft gesteld dat de immateriële schade, gelet op eigen schuld als bedoeld in artikel 6:601 BW, dient te worden gematigd tot een bedrag van € 7.000,-. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn verzoek om vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengt en dat de vordering daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de authenticiteit van de vordering niet kan worden gewaarborgd en de vordering veel vragen oproept over het civielrechtelijke begrip eigen schuld, terwijl de vordering zelf daar niks over zegt. Meer subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de immateriële schadepost onvoldoende is onderbouwd en aanzienlijk moet worden gematigd, gelet op jurisprudentie en op de mate van eigen schuld bij de benadeelde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier vast dat de benadeelde partij naar het restaurant van verdachte is gegaan en een molotovcocktail tevoorschijn heeft gehaald, waarna verdachte heeft geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat op verdachte geen schadevergoedingsplicht rust, omdat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan benadeelde kan worden toegerekend (eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW). De benadeelde heeft zichzelf in deze situatie gebracht en daarmee in aanzienlijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank is van oordeel dat benadeelde zich opmaakte om een dermate ernstig strafbaar feit uit te voeren, te weten brandstichting, dat de door hem geleden schade als gevolg van de gebeurtenissen op grond van billijkheid geheel voor eigen rekening dient te komen. De rechtbank zal daarom de vordering benadeelde partij in zijn geheel afwijzen.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
10.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 primair)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 60.423,08. Dit bedrag bestaat uit € 20.423,08,- aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij verwezen naar de smartengeldbedragen van de zogeheten Rotterdamse schaal.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • kapotte kleding:
  • reparatiekosten auto:
  • eigen risico 2025:
  • eigen risico 2026:
  • ziekenhuis daggeldvergoeding:
  • gederfde inkomsten werkgever [werkgever 3] :
  • schoonmaakkosten woning ouders:
  • medicatiekosten:
  • factuur huisarts voor opvragen medische informatie en opstellen verklaring:
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het materiële deel toewijsbaar is voor zover deze ziet op de kapotte kleding en het eigen risico over het jaar 2025. De materiële schadeposten die zien op de gederfde inkomsten en de schoonmaakkosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze te ingewikkeld zijn. De reparatiekosten aan de auto moeten worden afgewezen. Het toekomstige eigen risico over het jaar 2026 en de ziekenhuis daggeldvergoeding dienen niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit toekomstige schadeposten zijn. De vordering met betrekking tot de factuur van de huisarts dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze kosten mogelijk vallen onder het eigen risico. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 15.000,-. Daarbij heeft zij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:2594).
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn verzoek om vrijspraak, primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengt en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de authenticiteit van de vordering niet kan worden gewaarborgd.
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schadeposten bepleit dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op het volgende:
  • de schade aan de kleding is onvoldoende onderbouwd;
  • er is geen causaal verband tussen de schade aan de auto en het tenlastegelegde;
  • de gederfde winst is noch begroot, noch onderbouwd;
  • het eigen risico van 2026 is toekomstig.
De raadsman heeft tot slot ten aanzien van de immateriële schadevergoeding bepleit dat deze onvoldoende is onderbouwd, omdat er in de vordering niet wordt verwezen naar jurisprudentie. De raadsman verzoekt de rechtbank het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen en hoogstens een immateriële schadevergoeding toe te kennen van € 5.000,- dan wel € 7.500,-. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar jurisprudentie.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Kapotte kleding
De door de benadeelde partij gestelde schade aan zijn broek en shirt komt voor vergoeding in aanmerking. Het is aannemelijk dat zijn broek beschadigd is geraakt doordat verdachte op het slachtoffer heeft geschoten en hem daarbij in zijn been heeft geraakt. Ook is het aannemelijk dat het T-shirt van het slachtoffer is opengeknipt na het incident in het ziekenhuis voor nader onderzoek naar het slachtoffer. De schouder van het slachtoffer was uit de kom geraakt zodat ook behandeling aan zijn bovenlichaam geboden was. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat de schade ten gevolge van het verloren gaan van deze kledingstukken op een (totaal)bedrag van € 100,-. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Eigen risico zorgkosten 2024
De benadeelde partij heeft, aan de hand van facturen, onderbouwd dat de zorgverzekering € 60,43,- in rekening heeft gebracht in verband met het eigen risico in 2024. De gemaakte kosten staan in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het bedrag van € 60,43 toewijzen.
Niet is onderbouwd dat het overige eigen risico voor het jaar 2024 bij de benadeelde is gedeclareerd. Dit deel van de vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard waarbij wordt bepaald dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Factuur huisarts voor opvragen medische informatie en opstellen verklaring
De kosten van de huisarts komen voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit redelijke kosten ter vaststelling van schade conform artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Daarnaast zijn de kosten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 50,76 dan ook toewijzen.
Medicatiekosten
De kosten van medicijnen voor psychische klachten komt voor vergoeding in aanmerking. De gemaakte kosten staan in rechtstreeks verband het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 10,82 dan ook toewijzen.
Reparatiekosten auto:
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade aan een auto heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte. De verdediging heeft aan de hand van een verklaring van de garage gemotiveerd betwist dat de gevorderde reparatiekosten zien op herstel van schade ten gevolge van het schietincident. Bovendien staat de auto op naam van de zus van de benadeelde partij en is niet gemotiveerd dat de benadeelde partij kosten aan haar heeft vergoed. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook afwijzen.
Eigen risico 2026 en ziekenhuis daggeldvergoeding:
Wat betreft de gestelde toekomstige kosten van het eigen risico van de zorgverzekering en de daggeldvergoeding voor een mogelijke ziekenhuisopname overweegt de rechtbank dat onduidelijk is of, en in welke omvang deze kosten zich in de toekomst zullen voordoen. Deze kosten zijn door de benadeelde partij niet onderbouwd, waardoor de schade zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Schoonmaakkosten woning ouders benadeelde
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de schoonmaakkosten niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De vordering is op dit punt uitdrukkelijk betwist en (toereikende) onderbouwing ontbreekt.
Gederfde inkomsten werkgever [werkgever 3]
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat het gestelde inkomensverlies het gevolg is van het handelen van verdachte. In de verklaring van de werkgever staat immers dat het besluit om de werkzaamheden van benadeelde te beëindigen
per 9 juni 2024is genomen vanwege
aanhoudendemedische en mentale gezondheidsklachten. Het causale verband is ook door de verdediging betwist. Hoewel het aannemelijk is dat benadeelde verlies aan inkomen heeft geleden als gevolg van het feit dat hij door de gemeente is verplicht om, gelet op de aanhoudende conflicten tussen verdachte en aangever, [woonplaats] te verlaten, vereist dit aspect van de vordering een nadere onderbouwing, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit leidt ertoe dat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dat [slachtoffer 2] door toedoen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, volgt uit de bewijsmiddelen.
Daarnaast blijkt uit de vordering en de slachtofferverklaring dat de benadeelde psychisch letsel heeft overgehouden aan het bewezen verklaarde feit. Zo blijkt onder meer dat hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en staat hij voor zijn psychische klachten onder behandeling bij een psycholoog.
Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Ter onderbouwing van de hoogte van het bedrag, is zowel gewezen op de aard en ernst van het letsel (er is onder meer sprake van een klapvoet), maar ook op andere gevolgen die het bewezen verklaarde feit heeft gehad. Zo is gesteld dat de benadeelde partij ook kampt met psychische klachten (met name gevoelens van angst). De door de benadeelde partij aangehaalde Rotterdamse schaal bevindt zich nog in de consultatiefase, waardoor de rechtbank geen doorslaggevend gewicht toekent aan de daarin genoemde bedragen.
Rekening houdend met wat in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 12.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien op dit moment de eindsituatie van het letsel nog niet bekend is. Dit betekent dat de benadeelde partij zijn vordering voor het overige deel op een later moment alsnog kan voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 12.222,01 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • ten aanzien van het bedrag van € 100,- (kapotte kleding), vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 60,43,- (eigen risico 2025), vanaf 3 juni 2025 (indiendatum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 10,82,- (medicatiekosten), vanaf 13 februari 2025 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 50,76,- (factuur huisarts voor opvragen medische informatie en opstellen verklaring), vanaf 4 juli 2025 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- (immateriële schade), vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 12.222,01 te vermeerderen met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 96 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
16 (zestien) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL0900-2024181626-3404362, iPhone met witte cover, iPhone);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL0900-2024181626-3404365 / Simkaart van odido voorzien van nummer [nummer] , Odido);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL0900-2024181626-G3356960, Pobdeda);
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL0900-2024181626-G3356955, Pobjeda).
Benadeelde partij (feit 1 primair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij (feit 2 primair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 12.222,01 bestaande uit een vergoeding van € 222,01 voor materiële schade en een vergoeding van € 12.000,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • ten aanzien van het bedrag van € 100,- (kapotte kleding), vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 60,43,- (eigen risico 2025), vanaf 3 juni 2025 (indiendatum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 10,82,- (medicatiekosten), vanaf 13 februari 2025 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 50,76,- (factuur huisarts voor opvragen medische informatie en opstellen verklaring), vanaf 4 juli 2025 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- (immateriële schade), vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de materiële schadeposten eigen risico 2025 en 2026, de ziekenhuis daggeldvergoeding, de gederfde inkomsten, de schoonmaakkosten en de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] die ziet op de materiele schadepost van de reparatiekosten aan de auto af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 12.222,01 te betalen, vermeerderd met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 96 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2025.
De oudste en jongste rechters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 20 mei 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie II en/of categorie III voorhanden te krijgen,
- tegen ene Morco in een chatgesprek heeft gezegd 'ijzer daar?' en/of 'wat heb je liggen' waarna deze Morco meerdere vuurwapens en prijzen heeft genoemd en/of hij, verdachte, vervolgens heeft gevraagd om foto's van een Glock 26 en/of hij, verdachte vervolgens heeft gevraagd wat die Morco nog meer heeft liggen en/of hij, verdachte, heeft gezegd dat hij iets met spoed nodig heeft en/of
- tegen ene [C] in een chatgesprek heeft gezegd 'ijzer liggen?' waarna deze [C] meerdere vuurwapens en prijzen heeft genoemd en/of hij, verdachte heeft aangegeven interesse te hebben in een Glock 26, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 september 2024, met onderzoeksnaam KTM, opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina’s 23 tot en met 530,
2.Pagina’s 113 en 116.
3.Pagina’s 772 en 773 (tweede aanvulling op het einddossier).
4.Pagina’s 754 en 755 (eerste aanvulling op het einddossier).
5.Pagina’s 14 tot en met 17 (forensisch dossier).
6.Pagina’s 137 en 138 (forensisch dossier).
7.Pagina 183.
8.Pagina’s 772 en 773 (tweede aanvulling op het einddossier).
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 september 2024, met onderzoeksnaam KTM, opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina’s 23 tot en met 530,
10.Pagina 244.
11.Pagina 343.
12.Pagina’s 291, 292 en 295.
13.Pagina 392.
14.Pagina’s 284 en 285.
15.Pagina’s 299 tot en met 303.
16.Pagina 685 (einddossier).
17.Pagina’s 583 en 586 tot en met 589 (einddossier).
18.Pagina’s 750 tot en met 753 (aanvulling op het einddossier).
19.Pagina’s 306 en 307.
20.Pagina’s 58, 59 en 61 tot en met 63 (forensisch dossier).
21.Pagina’s 168 en 170 (forensisch dossier).
22.Pagina’s 395 tot en met 400.
23.Pagina’s 710, 721 en 723 tot en met 725 (einddossier).
24.Pagina 343.
25.Pagina 345.
26.Pagina 295.
27.Pagina 392.
28.Pagina’s 327 en 331.
29.Pagina 699 (einddossier).
30.Pagina 350.
31.Pagina 369.
32.Pagina 573 (einddossier).
33.Pagina 576 (einddossier).
34.Pagina 721 (einddossier).
35.Pagina 723 (einddossier).
36.Pagina’s 724 tot en met 726 (einddossier).
37.Pagina 727 (einddossier).
38.Pagina 188, proces verbaal van 25 juni 2024 waarin wordt geverbaliseerd dat verdachte op de beelden van feit 1 wordt herkend.
39.Pagina 145.
40.Pagina 285.
41.Pagina 302.
42.Pagina 397.
43.Pagina’s 306 en 307.
44.Pagina’s 750 en 751 (eerste aanvulling op het einddossier).
45.Pagina’s 583 en 584 (einddossier).
46.Pagina’s 586 en 587 (einddossier).
47.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2025112169, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 14. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
48.Pagina’s 3 tot en met 9.
49.Pagina 770.
50.Zie Hoge Raad 8 april 2008, NJ 2008, 312.