ECLI:NL:RBMNE:2025:3758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/1838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen terugbetaling van onterecht uitbetaalde uitkering door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 8 juli 2025, wordt het beroep van eiseres, vertegenwoordigd door [bewindvoerder] B.V., tegen een besluit van het UWV van 19 februari 2025 behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van het UWV waarin werd aangegeven dat zij een onterecht uitbetaald bedrag van € 1.204,18 moest terugbetalen. Dit bedrag was per abuis op haar privérekening gestort in plaats van op de beheerrekening, zoals was afgesproken. Eiseres stelde dat het UWV, op basis van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, niet gerechtigd was om het bedrag terug te vorderen.

De rechtbank oordeelt dat het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de brief van 28 november 2024 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het hier gaat om een civielrechtelijke terugvordering. De rechtbank legt uit dat de terugvordering van een onverschuldigde betaling aan een verkeerde persoon een civiele kwestie is, en dat er daarom geen bezwaar kon worden gemaakt tegen de brief van het UWV. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij terugvorderingen en de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civielrechtelijke kwesties. Eiseres heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[bewindvoerder] B.V., in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres], uit [woonplaats], eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het UWV van 19 februari 2025.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Op 20 augustus 2024 zijn geld en goederen van [eiseres] onder bewind gesteld bij [bewindvoerder] B.V. Bij brief van 6 september 2024, ontvangen op 9 september 2024, is aan het UWV het rekeningnummer van de beheerrekening doorgegeven. Het UWV heeft daarna per abuis de uitkering van [eiseres] ter hoogte van € 1.204,18 niet op de beheerrekening gestort, maar op de privérekening van [eiseres]. Na daarop gewezen te zijn door eiseres heeft het UWV het verschuldigde bedrag van € 1.204,18 ook overgemaakt op de beheerrekening. Bij brieven van 25 en 28 november 2024 heeft het UWV [eiseres] geïnformeerd dat zij het op haar privé-rekening overgemaakte bedrag van € 1.204,18 aan het UWV moet terugbetalen.
4. Eiseres heeft tegen de brief van 28 november 2024 bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1433 volgt dat als een uitkering verkeerd is uitbetaald deze alsnog op de beheerrekening dient te worden gestort en dat de ten onrechte voldane betaling niet kan worden teruggevorderd. De dubbele betaling dient in dat geval voor rekening van het UWV te komen.
5. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het UWV is sprake van een civielrechtelijke terugvordering, zodat tegen de brief van 28 november 2024 geen bezwaar kon worden ingesteld.
6. Eiseres voert in beroep aan dat het UWV gelet op eerdergenoemde uitspraak van de CRvB de onterecht aan haar uitbetaalde uitkering niet van haar kan terugvorderen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
9. In artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter.
10. De rechtbank oordeelt dat de brief van 28 november 2024 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Er is namelijk sprake van een civielrechtelijke terugvordering, omdat het bedrag niet aan de rechthebbende is betaald. De rechthebbende was eiseres, niet [eiseres]. Het UWV stelt terecht dat de terugvordering van een onverschuldigde betaling aan een verkeerde persoon een civiele kwestie is. Tegen de brief kon dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de door eiseres aangehaalde uitspraak niet volgt dat het UWV het ten onrechte betaalde bedrag niet van [eiseres] kan terugvorderen. Uit deze uitspraak volgt alleen dat in die specifieke zaak het UWV had besloten om af te zien van terugvordering.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.S. Lodder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.