Uitspraak
1.De procedure
2.Wat is de kern?
De arbeidsrelatie is ernstig en duurzaam verstoord en ontbinding lijkt in het belang van [verweerder] gezondheid te zijn. Ondanks dat [verweerder] arbeidsongeschikt is, wordt de arbeidsovereenkomst daarom ontbonden. Dat gebeurt met toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding voor de gemaakte juridische kosten. Daarnaast moet [verzoekster] de loonbetalingen die zij heeft ingehouden gedurende de drie opgelegde loonstops, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, aan [verweerder] betalen. Waarom dat zo is, zal de kantonrechter hierna uitleggen.
Op 4 april 2024 dient [verweerder] een klacht in bij de klachtencommissie van [verzoekster] waarin hij onder meer benoemt dat [B] zorgt voor een onveilige werkomgeving.
Op 3 mei 2024 laat [verzoekster] [verweerder] schriftelijk weten dat hij zich nog steeds niet heeft gemeld op haar vestiging in [plaats 1] om een afspraak te maken en laat weten dat zij daarom de loonstop handhaaft. Vervolgens nodigt [verzoekster] [verweerder] weer uit voor een gesprek op 17 mei 2024 met [D] en [A] (HR-manager). De gemachtigde van [verweerder] reageert daarop en laat weten dat [verweerder] ten einde raad is en niet in staat is een gesprek aan te gaan en laat daarbij weten dat [verweerder] een second opinion heeft gevraagd over het advies van de bedrijfsarts van 1 mei 2024. [verzoekster] laat weten dat de loonstop gehandhaafd blijft.
Over de periode van april-juni 2024 heeft het UWV in haar deskundigenoordeel van
18 oktober 2024 geoordeeld dat [verweerder] in die periode niet kon ingaan op de voorstellen en uitnodigingen van [verzoekster] en dus voldoende aan zijn re-integratie heeft meegewerkt.
In de maanden oktober en november probeert [verweerder] via de klantenservice van [verzoekster] in contact te komen met de CEO (de heer [E] ) van [verzoekster] en vraagt [verweerder] om [E] als gesprekspartner aan te wijzen. Op 18 en 19 november 2024 hebben [verweerder] en zijn gemachtigde een bericht aan de OR gestuurd met het verzoek om onder meer een integriteitsonderzoek naar pestgedrag en het niet serieus nemen van de klachten van [verweerder] in te stellen. Op 25 november 2024 laat [E] namens [verzoekster] weten dat [A] de gesprekspartner van [verweerder] blijft en wordt aan [verweerder] dringend verzocht om hem en de afdeling klantenservice niet meer aan te schrijven met klachten of verzoeken, omdat [verweerder] daarvoor bij de afdeling HR moet zijn. De OR verwijst [verweerder] naar de vertrouwenspersoon.
9 december. Uiteindelijk vindt het gesprek plaats op 19 december 2024. Voorafgaand daaraan vindt de nodige correspondentie plaats, maar uiteindelijk vindt dit gesprek doorgang, waarbij namens [verzoekster] de verzuimcoördinator en de Divisiedirector aanwezig zijn. Tijdens dit gesprek wordt onder meer de eerstejaarsevaluatie besproken.
1) mediation nodig is om een start te kunnen maken met de re-integratie, 2) bij [verzoekster] passende werkzaamheden zijn te duiden in opbouwen in eigen werk in een andere regio,
3) wordt geadviseerd het tweede spoor traject in te zetten en 4) de verwachting is dat [verweerder] niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat de verwachting is dat de beperkingen na mediation geleidelijk zullen afnemen.
Op 9 april 2025 deelt [verzoekster] schriftelijk aan [verweerder] mee dat hij naar aanleiding van zijn brief van 8 april per direct is geschorst. Op 11 april 2025 stuurt [verzoekster] een brief aan [verweerder] waarin zij meedeelt dat de schorsing in elk geval voortduurt tot de ontbindingsprocedure is gevoerd. Daarnaast geldt de brief als officiële waarschuwing aan [verweerder] voor beledigend en grensoverschrijdend gedrag dat hij met zijn brief heeft getoond aan [verzoekster] als organisatie en de diverse functionarissen.
[verzoekster] vindt dat de omstandigheden die aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag liggen los kunnen worden gezien van de omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens ziekte betrekking heeft. De kantonrechter kan dat standpunt niet volgen, omdat alle verwijten die [verzoekster] aan [verweerder] maakt en die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar ontbindingsverzoek naadloos samenhangen met het feit dat [verweerder] arbeidsongeschikt is en de daarbij behorende re-integratieverplichtingen.
Duidelijk is dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] rechtstreeks voortkomt uit het conflict tussen [B] en [verweerder] naar aanleiding van de vervanging van de Filiaalmanager. De oplossing van het conflict is nog geen stap dichterbij gekomen na 1,5 jaar tijd, omdat het niet is gelukt om in gesprek te komen en ook mediation tot twee keer toe niet tot succes heeft geleid. Het conflict is in de loop van de tijd zelfs vergroot doordat met veel meer belangrijke functionarissen binnen [verzoekster] conflicten zijn ontstaan. De beperkingen van [verweerder] zijn daardoor nog steeds niet afgenomen.
In dat rapport staat onder meer: “
de beperkingen nemen toe door de aanhoudende druk die door werkgever wordt uitgeoefend en gebeurtenissen die plaatsvinden. Tot op heden knapt hij dus niet op en heeft hij therapie nodig. Daardoor gaat er helaas veel tijd verloren in het herstel. De acties van werkgever werken contraproductief.“ en: “
Er is sprake van volledige arbeidsongeschiktheid en er zijn geen benutbare mogelijkheden voor eigen of ander aangepast werk door het medisch beeld. Dat beeld is ontstaan door de verstoring van de arbeidsverhoudingen en fors versterkt door de interventies van werkgever. Er is geen andere oorzaak aanwijsbaar. Werkgever beseft helaas niet wel leed hij aanricht bij deze kwetsbare man die werk willend is en graag tot oplossingen terugkeer in zijn werk komt.”
Verder heeft de bedrijfsarts op 3 september 2024 onder meer het volgende overwogen:
“op dit moment wordt de mediation vertraagd door de onderlinge communicatie en de terugkerende loonstaking. Feitelijk blokkeert dit het komen tot mediation en levert dit alleen een verlenging van de verzuimduur en vertraging van de terugkeer naar arbeid op. Vanuit medisch perspectief is daarom, om alle middelen te kiezen die het proces van mediation mogelijk kunnen maken, en alle handelingen achterwege te laten, die dit moeilijker maken. Het advies is daarom om geen directe onderlinge communicatie tussen werkgever en werknemer meer te hebben gedurende het traject van mediation, en ook geen loonstaking toe te passen.“3.21. Uit dit voorgaande volgt duidelijk dat het in het belang van [verweerder] gezondheid is als het conflict wordt opgelost, omdat dan pas tot herstel kan worden gekomen. Die oplossing is helaas onmogelijk gebleken, waardoor het einde van het dienstverband hier in het belang is van de gezondheid van [verweerder] om verder te kunnen werken aan zijn herstel.
[verzoekster] zegt dat zij juist op grond van haar verplichtingen uit de Wet verbetering Poortwachter heeft moeten optreden en loonstops heeft moeten opleggen, doordat [verweerder] geen medewerking zou verlenen aan zijn re-integratie. Maar dat is hier niet aan de orde, zoals hiervoor uiteen is gezet.
…(“) in redelijkheid en billijkheid kan gezien de situatie niet worden verwacht dat werknemer verplicht wordt geacht om fysiek aanwezig te zijn bij de werkgever om het plan van aanpak te bespreken.(”)De kantonrechter volgt het deskundigenoordeel van UWV en benadrukt daarbij dat een werkgever een werknemer zonder benutbare mogelijkheden niet kan verplichten mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak, laat staan dat zij daar haar werknemer een loonstop voor kan opleggen. Dat er geen benutbare mogelijkheden waren heeft de bedrijfsarts in de probleemanalyse van 29 januari 2024 al vastgesteld en op 20 februari 2024 nogmaals bevestigd. Er bestond dus ook geen rechtvaardiging voor dat [verzoekster] geen loon heeft betaald aan [verweerder] over de periode van 16 tot en met 19 februari 2024. De kantonrechter zal het loon over die periode dan ook toewijzen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging, zoals door [verweerder] is gevraagd.
[verzoekster] heeft de loonstop op 10 juni beëindigd naar aanleiding van het oordeel van die datum van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts oordeelde toen, in aansluiting op de second opinion van een andere bedrijfsarts van 6 juni 2024, dat [verweerder] op dit moment niet belastbaar is voor een mediationtraject of contact met de werkgever gedurende de komende zes weken.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 439, nr. 3, blz. 64).Daar blijkt uit dat de bedoeling van deze bepaling is om een oplossing van het conflict tussen werkgever en werknemer te creëren, zonder dat de rechter hoeft te worden ingeschakeld.
[verzoekster] heeft daarbij uit het oog verloren dat zij bij het plannen van de mediation geen of in elk geval nauwelijks rekening heeft gehouden met de belangen van [verweerder] . Zo heeft [verzoekster] eenzijdig data en tijden bepaald voor de afspraak en moest ondanks de afwezigheid van de gemachtigden van [verweerder] meteen een afspraak worden gepland. Toen daar bezwaren op kwamen van [verweerder] is meteen door [verzoekster] gedreigd met een loonstop. Dit handelen van [verzoekster] verdraagt zich niet met het oordeel van de bedrijfsarts van 26 juli 2024 waarin mediation wordt geadviseerd en waarin expliciet is overwogen: “
Het is daarbij van belang dat meneer [verweerder] geen enkele druk mag ervaren tijdens contactmomenten met de werkgever.”.
Ook houdt de kantonrechter rekening met de ernst van het verwijtbaar handelen van [verzoekster] . [verweerder] had een kwetsbare positie. Daarop is op vele momenten door hem (of zijn gemachtigden) gewezen. Daarbij volgt dit ook uit de verschillende deskundigenoordelen van UWV, de second opinion van de bedrijfsarts en een aantal oordelen van de bedrijfsarts. [verzoekster] is daaraan voorbij gegaan. Dat maakt dat de kantonrechter het handelen van [verzoekster] zeer ernstig verwijtbaar vindt. Daarom zal de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding ook geen rekening houden met mogelijke inkomsten uit werk of een uitkering die [verweerder] in die periode wellicht zal ontvangen. Verder houdt de kantonrechter rekening met de benodigde hersteltijd voor [verweerder] , waarbij zij de verwachting meeneemt dat het einde van de arbeidsovereenkomst bevorderlijk zal werken voor het herstel van [verweerder] . Tot slot neemt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding ook het toekomstperspectief dat [verweerder] had bij [verzoekster] mee, omdat dit perspectief door het handelen van [verzoekster] teniet is gedaan. Rekening houdend met al deze omstandigheden vindt de kantonrechter een billijke vergoeding van
€ 60.000,00 passend.
[verweerder] moet echter wel de daadwerkelijke gemaakte juridische kosten specificeren en inzichtelijk maken dat dit kosten zijn die zien op alles wat vooraf is gegaan aan deze procedure door gespecificeerde facturen met een toelichting daarop te overleggen. Daarop moet [verweerder] , zoals [verzoekster] terecht naar voren heeft gebracht, de kosten die gemaakt zijn in het kader van de tuchtrechtelijke procedure en dubbele kosten door het wisselen van gemachtigden (inzichtelijk) in mindering brengen.
[verweerder] wordt daarom in de gelegenheid gesteld om bij nadere akte een specificatie van deze kosten te verstrekken, de bijbehorende facturen daarvan te overleggen en daarop eventueel een duidelijk en korte toelichting te verstrekken. [verzoekster] krijgt vervolgens de gelegenheid daarop te reageren. De datum waarop de aktes moeten worden ingediend staan in het dictum. Voor deze aktes wordt
geenuitstel verleend. Als een akte niet of niet tijdig wordt ingediend, onvoldoende duidelijk is of onvoldoende gespecificeerd is, zal de kantonrechter hieraan de consequenties verbinden die zij geraden acht.
4.De beslissing
tot 8 juli 2025 voor 17:00 uurin de gelegenheid om bij akte een nadere specificatie te verstrekken van de door hem gemaakte (buitengerechtelijke) juridische kosten en zich uit te laten over de hoogte van de transitievergoeding per 1 oktober 2025,
tot 15 juli 2025 voor 17:00 uurin de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de verstrekte specificatie en toelichting van [verweerder] en zich uit te laten over de hoogte van de transitievergoeding per 1 oktober 2025,