ECLI:NL:RBMNE:2025:3602
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 704.000,- voor het belastingjaar 2023, maar na bezwaar van de eiser werd deze waarde gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, waarin de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift de waarde verlaagde naar € 634.000,-. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 heeft de gemachtigde van eiser een lagere waarde van € 549.000,- bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de voorgestelde waarde van € 634.000,- niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om een immateriële schadevergoeding toe te kennen, omdat het financiële belang van de eiser niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde vastgesteld op € 634.000,-. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiser.