ECLI:NL:RBMNE:2025:3592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
25/3305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van de gemeente Utrecht. De sluiting was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en andere verdachte voorwerpen in de woning. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, maar verzoeker maakte bezwaar en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 juni 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester en de verhuurder Woonin aanwezig waren.

De voorzieningenrechter beoordeelt of de sluiting van de woning noodzakelijk is en of de burgemeester zijn bevoegdheid terecht heeft aangewend. De rechter concludeert dat, hoewel er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, verzoeker op het moment van de inval niet in de woning woonde en er geen bewijs is dat hij betrokken was bij de criminele activiteiten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk is, vooral gezien de gewijzigde omstandigheden waarin verzoeker nu met zijn gezin in de woning woont. De rechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst de sluiting van de woning en draagt de burgemeester op om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen de burgemeester en de verzoeker, vooral met betrekking tot de impact op het gezin van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3305

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Woonin, de verhuurder van de woning.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2025 heeft de burgemeester besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester, en [A] en [B] , woonconsulenten werkzaam bij Woonin.

Inleiding

2. Op 3 februari 2025 is de politie naar de woning op [adres] te [plaats] gegaan, vanwege een melding dat een vrouw daar tegen haar wil zou worden vastgehouden. Daar aangekomen troffen ze drie personen aan, die niet staan ingeschreven op het adres. In de woning is onder andere aangetroffen: 38,83 gram cocaïne, 5,06 gram heroïne, lachgascilinders, een weegschaal, pepperspray, een boksbeugel, meerdere telefoons en € 15.851,- aan contant geld. Een van de aangetroffen personen heeft verklaard een neef te zijn van de hoofdbewoner, de moeder van verzoeker. Uit de bestuurlijke rapportage volgt ook dat medebewoner [C] , de broer van verzoeker, is veroordeeld voor negen vermogensdelicten in de afgelopen vijf jaar, onder andere veroordelingen voor het voorhanden hebben van drugs.
Uit het bestreden besluit blijkt dat een vertegenwoordiger van Woonin op 7 februari 2025 ter plaatse is geweest en dat zij iemand in de woning aantrof die verklaarde de woning te huren voor € 1.600,- in de maand.
Op de zitting heeft verzoeker verklaard sinds omstreeks 10 februari 2025, in ieder geval na dit voorval, met zijn partner en minderjarige dochter in de woning te verblijven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, als er gezien de betrokken belangen niet gewacht kan worden tot de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt deze beoordeling aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangedragen, de zogenaamde gronden. De voorzieningenrechter geeft op hoofdlijnen een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Aan de hand daarvan weegt zij de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen daarvan. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Bevoegdheid
5. De burgemeester is in beginsel bevoegd om een woning te sluiten als daarin drugs wordt gevonden die bedoeld is voor drugshandel. De burgemeester mag aannemen dat dit zo is als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt gevonden. Deze bevoegdheid staat in artikel 13b van de Opiumwet.
6. Niet in geschil is dat met 38,83 gram cocaïne en 5,06 gram heroïne in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Verzoeker betwist niet dat de burgemeester daarom in beginsel de bevoegdheid heeft om de woning te sluiten. Daarbij komt dat onder andere verder nog is aangetroffen: lachgascilinders, een weegschaal, pepperspray, een boksbeugel, meerdere telefoons en een grote som contant geld. Of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt, doet er niet toe in het kader van de bevoegdheid. Deze bevoegdheid is pandgebonden. De burgemeester was dus bevoegd. Tussen partijen is in geschil of de burgemeester in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Of dat het geval is, wordt hieronder besproken.
Beleidsregels
7. De bevoegdheid van de burgemeester is nader ingevuld in de
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht(hierna: de beleidsregels). In deze beleidsregels is meegenomen dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning moet worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waar in ernstige situaties van mag worden afgeweken. De beleidsregels hebben diverse indicatoren die de burgemeester weegt bij het beoordelen of sprake is van een “ernstige situatie”, op grond waarvan tot sluiting van de woning wordt overgegaan, en een waarschuwing of soortgelijke maatregel niet volstaat. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat sprake is van een “ernstige situatie” als bedoeld in deze beleidsregels.
8. Verzoeker voert aan dat er geen sprake is van bekendheid van de woning in het criminele circuit. Hier zijn geen aanwijzingen voor. De link tussen de aangetroffen goederen en bekendheid van de woning is er niet. De woning werd waarschijnlijk gebruikt voor een feestje, zoals de aangetroffen personen ook hebben verklaard. Dat een medebewoner beschikt over geweldsantecedenten, is onvoldoende om tegen te werpen dat er geweldsdelicten aan het pand gerelateerd zijn. Deze bewoner was niet aangetroffen door de politie. Hierdoor is geen sprake van een “ernstige situatie”. De burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing, of een vergelijkbare maatregel.
9. Hoewel verzoeker een aantal indicatoren heeft betwist, blijft een aantal van de indicatoren overeind. Verder zijn niet alle indicatoren vereist voor het vaststellen dat sprake is van een ernstige situatie. De indicatoren zijn ook niet limitatief, het gaat om het totaal. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een ernstige situatie. Daarbij komt dat de hoeveelheid drugs zich niet verhoudt tot een feestje, mede gelet op de andere aangetroffen voorwerpen.
Noodzaak
10. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of de woningsluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Daarnaast moet de woningsluiting ook evenwichtig zijn.
11. Verzoeker voert aan dat de maatregel niet noodzakelijk is. De politie heeft de overtreding al beëindigd, waardoor de woningsluiting zijn voorgenomen doel mist. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de woning werd gebruikt voor drugshandel, zodat ook niet aannemelijk is dat de loop op het pand wordt beëindigd. De burgemeester heeft volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd waarom niet met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan, hierbij wijst verzoeker naar de uitspraak van rechtbank Roermond van 24 april 2025. [1] De bevoegdheid tot sluiting dient bij een eerste overtreding zeer terughoudend te worden aangewend, hierbij verwijst verzoeker naar de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 28 februari 2025. [2] Verzoeker voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een voorwaardelijke sluiting.
12. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de woningsluiting noodzakelijk is, gelet op de ernstige situatie. Met de woningsluiting wil de burgemeester een signaal afgeven en herhaling van de ernstige situatie voorkomen. Ook wil de burgemeester de gevaarzetting rond de woning beëindigen. Het moet voor derden ook duidelijk zijn dat er bij deze woning geen drugs meer aanwezig zijn.
13. Uit het dossier blijkt niet dat verzoeker betrokken is bij wat in de woning is aangetroffen op 3 februari 2025. Verzoeker woonde op het moment van de inval van de politie op 3 februari 2025 niet in de woning en hij was ook niet aanwezig. In die zin kan verzoeker geen verwijt worden gemaakt van wat in de woning is aangetroffen. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat zijn moeder, de hoofdbewoner van de woning, voor een langere periode in het buitenland was. Op 3 februari 2025 was er daardoor geen toezicht op de woning. Hij is zelf op of omstreeks 10 februari 2025 in de woning is gaan wonen met zijn partner en minderjarige kind.
14. Door de aanwezigheid van het gezin van verzoeker is de situatie wezenlijk anders dan toen het huis zonder toezicht was. Het is aan de burgemeester om te onderbouwen dat woningsluiting toch noodzakelijk is, ondanks de gewijzigde situatie en de aanwezigheid van het gezin.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er nog een band is tussen de woning en het criminele circuit. De noodzaak van de woningsluiting ligt dan ook niet in het herstellen van de rust rondom de woning of het wegnemen van risico’s voor de omwonenden. Hierdoor blijft enkel het preventieve effect van de woningsluiting over. Hoewel de voorzieningenrechter erkent dat van sluiting van een woning een preventief effect kan uitgaan, is dit argument op zichzelf in deze zaak onvoldoende om te spreken van een noodzaak tot sluiting.
16. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het uitgangspunt is dat bestuursrechtelijke herstelsancties (primair) moeten zijn gericht op herstel in de oorspronkelijke dan wel rechtmatige toestand en/of het voorkomen van herhaling. Een woningsluiting is niet punitief bedoeld. Het had dan ook op de weg van de burgemeester gelegen te motiveren waarom de sluiting toen de burgemeester het bestreden besluit nam nog noodzakelijk was. Op dat moment woonde verzoeker namelijk al met zijn gezin in de woning en daar was de burgemeester ook over ingelicht. De enkele overweging in het bestreden besluit dat, gelet op het tijdsverloop, de sluitingsduur wordt verkort van zes naar drie maanden acht de voorzieningenrechter onvoldoende. De burgemeester moet in de beslissing op bezwaar de noodzaak opnieuw beoordelen. Daarbij moet ook, als er al een maatregel genomen moet worden, gekeken worden of een minder vergaande maatregel mogelijk is.
17. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de noodzaak van de woningsluiting onvoldoende is gemotiveerd. Niet valt uit te sluiten dat de burgemeester de noodzaak in de beslissing op bezwaar alsnog voldoende zal onderbouwen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
Belangenafweging
18. De voorzieningenrechter weegt vervolgens de belangen tegen elkaar af, waarbij de belangen van verzoeker gezien het voorlopig oordeel zwaar wegen.
19. Verzoeker geeft aan dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in de woning. Hem kan dan ook geen verwijt worden gemaakt, net als zijn moeder. Zij waren niet in Nederland toen de politie langskwam. Verder verblijft verzoeker nu met zijn partner en minderjarige kind in de woning. Zij hebben niets met het voorval te maken. Bij sluiting van de woning hebben zij geen ander onderkomen en komen ze op straat te staan. Ook is er sprake van bijzondere binding met de woning, omdat verzoeker in de woning is opgegroeid. Hierbij komt dat de woningsluiting niet in het belang van het kind is. Verder zal de moeder van verzoeker op een zwarte lijst komen te staan en zal de huurovereenkomst voor de woning worden ontbonden.
20. Gelet op de voorgaande overwegingen ten aanzien van de noodzakelijkheid, hangt het van de motivering van de burgemeester af of het besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker om in de tussentijd in zijn woning te blijven zwaarder dan het belang van de burgemeester. Hierbij weegt de voorzieningenrechter het belang van het minderjarige kind zwaar mee.
21. Verder wijst de voorzieningenrechter de burgemeester op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] , waaruit blijkt dat de burgemeester bij een woningsluiting de gevolgen voor de bewoners moet meewegen, zoals de omstandigheid dat een huurcontract wordt ontbonden of bewoners door de verhuurder op een zwarte lijst worden geplaatst. Dat die gevolgen civielrechtelijk zijn speelt daarbij geen rol. Het is aan de burgemeester om de gevolgen van de sluiting voor verzoeker en andere bewoners mee te nemen in de bezwaarfase.
22. Voor zover de burgemeester in de bezwaarprocedure een toereikende onderbouwing voor de noodzaak tot sluiting zou kunnen geven, zal hij ook deze aspecten moeten betrekken bij zijn besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de sluiting van de woning van verzoeker zal worden opgeschort.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
24.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 907,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 194,-- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025 door mr. M. van der Knijff, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.