ECLI:NL:RBMNE:2025:3487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/2746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Adecco HR Solutions B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.E. Wonnink, had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 11 november 2022. De rechtbank oordeelde dat verweerder te laat was met het nemen van een beslissing op het bezwaar, wat ook door verweerder zelf werd erkend in zijn verweerschrift van 16 mei 2025. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling op 17 februari 2025 was ontvangen en dat sindsdien twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen.

De rechtbank besloot dat verweerder alsnog binnen een termijn van vier maanden na verzending van de uitspraak een beslissing moest nemen. Dit was gebaseerd op artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank in bijzondere gevallen een andere termijn kan vaststellen. In dit geval werd de termijn vastgesteld op vier maanden, rekening houdend met de omstandigheden die verweerder had genoemd, zoals een tekort aan verzekeringsartsen. Tevens werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat verweerder ook de proceskosten van € 453,50 aan eiser moest vergoeden, evenals het griffierecht van € 385,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

Adecco HR Solutions B.V., te Zaltbommel, eiser

(gemachtigde: mr. H.E. Wonnink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 11 november 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 11 november 2022. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser. Dat geeft verweerder ook aan in zijn verweerschrift van 16 mei 2025. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling op 17 februari 2025 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
5. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
6. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij door een tekort aan verzekeringsartsen tot op heden nog niet in staat is geweest om het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn af te handelen. De rechtbank ziet hier aanleiding om, gezien de omstandigheden die door verweerder zijn genoemd, de beslistermijn vast te stellen op vier maanden. De rechtbank sluit hiervoor aan bij haar uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025 [1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van deze termijn. Dit betekent dat verweerder binnen vier maanden na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000, -.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond. Verweerder moet binnen een termijn van vier maanden na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen op het bezwaar van eiser.
9. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 385,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, -;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van I. van Ittersum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.