ECLI:NL:RBMNE:2025:3486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/2520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling door UWV

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Qbuzz B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, Qbuzz B.V., had een verzoek om herbeoordeling ingediend op 17 november 2022, maar het UWV had niet tijdig beslist op dit verzoek. Eiseres heeft een ingebrekestelling gestuurd, maar het UWV stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet stil had gezeten en dat er geen sprake was van een onredelijk laat ingesteld beroep. De rechtbank bepaalde dat het UWV alsnog binnen vier maanden na de uitspraak een beslissing moest nemen op het verzoek van eiseres. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding van € 453,50 voor de proceskosten en het griffierecht van € 385,- moest door het UWV aan eiseres worden betaald. De uitspraak werd gedaan door rechter J. Wolbrink in aanwezigheid van griffier I. van Ittersum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

Qbuzz B.V., te Amersfoort, eiseres

(gemachtigde: mr. C.I. Nouse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om herbeoordeling van de heer of mevrouw [naam] .

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar verzoek. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar aanvraag om herbeoordeling ingediend op 17 november 2022. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het verzoek om herbeoordeling. Dat geeft verweerder ook aan in zijn verweerschrift van 13 mei 2025. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling
26 oktober 2023 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend. Volgens het systeem van verweerder is er maar één telefonisch contactmoment geweest op 19 februari 2025. Eiseres voert aan dat er meerdere contactmomenten zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hoe dan ook niet stil heeft gezeten. Eiseres heeft in de gronden van het beroep bovendien overtuigend toegelicht dat zij bekend is met het capaciteitsgebrek bij verweerder en verweerder daarom meer tijd heeft gegeven om op het bezwaar te beslissen. De rechtbank kan begrijpen dat eiseres niet direct juridische stappen heeft ondernomen omdat zij op de hoogte is van de achterstanden bij verweerder. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onredelijk laat ingesteld beroep.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
6. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij door een tekort aan verzekeringsartsen tot op heden nog niet in staat is geweest om de aanvraag binnen de gestelde termijn af te handelen. De rechtbank ziet hier aanleiding om, gezien de omstandigheden die door verweerder zijn genoemd, de beslistermijn vast te stellen op vier maanden. De rechtbank sluit hiervoor aan bij haar uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025 [1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van deze termijn. Dit betekent dat verweerder binnen vier maanden na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
7. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond. Het UWV moet binnen een termijn van vier maanden na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen op het verzoek van eiseres.
9. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 385,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van I. van Ittersum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.