ECLI:NL:RBMNE:2025:3468

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/16/572505 / HA ZA 24-156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en handhaving van erfdienstbaarheid tussen buren met betrekking tot toegangspad

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de uitleg en handhaving van een erfdienstbaarheid van weg. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], maken gebruik van een pad dat op het perceel van de gedaagde, [gedaagde], ligt. Dit pad is onderworpen aan een erfdienstbaarheid die hen het recht geeft om het pad te gebruiken als toegang tot hun garage. De eisers vorderen dat de gedaagde hen niet belemmert in het gebruik van dit pad. De gedaagde stelt echter dat hij het pad op een andere manier mag gebruiken en dat hij niet in strijd handelt met de erfdienstbaarheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers voldoende belang hebben bij hun vorderingen, ondanks dat zij het pad niet dagelijks gebruiken. De rechtbank heeft de erfdienstbaarheid uitgelegd en geoordeeld dat de gedaagde het pad in beginsel niet mag blokkeren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het verwijderen van obstakels die het gebruik van het pad door de eisers belemmeren. Daarnaast is er een dwangsom opgelegd voor elke dag dat er een onbeheerde blokkade op het pad is of als de hekken niet in goede staat zijn.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572505 / HA ZA 24-156
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beide wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. E. Vels-Turan,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.T.P. Koopman en mr. V. Stevenson.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5;
- akte houdende overlegging aanvullende productie 6 van [gedaagde] ;
- akte overlegging producties 11 t/m 14 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ;
- akte wijziging van eis van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
1.2.
Op 30 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. De advocaten van [gedaagde] hebben pleitaantekeningen voorgedragen, deze heeft de rechtbank toegevoegd aan het dossier.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht om aanhouding van de procedure voor overleg over een oplossing. Vervolgens is de procedure op verzoek van partijen vier keer aangehouden. Omdat partijen er toch niet samen uit zijn gekomen, hebben zij op 16 april 2025 de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn sinds begin 2023 buren van elkaar. Op een gedeelte van het perceel van [gedaagde] is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (hierna: de erfdienstbaarheid). [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gebruiken het pad waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd als verbinding tussen hun garage en de openbare weg. Als het pad geblokkeerd is, wat volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] regelmatig gebeurt, is dat in strijd met de erfdienstbaarheid. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen hun dan garage niet (goed) bereiken. Daarom vorderen zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het pad waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd op geen enkele wijze te (laten) blokkeren. Volgens [gedaagde] moet de erfdienstbaarheid anders worden uitgelegd en handelt hij niet in strijd daarmee. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gedeeltelijk toe.

3.De beoordeling

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben belang bij hun vorderingen
3.1.
[gedaagde] stelt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onvoldoende belang bij hun vorderingen hebben, omdat zij het pad maar een paar keer per week gebruiken, vrijwel geen belemmeringen ondervinden en het pad gebruiken in strijd met de erfdienstbaarheid als extra in- en uitgang van hun woning gebruiken. De rechtbank oordeelt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wel voldoende belang hebben. Feit is dat zij het pad met enige regelmaat (ook) in overeenstemming met de erfdienstbaarheid gebruiken. Dat zij dit niet dagelijks doen en ook als zij dit soms in strijd met de erfdienstbaarheid zouden doen, betekent niet dat zij onvoldoende belang hebben. Uit de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] overgelegde foto’s blijkt dat zij verschillende keren door obstakels zijn belemmerd bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, bijvoorbeeld door fietsen die op het pad stonden en één keer door onaangekondigde werkzaamheden aan het dak van [gedaagde] . [gedaagde] heeft erkend dat hij of zijn bezoek een deel van die belemmeringen heeft veroorzaakt.
De uitleg van de erfdienstbaarheid
3.2.
Het geschil tussen partijen gaat over de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd en op welke wijze deze door partijen moet worden nageleefd. De rechtbank zal hierna de erfdienstbaarheid uitleggen en sluit daarbij gedeeltelijk aan bij de uitleg van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
Het juridisch kader
3.3.
Op grond van artikel 5:73 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden de inhoud en de wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in de akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bestaat er ook dan nog twijfel, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend. Bij de uitleg van de akte van vestiging komt het aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. [1]
De omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte van vestiging
3.4.
De erfdienstbaarheid is op 11 december 2015 gevestigd en wordt in de notariële akte als volgt omschreven:

VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
Partijen zijn voorts overeengekomen de navolgende erfdienstbaarheden te vestigen.
Ter uitvoering van bedoelde overeenkomst wordt bij deze gevestigd en aanvaard:
A. Ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummers[nummer 1] en [nummer 2], eigendom van koper, als heersende erven, en ten laste van het aan verkoper in eigendom zijnde perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer[nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5], als dienend erf, inhoudende de verplichting te dulden dat de eigenaren en gebruikers van de heersende erven op de voor de eigenaren en gebruikers van het dienend erf minst bezwarende wijze,al dan niet met een gemotoriseerd voertuig,gebruik maken van het dienend erf om te komen van en te gaan naar de openbare weg, te weten: [adres] te [plaats] , en voorts onder de volgende bepalingen:
- de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend over de aan partijen bekende toegangsweg, op de wijze als aangegeven op de aan deze akte gehechte foto’s en een aan deze akte gehechte kadastrale kaart waarop het verkochte reeds is ingemeten;
- het is verboden om vuilnis, obstakels van welke aard ook of andere zaken op het dienend erf te plaatsen of te parkeren, die het gebruik daarvan op grond van deze erfdienstbaarheid belemmeren.
Tevens stellen partijen vast dat splitsing van het heersend erf niet als verzwaring geldt, mits het gebruik van het lijdend erf niet onredelijk wordt geïntensiveerd.
[gedaagde] mag het pad in beginsel niet blokkeren
3.5.
De rechtbank oordeelt dat de akte van vestiging zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde] het pad in beginsel niet mag blokkeren. In de akte is namelijk bepaald dat het verboden is om vuilnis, obstakels van welke aard dan ook of andere zaken op het pad te plaatsen of parkeren,
die het gebruik daarvan op grond van deze erfdienstbaarheid belemmeren. Dit betekent niet dat [gedaagde] het pas niet ook zelf mag gebruiken. In de akte staat dat de eigenaren van het heersende erf het pad mogen gebruiken op de voor de eigenaren van het dienende erf minst bezwarende wijze. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] het pad wel tijdelijk mag blokkeren als hij daarbij zelf aanwezig is en eventuele obstakels gemakkelijk kan verwijderen. Daar kan bijvoorbeeld sprake van zijn als hij hout aan het hakken is of als hij boodschappen uitlaadt. Het is naar het oordeel van de rechtbank wel in strijd met de erfdienstbaarheid als obstakels (bijvoorbeeld vuilnis of een fiets van [gedaagde] of zijn bezoek) op het pad worden geplaatst en [gedaagde] daarbij niet aanwezig is en het obstakel direct kan verwijderen op het moment dat [eiser sub 1] en/of [eiser sub 2] het pad wil gebruiken. Dit gebruik van het pad door [gedaagde] belemmert [eiser sub 1] en [eiser sub 2] namelijk wel bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoeft niet te worden verwacht dat zij op zo’n moment bij [gedaagde] aanbellen om een obstakel te laten verwijderen of dat zij zo’n obstakel zelf weghalen.
3.6.
Mocht het een keer noodzakelijk zijn dat het pad tijdelijk wordt geblokkeerd dan is dit naar het oordeel van de rechtbank toegestaan als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hierover op tijd worden geïnformeerd. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er werkzaamheden aan het dak van het huis van [gedaagde] moeten worden verricht.
Voor het blokkeren van het pad door derden is [gedaagde] niet verantwoordelijk
3.7.
Als derden (bijvoorbeeld bezoekers van andere buren) het pad blokkeren dan is [gedaagde] hiervoor niet verantwoordelijk, tenzij deze derden bij [gedaagde] op bezoek zijn of als zij met zijn toestemming het pad blokkeren. Tijdens de mondelinge behandeling is onder andere gesproken over het aanbod van [gedaagde] om een hek bij de ingang van het pad te plaatsen. Het is partijen kennelijk niet gelukt om hierover afspraken te maken, terwijl hiermee zou kunnen worden voorkomen dat derden ongewenst het pad blokkeren.
De hekken en de poort moet verticaal staan en stevig zijn
3.8.
Aan de voor- en achterzijde van het perceel van [gedaagde] staan twee hekken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] ervoor moet zorgen dat deze hekken en een eventuele poort verticaal staan en stevig zijn zodat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gemakkelijk met een auto over het pad kunnen rijden. In de akte van vestiging is namelijk bepaald dat de eigenaar van het heersende erf al dan niet met een gemotoriseerd voertuig over het pad moet kunnen rijden. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is dat op dit moment niet (goed) mogelijk als één of beide hekken (deels) over het pad heen hangen of als een poort van het hek niet goed afgesloten is, want daardoor is het pad dan minder breed. Hierdoor worden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dus belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Ook als de poort van het hek niet goed afgesloten is, kan niet van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden verwacht dat zij bij [gedaagde] aanbellen om de poort te laten sluiten of om zelf de poort te sluiten. Op welke manier [gedaagde] ervoor zorgt dat de hekken verticaal staan en stevig zijn en dat de poorten goed afgesloten zijn, moet [gedaagde] zelf bepalen. De rechtbank gaat ervan uit dat hij een manier zal kunnen bedenken waardoor hij zelf ook nog steeds gemakkelijk, al dan niet met zijn motor, zijn tuin in en uit kan gaan.
Geen minimale breedte van het pad
3.9.
De rechtbank zal niet bepalen dat [gedaagde] ervoor moet zorgen dat het pad minstens 264 centimeter breed is. In de akte van vestiging is namelijk geen minimale breedte van het pad opgenomen. Daarnaast is onduidelijk hoe breed het pad op dit moment is. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is het pad op bepaalde gedeelten 246 centimeter breed, terwijl het pad volgens [gedaagde] 264 centimeter breed is. De rechtbank gaat er echter van uit dat op het moment dat de hekken verticaal staan en stevig zijn, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het pad kunnen gebruiken op de wijze als omschreven in de akte van vestiging.
Bij iedere overtreding van de erfdienstbaarheid is een dwangsom verschuldigd
3.10.
De rechtbank zal een dwangsom verbinden aan elke dag dat zich een onbeheerde en/of onaangekondigde blokkade door of vanwege [gedaagde] op het pad bevindt. Ook zal de rechtbank een dwangsom verbinden aan elke dag dat één van de hekken niet verticaal staat, niet recht en stevig is en niet goed afgesloten is. De dwangsom wordt gematigd tot € 50,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00.
3.11.
[gedaagde] zal deze dwangsom pas voor het eerst pas vier weken nadat het vonnis aan hem is betekend verschuldigd zijn. Hierdoor krijgt [gedaagde] de gelegenheid om passende maatregelen te nemen, zoals het opruimen van het pad en het aanpassen van het hek.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.12.
Omdat beide partijen gedeeltelijk (on)gelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat niet is gebleken dat de belemmeringen van het pad zo frequent waren en dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich iets constructiever hadden kunnen opstellen met betrekking tot onder andere het aanbod van [gedaagde] om een hek te plaatsen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de op de percelen kadastraal bekend als [gemeente] [sectie] [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] aan de [adres] gevestigde erfdienstbaarheid, inhoudende het recht van weg, te respecteren en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ongehinderd het genot te verschaffen van de erfdienstbaarheid die rust op het pad dat zich bevindt op het perceel/de percelen van [gedaagde] , dit door alles wat zich onbeheerd en onaangekondigd op dit pad bevindt te verwijderen en verwijderd te houden en ervoor te zorgen dat het lage hekwerk aan de voorzijde van het perceel van [gedaagde] verticaal staat en niet overhelt over het pad, maar recht en stevig is, zonder onderdelen die loskomen of dreigen te komen en dat het hoge hekwerk aan de achterzijde van het perceel van [gedaagde] verticaal staat, dit hoge hekwerk recht en stevig is, niet overhelt over het pad en dat een poort in het hekwerk verticaal staat, recht en stevig is en dat deze poort na ieder gebruik dicht gedaan wordt en stevig vastgemaakt wordt zodat er geen risico bestaat dat de poort over het pad hangt of over het pad zal bewegen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een direct opeisbare dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat zich (nog steeds of wederom) een onbeheerde en/of onaangekondigde blokkade door of vanwege [gedaagde] op het pad bevindt in welke vorm dan ook en voor iedere dag dat één van de hekken niet verticaal staat, niet recht en stevig is en niet goed afgesloten is, dit met een maximum van € 5.000,00, een en ander met dien verstande dat de eerste dwangsom pas verschuldigd is vier weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] ;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
TS5596

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1423.