ECLI:NL:RBMNE:2025:3464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/7088
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding Wajong-uitkering en terugvordering toeslagen

In deze zaak verzoekt verzoeker om schadevergoeding van het Uwv naar aanleiding van een nabetaling van zijn Wajong-uitkering. Het Uwv had eerder, op 28 februari 2020, de uitkering geweigerd, maar heeft deze op 12 juli 2023 alsnog toegekend met terugwerkende kracht tot 4 februari 2020. Deze nabetaling leidde tot extra inkomsten voor verzoeker in 2023, wat resulteerde in een terugvordering van de Belastingdienst Toeslagen van € 6.737,- aan zorg- en huurtoeslag. Verzoeker vraagt het Uwv om dit bedrag te vergoeden, maar het Uwv heeft slechts € 3.156,- aan schadevergoeding toegekend. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te veroordelen tot betaling van het volledige bedrag van € 6.737,-. De rechtbank heeft de zaak op 14 april 2024 behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was met zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de schade correct heeft berekend en dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schadeclaim. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het Uwv al een schadevergoeding heeft betaald die in overeenstemming is met de wetgeving. Verzoeker krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: P.G. Lamoré).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een verzoek om schadevergoeding. De aanleiding daarvoor is dat het Uwv op 12 juli 2023 heeft besloten aan verzoeker alsnog een Wajong-uitkering toe te kennen per 4 februari 2020, nadat het Uwv die uitkering eerder – bij besluit van 28 februari 2020 – had geweigerd. De Wajong-uitkering waar verzoeker per 4 februari 2020 recht op had, is in 2023 als nabetaling aan verzoeker uitgekeerd.
1.1.
De nabetaling in 2023 heeft tot gevolg gehad dat verzoeker in dat jaar extra inkomsten had. Dit heeft geleid tot een terugvordering van de Belastingdienst Toeslagen van door verzoeker ontvangen zorg- en huurtoeslag van in totaal € 6.737,-. Verzoeker heeft het Uwv gevraagd dit bedrag als schade aan hem te vergoeden.
1.2.
Met het besluit van 30 september 2024 heeft het Uwv een bedrag aan schade in verband met de teruggevorderde zorg- en huurtoeslag toegekend van € 3.156,-.
1.3.
Op 10 november 2024 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om het Uwv op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 6.737,-. Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het verzoek op 14 april 2024 op zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit waarin de Wajong-uitkering aan verzoeker is geweigerd onrechtmatig was en het Uwv daarom gehouden is om de schade die verzoeker als gevolg van dat onrechtmatige besluit heeft geleden, te vergoeden. Op de zitting heeft verzoeker nog twee andere schadeposten opgevoerd. Het gaat naar de rechtbank begrijpt om het door verzoeker betaalde eigen risico van de zorgverzekering en door verzoeker betaalde inkomstenbelasting. Verzoeker heeft deze schadeposten niet onderbouwd. Doordat verzoeker deze schadeposten pas op zitting in het kader van zijn verzoek om schadevergoeding heeft opgevoerd, heeft het Uwv daar niet adequaat op kunnen reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze nieuwe schadeposten vanwege strijd met een goede procesorde buiten het geding moeten worden gelaten. Het verzoekschrift en ook het schriftelijk schadevergoedingsverzoek aan het Uwv gaan namelijk alleen over de schade bestaande uit de teruggevorderde huurtoeslag en zorgtoeslag. Deze uitspraak beperkt zich dan ook alleen tot deze twee schadeposten.
Toetsingskader
3. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4. Het is vaste rechtspraak [1] dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat causaal verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
5. Bij dit alles geldt als uitgangspunt dat de schadevergoeding de verzoeker zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren als het schadeveroorzakende feit – de onrechtmatige weigering van de Wajong-uitkering– niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent in deze zaak dat de hoogte van de schade het positieve verschil is tussen enerzijds de werkelijk ontvangen toeslagen en anderzijds de toeslagen waarop verzoeker recht zou hebben gehad als het Uwv de aangevraagde Wajong-uitkering niet in eerste instantie had geweigerd en al vanaf 4 februari 2020 de Wajong-uitkering had betaald.
Het verzoek om schadevergoeding
6. Verzoeker heeft een schade gevorderd van € 6.737,-. Ter onderbouwing heeft verzoeker alleen gewezen op de terugvordering van de zorgtoeslag (€ 2.804,-) en huurtoeslag (€3.993,-) over het jaar 2023 door de Belastingdienst Toeslagen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker zijn verzoek om schadevergoeding daarmee onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat een bedrag moet worden terugbetaald – hoe vervelend dit ook voor verzoeker kan uitpakken – betekent immers nog niet dat dat (gehele) bedrag als schade kan worden aangemerkt. Daarvoor is zoals gezegd nodig dat inzichtelijk wordt gemaakt dat verzoeker wél recht zou hebben gehad op dat (gehele) bedrag, indien de Wajong periodiek zou zijn uitbetaald vanaf 4 februari 2020. Dat heeft verzoeker niet gedaan.
8. Daar staat tegenover dat het Uwv in het besluit van 30 september 2024 wél per jaar een vergelijking heeft gemaakt tussen wat de werkelijk ontvangen toeslagen waren, en wat de situatie zou zijn geweest als vanaf 4 februari 2020 het juiste bedrag aan Wajong uitkering was uitbetaald. Het Uwv komt uit op een bedrag van €1.284,- aan misgelopen zorgtoeslag en een bedrag van €1.872,- aan misgelopen huurtoeslag. De rechtbank kan die onderbouwing volgen. Verder begrijpt de rechtbank dat het Uwv bij de schadeberekening bovendien het door verzoeker genoten voordeel van € 3.107,- aan huurtoeslag over de jaren 2020, 2021 en 2022 buiten beschouwing heeft gelaten. Het gaat om door verzoeker ontvangen huurtoeslag, die verzoeker niet zou hebben ontvangen in de situatie dat de Wajong-uitkering op de juiste wijze vanaf 2020 zou zijn uitbetaald. Dat dit niet bij de schadeberekening is meegenomen is dus in het voordeel van verzoeker. Verzoeker heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij het bepalen van het schadebedrag onjuiste, voor hem nadelige uitgangspunten heeft gehanteerd en dat de door hem geleden schade vanwege misgelopen zorgtoeslag en huurtoeslag in werkelijkheid hoger is dan het bedrag dat door het Uwv aan hem is toegekend voor die schadeposten. Verzoeker heeft in dat kader slechts aangegeven dat de schade in een ‘breder verband’ moet worden gezien, zonder duidelijk te (kunnen) maken op wat voor manier dat van invloed zou zijn op de hoogte van de schadebedragen waar het Uwv vanuit is gegaan.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
9. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift ook een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Volgens verzoeker heeft hij in een telefoongesprek met het Uwv namelijk de toezegging gekregen dat het Uwv bereid was het volledige schadebedrag van € 6.737,- te vergoeden. Op de zitting heeft verzoeker dit standpunt in zoverre genuanceerd, dat het Uwv niet heeft toegezegd dat een bedrag van € 6.737,- aan schade zou worden vergoed, maar alleen heeft aangegeven dat “alle schade” zou worden vergoed.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] moeten voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen doorlopen worden. De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend.
11. Het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Los van het feit dat de toezegging niet blijkt uit de stukken in het dossier, kan de gestelde toezegging verzoeker niet baten. Het Uwv hééft immers de schade vergoed, zij het dat het bedrag lager is dan het bedrag van € 6.737,- dat verzoeker kennelijk voor ogen had. Uit de gestelde toezegging dat de schade zou worden vergoed, mocht verzoeker niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat dat schadebedrag ook zonder méér zou overeenkomen met het bedrag aan zorgtoeslag en huurtoeslag dat verzoeker moet terugbetalen.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv het schadebedrag aan misgelopen zorg- en huurtoeslag terecht vastgesteld op € 3.156,-. Omdat het Uwv dat schadebedrag al aan verzoeker heeft betaald resteert voor de rechtbank daarmee geen toe te kennen schadevergoeding meer. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
12. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103 en van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3722.
2.Sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.