ECLI:NL:RBMNE:2025:335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
16/042763-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en bezit van vuurwapen

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in grote hoeveelheden cocaïne en het bezit van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd, werd beschuldigd van vier feiten: (1) handel in cocaïne, (2) het binnenbrengen van cocaïne in Nederland, (3) voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, en (4) bezit van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere pro forma zittingen en een inhoudelijke behandeling op 27 januari 2025. De officier van justitie, mr. B. Niks, eiste een gevangenisstraf van 64 maanden en een geldboete van € 100.000, conform gemaakte procesafspraken. De verdachte heeft ingestemd met deze afspraken en verklaarde zich bewust van de gevolgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen tussen 15 april 2020 en 23 februari 2021 in samenwerking met anderen cocaïne heeft verhandeld en binnengebracht in Nederland. De bewezenverklaring is gebaseerd op diverse bewijsmiddelen, waaronder onderschepte chatgesprekken en locatiegegevens van gebruikte accounts. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 100.000. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnehandel op de samenleving in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/042763-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 27 augustus 2024 (pro forma), 8 november 2024 (pro forma) en 27 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Niks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.INLEIDING

2.1
De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
(feit 1) in de periode van 15 april 2020 tot en met 23 februari 2021 in Roosendaal, Woerden en Utrecht, samen met anderen, (onder meer) heeft gehandeld in (in totaal) 512 kilogram cocaïne;
(feit 2) in de periode van 26 januari 2021 tot en met 6 februari 2021 in Roosendaal, Woerden en Kamerik, samen met anderen, vanuit België en Duitsland (in totaal) 114 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
(feit 3) in de periode van 3 maart 2020 tot en met 23 februari 2021 in Roosendaal, Woerden en Utrecht voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van (onder meer) de handel in cocaïne; en
(feit 4) op 14 mei 2024 in Linschoten een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
2.2
Het afdoeningsvoorstel en de beoordeling
Met het oog op een voortvarende en zo efficiënt mogelijke afdoening van de strafzaak hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging procesafspraken gemaakt. Partijen hebben overeenstemming bereikt en hun afdoeningsvoorstel bevat de gezamenlijke zienswijzen van de officier van justitie en de verdediging over, onder meer, de beoordeling van de ten laste gelegde feiten en de op te leggen straf. Het afdoeningsvoorstel is op 16 januari 2025 door de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman ondertekend en is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. De afspraken komen op het onderstaande neer:
Het Openbaar Ministerie:
  • rekwireert tot een bewezenverklaring van alle feiten, zoals hierboven weergegeven;
  • vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 64 maanden en een geldboete van € 100.000,-.
Verdachte:
  • dient geen onderzoekswensen in;
  • voert geen bewijsverweren;
  • hoeft geen nadere verklaring af te leggen;
  • doet afstand van het waardebeslag en drie in beslag genomen telefoons;
  • onttrekt zich niet aan tenuitvoerlegging van de overeengekomen straf en betaalt de overeengekomen geldboete voordat het vonnis onherroepelijk wordt.
Daarnaast zien beide partijen af van hoger beroep indien strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 27 januari 2025 zijn bovenstaande procesafspraken aan verdachte voorgehouden. De rechtbank heeft getoetst of verdachte begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak kunnen hebben. Verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat hij, op basis van voldoende en duidelijke informatie, in overleg met zijn raadsman vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met procesafspraken en dat hij zich bewust is van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan. Verdachte heeft verklaard dat hij volledig achter de procesafspraken staat en dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de rechtbank uitspraak zal doen conform de procesafspraken.
Op basis van het gesprek met verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, r.o. 5.4.3).
Zowel bij het onderzoek ter terechtzitting als in dit vonnis heeft de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal gestaan. Bij het bepalen van de straf en de motivering daarvan zal de inhoud en doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, conform de procesafspraken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vanwege de gemaakte procesafspraken met het Openbaar Ministerie geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring zoals hieronder is vermeld.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Feiten 1, 2 en 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de ten laste gelegde pleegperioden de gebruiker was van de accounts [encrochat account 1 verdachte] @encrochat.com en [encrochat account 2 verdachte] @encrochat.com van de cryptocommunicatiedienst EncroChat. Verdachte was ook de gebruiker van de accounts [Sky ECC account 1 verdachte] , [Sky ECC account 2 verdachte] , [Sky ECC account 3 verdachte] , [Sky ECC account 4 verdachte] en [Sky ECC account 5 verdachte] van de cryptocommunicatiedienst Sky ECC.
In de zich in het dossier bevindende onderschepte chatgesprekken die zijn gevoerd met voornoemde accounts zijn, onder meer, ‘nicknames’ (bijnamen) genoemd die zijn te relateren aan de (bij)namen van verdachte en zijn woonplaats. Locatiegegevens van de telefoons behorende bij accounts die verdachte gebruikte sluiten aan bij de woon- en verblijfplaatsen van verdachte en zijn reisbewegingen. Ook kunnen diverse links worden gelegd met verdachtes partner, familieleden en de omstandigheid dat verdachte in Spanje in zijn been is geschoten.
Uit de chatgesprekken volgt verder dat verdachte zich, onder meer, bezighield met de (internationale) handel in en bewerking van kilogrammen (“blokken”) cocaïne (waaronder in elk geval begrepen Boliviaanse cocaïne “boli” en Colombiaanse cocaïne “coli”). Dat de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden cocaïne op de eveneens genoemde data daadwerkelijk zijn verhandeld en ingevoerd volgt, onder meer, uit foto’s en documenten die in de chatgesprekken zijn uitgewisseld en uit locatiegegevens van de telefoons behorende bij diverse door verdachte gebruikte EncroChat- en Sky ECC-accounts. Datzelfde geldt voor de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op meerdere tijdstippen in de periode gelegen tussen 15 april 2020 tot en met 23 februari 2021 te Roosendaal, Woerden, Utrecht en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd
  • Op 15 april 2020 ongeveer 2 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • Op 25 april 2020 ongeveer 20 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • Op 29 april 2020 ongeveer 50 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • Op 1 mei 2020 ongeveer 30 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • Op 13 mei 2020 ongeveer 38 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • Op 27 mei 2020 ongeveer 40 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • In de periode van 6 juni 2020 tot en met 12 juni 2020 ongeveer 200 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • In de periode van 8 september 2020 tot en met 15 september 2020 ongeveer 40 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • In de periode van 23 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 ongeveer 92 kilo van een materiaal bevattende cocaïne

telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Feit 2
op meerdere tijdstippen in de periode gelegen tussen 26 januari 2021 tot en met 6 februari 2021 te Woerden, Roosendaal en Kamerik , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
  • (vanuit België) op 26 januari 2021 ongeveer 34 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • (vanuit België) op 5 februari 2021 ongeveer 25 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en
  • (vanuit Duitsland) op 6 februari 2021 ongeveer 55 kilo van een materiaal bevattende cocaïne,

een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Feit 3
in de periode gelegen tussen 3 maart 2020 tot en met 23 februari 2021 te Roosendaal, Woerden, Utrecht en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
  • anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen, daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
  • zich gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,

immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen:

  • geld, opslagruimte en een stashauto, bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verbergen, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde harddrugs voorhanden gehad en
  • een perser, aluminium raam, krik, mal, bakken, magnetron, aceton en een stempel (olifant en klaver), bedoeld voor het versnijden/bewerken/vervaardigen van eerdergenoemde harddrugs, voorhanden heeft gehad, en
  • encrypted berichtenverkeer, ontmoetingen, besprekingen en een afspraken gehad en gemaakt met transporteurs, chauffeurs, financiers, afnemers en verkopers, met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, export, import, levering, betaling, koop, opslag en vervoer van eerder genoemde harddrugs en
  • een of meer van eerdergenoemde personen voorzien van informatie, opdrachten, het geld en een opslagplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde harddrugs en
  • tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en daartoe hand- en spandiensten verricht.
Feit 4
op 14 mei 2024 te Linschoten, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, model 43X, kaliber 9x19 mm, nummer [wapennummer] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten scherpe kogelpatronen, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3
om een feit, als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestand zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
alsmede
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform de procesafspraken gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van € 100.000,-.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht conform de procesafspraken te beslissen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
9.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in en de smokkel van grote hoeveelheden cocaïne. Om dit mogelijk te maken heeft verdachte ook voorbereidingshandelingen gepleegd. Ook heeft verdachte een vuurwapen in bezit gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen ernstige gezondheidsrisico’s oplevert voor de gebruikers ervan. Daarnaast gaat (grootschalige) handel in cocaïne gepaard met verschillende vormen van ernstige en maatschappij-ontwrichtende criminaliteit, waardoor willekeurige slachtoffers worden geraakt en het veiligheidsgevoel in de samenleving wordt aangetast. Verdachte heeft zelf ook te maken gehad met ernstig geweld. Zo is hij in Spanje in zijn been geschoten bij een - naar het zich laat aanzien - mislukte drugsdeal. Kennelijk schrok hem dit niet af maar bewapende hij zichzelf met alle veiligheidsrisico’s voor zichzelf en anderen van dien. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek en heeft verdachte geen oog gehad voor de gevolgen ervan. Uit het dossier komt wel duidelijk naar voren waar verdachte wel oog voor had, namelijk zelfverrijking. Verdachte sprak in de chatgesprekken regelmatig over geld verdienen en introduceerde zichzelf als ‘miljonair’.
9.3.2
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 2 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
In het consult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 18 juli 2024 heeft psychiater A.H.A.C. van Bakel gerapporteerd dat bij verdachte geen sprake is van evidente problematiek, hoewel er sprake lijkt van problematisch lachgasgebruik. Er wordt negatief geadviseerd over toepassing van het adolescentenstrafrecht, nu pedagogische beïnvloeding van verdachte door zijn criminele levensstijl volgens de psychiater niet mogelijk is.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsrapport van 29 mei 2024, waarin is gerapporteerd dat verdachte geen vaste, zinvolle dagbesteding heeft en ook geen legaal inkomen. Daarnaast gaat verdachte problemen uit de weg door lachgasgebruik. Vanwege de zwijgende proceshouding van verdachte kan de reclassering het risico op recidive niet inschatten en geen advies uitbrengen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard inmiddels geen lachgas meer te gebruiken en daar ook geen problemen meer mee te ervaren.
9.3.3
De straf
De ernst en duur van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen de oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De gevangenisstraf van 8 jaren (96 maanden), die de officier van justitie zou vorderen als geen sprake was van procesafspraken, past binnen de bandbreedte van straffen die in die zaken zijn opgelegd. De strafeis van de officier van justitie conform de procesafspraken komt neer op een vermindering van voornoemde hypothetische strafeis met één derde deel, en dus op 64 maanden (oftewel vijf jaar en vier maanden).
Een ‘korting’ van maximaal één derde is bij procesafspraken in internationaal verband geen uitzondering en wordt ook in deze zaak gezien als een passende bandbreedte. Een korting is gerechtvaardigd omdat verdachte meewerkt aan een procedure die uiteindelijk leidt tot tijdwinst. Snellere of verkorte afdoening van een specifieke zaak kan zowel in het belang zijn van die ene zaak, als in het belang van andere zaken, omdat - ook in hoger beroep en cassatie - (zittings)capaciteit beschikbaar blijft om andere zaken af te doen. Dit mag uiteraard geen doel op zich zijn, maar de rechtbank ziet ook dat zaken als deze, waarin verweren rondom de rechtmatigheid van de verkrijging cryptocommunicatie door de Nederlandse opsporingsautoriteiten, een groot beslag leggen op de schaarse zittingstijd, waardoor andere zaakstromen (bijvoorbeeld fraude, cybercrime en zeden- en geweldsdelicten) in de verdrukking kunnen komen.
Tot slot wordt de vermindering van de gevangenisstraf gedeeltelijk gecompenseerd doordat - naast de gevangenisstraf van 64 maanden - een boete van € 100.000,- wordt geëist. Een strafrechtelijke geldboete van deze omvang staat in het Nederlandse strafstelsel gelijk aan 365 dagen hechtenis. Omdat drugsgerelateerde criminaliteit (veelal) is ingegeven door financiële motieven en daarvan ook in dit geval is gebleken, is het opleggen van een bijkomende geldboete aan verdachte naar het oordeel van de rechtbank passend.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden, conform de procesafspraken, een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete ter hoogte van € 100.000,-.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de geldboete geen verband houdt met het oordeel van de rechtbank over de ontnemingsvordering die gelijktijdig met deze zaak is behandeld. De ontnemingsvordering gaat over het wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte uit de bewezen verklaarde feiten heeft genoten. Het oordeel van de rechtbank wordt in een afzonderlijke beslissing toegelicht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 64 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 100.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mr. A.M.M. Lemmen en mr. J.B. Duinkerken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2025.
De griffier en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 15 april 2020 tot en met 23 februari 2021 te Roosendaal en/of Woerden en/of Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • Op of omstreeks 15 april 2020 (ongeveer) 2 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • Op of omstreeks 25 april 2020 (ongeveer) 20 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • Op of omstreeks 29 april 2020 (ongeveer) 50 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • Op of omstreeks 1 mei 2020 (ongeveer) 30 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • Op of omstreeks 13 mei 2020 (ongeveer) 38 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • Op of omstreeks 27 mei 2020 (ongeveer) 40 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • In of omstreeks de periode van 6 juni 2020 tot en met 12 juni 2020 (ongeveer) 200 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • In of omstreeks de periode van 8 september 2020 tot en met 15 september 2020 (ongeveer) 40 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • In of omstreeks de periode van 23 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 (ongeveer) 92 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
(telkens) zijnde cocaïne, (telkens) (een) middel(en), als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B/C/D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 26 januari 2021 tot en met 6 februari 2021 te Woerden en/of Roosendaal en/of Kamerik en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • (vanuit België) op of omstreeks 26 januari 2021 (ongeveer) 34 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • (vanuit België) op of omstreeks 5 februari 2021 (ongeveer) 25 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • (vanuit Duitsland) op of omstreeks 6 februari 2021 (ongeveer) 55 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
(telkens) zijnde cocaïne, (telkens) (een) middel(en), als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 3 maart 2020 tot en met 23 februari 2021 te Roosendaal en/of Woerden en/of Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich of (een) ander(en) gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
  • geld en/of opslagruimte en/of een stashauto, bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verbergen, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde harddrugs voorhanden gehad en/of
  • een perser, aluminium raam, krik, mal, bakken, magnetron, aceton en een stempel (olifant en klaver), bedoeld voor het versnijden/bewerken/vervaardigen van eerdergenoemde harddrugs, besteld en/of geleverd en/of voorhanden heeft gehad, althans dit heeft getracht te bestellen en/of af te leveren en/of voorhanden te krijgen en/of
  • (telefonische) contact(en) en/of encrypted berichtenverkeer en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), chauffeur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, export, import, levering, betaling, koop, opslag en/of vervoer van eerder genoemde harddrugs en/of
  • een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdrachten en/of het geld en/of een (tijdelijke) opslagplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde harddrugs en/of
  • tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht.
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Linschoten en/of Woerden en/of in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, model 43X, kaliber 9x19 mm, nummer [wapennummer] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten scherpe kogelpatronen, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
Bijlage II: de procesafspraken
Aangehecht.