ECLI:NL:RBMNE:2025:3344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/8386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die gemiddeld 38,77 uur per week werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door een afgescheurde achillespees. Het UWV heeft zijn aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat hij met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15,76% geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn standpunt na aanvullend onderzoek, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 28,86%. Eiser ging in beroep, waarbij hij aanvoerde dat het UWV niet het volledige dossier had verstrekt en dat de medische beoordelingen onzorgvuldig waren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 mei 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordelingen voldoende onderbouwd waren. Eiser heeft niet aangetoond dat de rapporten van de verzekeringsartsen onjuist waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld en het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Henderson op 1 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8386
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Inleiding
1. Eiser heeft gemiddeld 38,77 uur per week gewerkt. Hij is per 27 januari 2020 uitgevallen vanwege een afgescheurde achillespees. Hij heeft bij het Uwv per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2. Het Uwv heeft de aanvraag van eiser beoordeeld. Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige hebben onderzoek gedaan. Op basis van deze onderzoeken is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op 15,76% bepaald. Met het besluit van 25 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv besloten dat eiser per 24 januari 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit, is opnieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat hij het oordeel van de verzekeringsarts volgt, behoudens één aanvulling op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) over werken met toetsenbord en/of muis. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de voorbeeldfuncties en twee van de reservefuncties verworpen. Zij heeft twee nieuwe voorbeeldfuncties geselecteerd. Op basis hiervan is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser bepaald op 28,86%. Met de beslissing op bezwaar van 3 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat hij nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. Eiser is in beroep gegaan. In beroep zijn de volgende stukken ingediend:
- een beroepschrift van 29 december 2024;
- een verweerschrift met als bijlagen een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2025 en een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 februari 2025;
- een aanvullend beroepschrift van 22 april 2025 met als bijlage een uitslag echo knie/onderbeen links van 25 november 2021 van arts drs. [arts] ;
- een aanvullend verweerschrift van 6 mei 2025 met als bijlage een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van diezelfde datum.
5. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Een zus van eiser en een collega van de gemachtigde van het Uwv waren eveneens aanwezig.
Het geschil
6. Eiser vindt dat hij recht heeft op een WIA-uitkering. Hij voert de volgende beroepsgronden aan:
I. het Uwv heeft niet het volledige bezwaardossier verstrekt;
II. het onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is onzorgvuldig;
III. de medische beoordeling is inhoudelijk onjuist;
IV. de voorbeeldfuncties die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid zijn
niet geschikt.
7. Het Uwv is het niet met eiser eens en blijft bij zijn standpunt dat eiser, ondanks zijn beperkingen, minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens het Uwv heeft eiser daarom geen recht op een WIA-uitkering.
Hoe toetst de rechtbank?
8. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser juist heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiser op 24 januari 2022 (datum in geding).
9. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
I. Heeft het Uwv het volledige bezwaardossier verstrekt?
11. Eiser voert aan dat de aantekeningen die de medisch secretaresse heeft gemaakt tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts op 5 juli 2023 in het dossier ontbreken. Het ontbreken van die aantekeningen wordt volgens eiser niet gecompenseerd door de rapportage van de verzekeringsarts van 8 juli 2023, waarin die aantekeningen zouden zijn verwerkt. Het spreekuur heeft 45 minuten geduurd en er is volgens eiser meer gezegd dan in de rapportage is weergegeven. Ook stelt eiser dat hem is toegezegd dat hij de aantekeningen zou krijgen. Daarom heeft hij zelf geen aantekeningen gemaakt of gevraagd om het gesprek op te nemen. Volgens eiser is hij zonder de aantekeningen in een nadeliger positie gebracht, omdat de informatie die hij toen over zijn beperkingen heeft vermeld dichter bij de datum in geding liggen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan het Uwv om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. [1] Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan stukken die ter beschikking staan of hebben gestaan van het bestuursorgaan (Uwv) en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [2] De rechtbank constateert dat in de rapportage van de verzekeringsarts van 8 juli 2023 onder andere een uitgebreide anamnese met bevindingen van de verzekeringsarts (inclusief eisers dagverhaal), de visie van eiser over zijn eigen mogelijkheden en de bevindingen van de verzekeringsarts uit eigen onderzoek staan. De aantekeningen zijn naar het oordeel van de rechtbank een weergave van de bevindingen van de verzekeringsarts en zijn door hem gebruikt als hulpmiddel voor de voor het opstellen van zijn rapportage waarin zijn bevindingen zijn neergelegd. Daarmee is de rapportage te beschouwen als het op de zaak betrekking hebbende stuk, maar de aantekeningen zelf niet. Zij hebben niet zelfstandig een rol gespeeld bij de besluitvorming. De rechtbank is van oordeel dat de aantekeningen geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en daarom niet hoefden te worden overgelegd. Het is ook nergens uit gebleken dat aan eiser is toegezegd om de aantekeningen te verstrekken. Deze grond slaagt niet.
II. Is het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig geweest?
13. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het onderzoek naar het functioneren van zijn achillespees en naar zijn psychische toestand ruim na datum in geding heeft plaatsgevonden. Er zit bijna anderhalf jaar tussen de datum in geding (24 januari 2022) en het onderzoek in de primaire fase door de verzekeringsarts (5 juli 2023). En meer dan tweeëneenhalf jaar tussen datum in geding (24 januari 2022) en het onderzoek in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (5 november 2023). Dit maakt volgens eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet uitgaan van zijn dagverhaal over de datum in geding, zoals hij heeft verteld op de hoorzitting in de bezwaarfase en van de depressie die is vermeld in het patiëntendossier van eisers huisarts rond de datum in geding (namelijk op 24 februari 2022).
14. De verzekeringsarts heeft het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd, heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van 5 juli 2023 en heeft informatie opgevraagd bij de huisarts (niet voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen, maar om zicht te krijgen op welk letsel en klachten resteren).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig geweest, heeft eiser op het spreekuur van 5 november 2024 psychisch onderzocht en heeft de patiëntenkaart van de huisarts van 3 oktober 2023 en een brief van de huisarts van 7 augustus 2023 met journaalregels kenbaar bij de beoordeling betrokken. Eiser is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet lichamelijk onderzocht, omdat zijn medische situatie anamnestisch en op basis van de beschikbare en overgelegde medische informatie voldoende duidelijk is geacht. In zijn rapportage van 13 november 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de lichamelijke en psychische klachten van eiser. Ten aanzien van het functioneren van de achillespees heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie berokken van chirurg van den Berg over hoe de operatie aan de achillespees van 27 juli 2020 is verlopen en van de huisarts die lichamelijk onderzoek heeft verricht aan de achillespees in juni 2023. Ten aanzien van de psychische klachten wordt betrokken het psychisch onderzoek dat in de primaire fase en in bezwaar heeft plaatsgevonden en ook de medische informatie van de huisarts opgesteld op 3 oktober 2023 en het dagverhaal van eiser.
15. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de gezondheidstoestand van eiser per datum in geding zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage de beschikbare relevante gegevens die betrekking hadden op de datum in geding betrokken bij zijn beschouwing. Zijn oordeel is niet alleen gebaseerd op het lichamelijk en psychisch onderzoek dat plaatsvond na datum in geding, maar ook op de beschikbare gegevens van de medische behandelaars en op het dagverhaal van eiser. De rechtbank stelt vast dat in de rapportage het dagverhaal van eiser is meegewogen. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het dagverhaal een ander gewicht toekent dan eiser wenst, geeft geen blijk van een onzorgvuldig onderzoek. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte voorbij is gegaan aan de vermelding van depressie in het patiëntendossier van de huisarts bij 24 februari 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beschouwing betrokken dat eiser last had van mentale klachten maar dat geen sprake was van
ernstigedepressie. Ook hier geldt: dat een ander gewicht wordt toegekend aan de informatie dan wat eiser bepleit, leidt in dit geval niet tot onzorgvuldigheid. Gezien het oordeel van de rechtbank dat de beschikbare gegevens die betrekking hebben op de datum in geding zijn betrokken bij het onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat het lichamelijk en psychisch onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) ruim na datum in geding heeft plaatsgevonden op zichzelf onvoldoende is om het onderzoek onzorgvuldig te maken. Deze grond slaagt niet.
III. Twijfelt de rechtbank aan de medisch inhoudelijke beoordeling?
16. Eiser stelt dat hij verdergaand beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van zijn psychische beperkingen voert hij aan dat hij dat meer beperkt is door zijn depressie dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van is uitgegaan.
Ten aanzien van zijn lichamelijke beperkingen voert hij in de eerste plaats aan dat de uitslag van de echo van zijn knie/onderbeen links van 25 november 2021 laat zien dat hij verdergaand beperkt was ten aanzien van zijn achillespees dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van is uitgegaan. Volgens hem laat deze uitslag zien dat zijn achillespees verdikt was en weinig bewegelijk rond de datum in geding. In de tweede plaats stelt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de beperking voor lopen met krukken verwijderd moet worden uit de FML. Er is in de medische rapportage die ten grondslag lag aan het bestreden besluit namelijk gemotiveerd waarom die beperking werd gehandhaafd, ondanks het feit dat het niet medisch noodzakelijk was.
In de derde plaats vindt eiser dat er onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij voor een derde keer geopereerd moest worden aan zijn achillespees. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen om vast te stellen wat de beperkingen van eiser waren ten aanzien van zijn achillespees op de datum in geding.
17. De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is en hiervoor is in principe een rapport van een arts nodig. Dat betekent dat hoe iemand zich zelf voelt, zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
18. De rechtbank behandelt eerst de gronden die zien op de psychische beperkingen van eiser en daarna de gronden die zien op de lichamelijke beperkingen.
De psychische beperkingen
19. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiser ten aanzien van zijn psychische toestand heeft beschreven in de rapportage van 13 november 2024. Daarin staat dat eiser in bezwaar heeft verteld dat hij in 2022 bijna alleen maar in zijn bed met een deken over zijn hoofd heeft gelegen. Hij had nergens zin in, zijn vader was net overleden en hij had veel pijn. Maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er onvoldoende objectieve grond om meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn zowel bij psychisch onderzoek door de verzekeringsarts, als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen gevonden voor ernstige psychopathologie (zoals ernstige depressie, psychose of pathologische angst). Ook is er geen sprake van intensieve psychiatrische behandeling met medicatie, maar alleen laagdrempelig bij de POH-ggz. Ook ernstige cognitieve stoornissen zijn niet waargenomen. Omdat ernstige psychopathologie ontbreekt is er ook geen reden voor het inactieve en passieve dagverhaal van eiser. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep probeert de huisarts eiser juist te activeren (wandelen, afvallen en bewegen). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt sprake van een emotionele reactie/gevoelens van verdriet en rouw op een opeenstapeling van stresserende gebeurtenissen en bestaat de indruk dat eiser onvoldoende accepterende en adapterende vaardigheden heeft om adequaat met die gebeurtenissen om te gaan en dat hij zijn onvermogen vertaalt in een uitgebreid klachtenpatroon en passiviteit. In psychische zin lijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van een aanpassingsstoornis, maar dat wordt beschouwd als een lichte psychische stoornis waarbij geen ernstige psychische beperkingen aan de orde zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling op dit punt, omdat eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat wel sprake is van medisch objectiveerbare klachten waarvoor verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. In het huisartsenjournaal staat weliswaar depressie bij de datum
24 februari 2022 zoals eiser noemt, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu al heeft aangenomen.
De lichamelijke beperkingen
20. In de eerste plaats, overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportgage van 13 november 2024 geconcludeerd dat uit de brief van de behandelende chirurg, die door de huisarts is overgelegd met de patiëntenkaart op 3 oktober 2023, blijkt dat de operatie aan de achillespees van 27 juli 2020 goed is verlopen. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat op 28 juli 2021 eiser de voet goed kan flecteren, de proef van Thomson negatief is en de achillespees doorloopt. Op een later moment (juni 2023) vindt de huisarts slechts milde pijn bij knijpen, geen roodheid, geen zwelling, geen verdikking, eiser kan op tenen en hakken lopen, intacte sensibiliteit. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische reden is voor inactiviteit en geen medische indicatie voor het gebruik van krukken en een rolsstoel.
21. De rechtbank stelt vast dat de door eiser in beroep overgelegde uitslag echo knie/onderbeen links van 25 november 2021 van arts drs. [arts] vermeldt dat een echo aan de knie/onderbeen links van eiser is verricht op 25 november 2021. Daarbij is de conclusie: geen reruptuur aantoonbaar en wel veel littekenweefsel en sterk verminderde beweeglijkheid van de achillespees. Ook wordt verdikking gemeld. De rechtbank merkt hierbij op dat de verslagleggende arts drs. [arts] volgens het openbare BIG-register een radioloog is. Uit deze brief valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden hoe de bewegelijkheid van de achillespees is vastgesteld. Het is met name voor de rechtbank onduidelijk of de vermelding over de bewegelijkheid een conclusie is van deze radioloog, en zo ja, hoe zij de bewegelijkheid heeft onderzocht, of dat het een weergave betreft van wat eiser zelf heeft gerapporteerd aan deze of een andere arts. Op de zitting heeft eiser dit desgevraagd niet kunnen verduidelijken. Verder overweegt de rechtbank dat de verdikking die uit de echo is gebleken ook al is benoemd door eiser op het spreekuur bij de verzekeringsarts van 5 juli 2023 en door de huisarts (zie journaal van 9 juni 2023). De echo doet de rechtbank niet twijfelen aan de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 13 november 2024 en zijn aanvullende rapportage van 6 mei 2025 volgen. Daarin vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom er ondanks de verdikking geen reden is voor verdergaande beperkingen: het eigen lichamelijk onderzoek van de huisarts in juni 2023 heeft laten zien dat er geen medische reden is voor inactiviteit of voor gebruik van hulpmiddelen zoals krukken en een rolstoel.
22. In de tweede plaats, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom in beroep de toelichting uit de FML dient te worden verwijderd over het gebruik van krukken bij dynamische en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de aanpassing van de FML in zijn aanvullende rapportage van 29 januari 2025 gewezen op zijn eerdere rapportage in de bezwaarprocedure van 13 november 2024. Daarin had hij al opgemerkt dat er geen medische reden was voor het gebruik van krukken en/of een rolstoel bij het lopen en/of staan. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch objectief gezien niet nodig om deze toelichting te laten staan omdat uit de medische informatie blijkt dat geen medische noodzaak was voor het gebruik van deze hulpmiddelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit onderbouwd met de informatie van de huisarts. Eiser heeft hier geen nieuwe medische stukken tegenin gebracht. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de rechtbank daarom volgen.
23. In de derde plaats oordeelt de rechtbank dat eiser niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (meer) rekening diende te houden met een mogelijke derde operatie aan zijn achillespees. In de rapportage van de verzekeringsarts wordt aangegeven dat eiser twee opties had: leren leven met de klachten of voor een derde operatie kiezen. Eiser heeft toen aangegeven dat hij een derde operatie wilde laten doen. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft moeten houden met deze mogelijke (en blijkbaar niet noodzakelijke) operatie die pas na datum in geding zou kunnen plaatsvinden.
24. Gezien het bovenstaande, heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling ten aanzien van de lichamelijke beperkingen van eiser. De rechtbank zal daarom ook geen onafhankelijke deskundige benoemen. Deze grond slaagt niet.
IV. Zijn de geselecteerde functies geschikt voor eiser?
25. Eiser voert aan dat twee van de voorbeeldfuncties niet geschikt zijn. Het gaat om de functies Textielproductmaker en Productiemedewerker industrie.
In de eerste plaats vindt eiser dat deze functies niet verenigbaar zijn met zijn gebruik van krukken bij lopen en staan. Hij verzoekt de rechtbank de aantekeningen van de arbeidsdeskundig analist op te vragen, zodat precies kan worden vastgesteld hoe hij met krukken de bewegingen zou moeten verrichten die de functie vereist. Verder stelt hij dat het gebruik van een rollator, trolley of karretje geen oplossing biedt voor het lopen zonder krukken tijdens het dragen. Er is namelijk niet onderzocht of een rollator geschikt is om een stapel stofdelen van 8 kilogram te vervoeren. Verder kan een trolley of karretje wegrijden waardoor eiser ten val kan komen. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat het bovendien onredelijk is om van een werkgever te verwachten dat een rem gemonteerd wordt op een trolley of karretje. Hij heeft gesteld in bewijsnood te verkeren en kan deze stelling daarom niet verder onderbouwen.
In de tweede plaats vindt eiser dat de functie Textielproductmaker ongeschikt is vanwege eisers beperkingen op knielen. Volgens eiser blijkt uit de FML dat hij niet of nauwelijks knielend of hurkend met de handen de grond kan bereiken. Hij kan daarom niet meerdere keren knielen voor het opruimen en niet is gebleken dat (effectief) gebruik kan worden gemaakt van een grijpstok. Hij verzoekt de rechtbank de aantekeningen van de arbeidsdeskundig analist op te vragen zodat kan worden vastgesteld welke voorwerpen moeten worden opgeruimd.
In de derde plaats vindt eiser onvoldoende gemotiveerd dat hij een opleiding in het Engels kan volgen, omdat hij alleen basisonderwijs heeft voltooid. Deze grond ziet op de opleidingseis die geldt voor de functie van Medior soldering operator, binnen de SBC-code voor Productiemedewerker industrie.
26. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat in beroep de FML is gewijzigd door de beperking ten aanzien van het gebruik van krukken te verwijderen. Nu uit overweging 22 blijkt dat deze aanpassing voldoende is gemotiveerd, oordeelt de rechtbank dat niet beoordeeld hoeft te worden of de geselecteerde functies verenigbaar zijn met het gebruik van krukken. Op het verzoek om de aantekeningen van de arbeidsdeskundig analist en over de geschiktheid van de rollator, trolley of karretje gaat de rechtbank daarom ook niet in.
27. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 22 november 2024 voldoende gemotiveerd heeft dat de functie Textielproductmaker de aangenomen beperking op knielen niet overschrijdt. Hij heeft daarin onderkend dat eiser niet met links kan hurken. De belastbaarheid van eiser wordt niet overschreden, omdat eiser tijdens het opruimen ofwel kan knielen ofwel gebruik kan maken van een grijpstok om de voorwerpen van de grond te pakken. In reactie op de beroepsgronden van eiser heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 4 februari 2025 toegelicht dat hij na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bevestigd dat met de vermelding in de FML ‘niet met links hurken’ als toelichting onder item 4.20 wordt bedoeld dat eiser alleen met links niet kan hurken maar met links wel kan knielen en met rechts kan hurken en kan knielen. Daarom mag ervan uit worden gegaan dat eiser in staat is te knielen om voorwerpen van de grond op te pakken. Verder kan de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen dat eiser naast het knielen ook gebruik kan maken van een grijpstok, nu het gaat om voorwerpen die licht van gewicht zijn. Nu het gaat om voorwerpen die licht van gewicht zijn en eiser wel kan knielen, is er geen aanleiding om aantekeningen van de arbeidsdeskundig analist op te vragen met informatie over de op te ruimen voorwerpen en of deze met een grijpstok kunnen worden opgepakt.
28. In de derde plaats overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ervan uit mocht gaan dat eiser in staat is een cursus in het Engels te volgen. Uit de CBBS-informatie over deze functie blijkt dat het gaat om een vakgerichte opleiding van vier dagen in het Engels (Engelse vaktaal/terminologie zoals die ook op de werkvloer voorkomt). Hieruit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie mogen trekken dat een matige beheersing van de Engelse taal al voldoende zou zijn om deze cursus te kunnen volgen. Het gaat namelijk enkel om het aanleren van specifieke vakterminologie die gebruikt wordt. Dat eiser over een in ieder geval matige beheersing van de Engelse taal beschikt heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mogen concluderen. Eiser heeft in zijn WIA-aanvraag immers zelf aangegeven het Engels matig te beheersen. In het cv van eiser uit het dossier heeft hij aangegeven het Engels redelijk te beheersen. Verder volgt de rechtbank de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 4 februari 2025 dat uit het dossier blijkt dat eiser in 1998 een mavo-diploma heeft behaald en dat hij 3,5 jaar een MBO-4 opleiding commercieel medewerker bank- en verzekeringen heeft gevolgd. Omdat eiser tijdens die opleidingen ook enige vakken Engels zal hebben gevolgd, mag ook de conclusie worden getrokken dat hij het Engels in ieder geval matig beheerst. Eisers stelling dat hij alleen basisonderwijs heeft gevolgd heeft hij niet onderbouwd. Deze grond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
29. Het Uwv heeft terecht de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,86%. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond.
30. Het bestreden besluit is, gelet op de aangepaste FML, pas in beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Daarom berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Dit besluit is dan ook in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is echter niet aannemelijk dat eiser daardoor benadeeld is. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat eiser op basis van de verwijderde toelichting 28,86% arbeidsongeschikt blijft. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
31. Vanwege het passeren van het motiveringsgebrek, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 907,- per punt, met wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
  • draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2975).