ECLI:NL:RBMNE:2025:3338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/6479
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over duurzame arbeidsongeschiktheid en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak van eiser tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. Eiser, die sinds 3 september 2018 arbeidsongeschikt is door een cardiale aandoening, heeft een WIA-uitkering ontvangen die eindigde op 30 augustus 2022. Eiser heeft in 2021 en 2022 wijzigingen in zijn gezondheidssituatie doorgegeven, maar het Uwv heeft zijn uitkering niet aangepast. Eiser is in beroep gegaan tegen de beslissing van het Uwv om zijn uitkering niet te wijzigen, en stelt dat hij al per 31 augustus 2020 duurzaam arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat er op 23 januari 2021 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts geen informatie van behandelend artsen heeft betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en geeft het Uwv de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor het Uwv om de motivering aan te vullen of een nieuwe beslissing te nemen. De zaak blijft verder aanhangig totdat het Uwv zijn herstelpoging heeft gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6479-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Eiser is op 3 september 2018 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als manager vastgoedbeheer als gevolg van een cardiale aandoening. Het Uwv heeft aan eiser per einde wachttijd (31 augustus 2020) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 30 augustus 2022. De uitkering is gebaseerd op de volledige, niet duurzame, arbeidsongeschiktheid van eiser op arbeidskundige gronden.
2. Op 12 april 2021 heeft eiser per 23 januari 2021 een wijziging in zijn gezondheidssituatie doorgegeven. Hierna heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden waaruit is gebleken dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Met de beslissing van 21 juli 2021 heeft het Uwv besloten dat de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt. Eiser is volgens het Uwv nog steeds volledig, maar (nog steeds) niet duurzaam, arbeidsongeschikt.
3. Op 22 februari 2022 heeft eiser opnieuw een wijziging in zijn gezondheidssituatie doorgegeven. Hierna heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden en is met het besluit van 9 april 2024 (het primaire besluit) eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bevonden. Hij heeft een IVA-uitkering gekregen per 21 februari 2022.
4. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de IVA-uitkering en heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 10 september 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5. Eiser is het hier niet mee eens en is in beroep gegaan. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Wat vinden partijen?

7. Wat partijen verdeeld houdt, is de datum per wanneer eiser duurzaam arbeidsongeschikt is.
8. Eiser vindt dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij wel op 21 februari 2022 duurzaam arbeidsongeschikt is geacht maar nog niet op 23 januari 2021. Tussen die twee data is immers niets veranderd in zijn medische situatie. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij al duurzaam arbeidsongeschikt bevonden had moeten worden per einde wachttijd, dus per 31 augustus 2020, omdat het vanaf dat moment al duidelijk was dat hij nooit meer zou herstellen. Op de zitting heeft eiser verder benoemd dat hij alleen telefonisch heeft gesproken met verzekeringsarts [arts] bij het medisch onderzoek op 15 juli 2021 en ten onrechte niet op een fysiek spreekuur is gezien. Tot slot stelt eiser dat hij geen bericht of uitnodiging heeft ontvangen over een hoorzitting in de bezwaarfase.
9. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de eerdere beoordeling van arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 januari 2021 in rechte vaststaat met de beslissing van 21 juli 2021. Tegen die beslissing is geen bezwaar gemaakt. Eiser heeft tussen deze beslissing en zijn aanvraag herbeoordeling van 22 februari 2022 geen melding toegenomen arbeidsongeschiktheid of een verzoek om herbeoordeling gedaan. Verder is het Uwv van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd waarom er geen aanleiding is om de datum van duurzame arbeidsongeschiktheid eerder vast te stellen dan 21 februari 2022. Tot slot stelt het Uwv dat eiser op 23 mei 2024 in de ontvangstbevestiging van zijn bezwaarschrift is gewezen op de mogelijkheid van een hoorzitting en wat een hoorzitting inhoudt. Bovendien heeft eiser in een telefoongesprek medegedeeld geen behoefte te hebben aan een hoorzitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat toetst de rechtbank?
10. Het besluit dat ter toetsing voorligt, is het bestreden besluit van 10 september 2024. In dat bestreden besluit wordt, op basis van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, beslist dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid per 21 februari 2022. Ook wordt beslist dat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen op 31 augustus 2020 en op 23 januari 2021. De beoordeling per die data heeft te maken met de bedoeling van eiser om een melding van wijziging in zijn gezondheidssituatie te doen. Eiser heeft deze melding gedaan omdat hij van mening was dat zijn gezondheid niet beter zou worden, en dat dit al duidelijk was op de eerdere data. Op 15 juli 2021 had verzekeringsarts [arts] geconcludeerd dat er nog geen medisch eindstadium was bereikt en dat daarom heronderzoek over een jaar zou moeten volgen om te bezien of de beperkingen van eiser duurzaam waren. Toen eiser na verloop van tijd niets had gehoord over dit heronderzoek, heeft eiser ervoor gekozen om deze melding te doen. Dit volgt uit het herbeoordelingsformulier van 1 maart 2022 dat eiser is toegestuurd naar aanleiding van zijn melding, uit het bezwaarschrift en uit wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld in zijn rapportage over de gegevens verkregen tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beoordelingen van de duurzaamheid per 31 augustus 2020 en per 23 januari 2021 behoren tot de omvang van het geding. Dat geen bezwaar is gemaakt tegen de beslissing van 21 juli 2021 doet hier niet aan af nu het Uwv ervoor heeft gekozen zich in het bestreden besluit uit te laten over de vraag of de duurzaamheidsbeoordelingen op de twee eerdere data juist zijn geweest. Deze beoordelingen mag de rechtbank hier ook toetsen.
11. Voor zover eiser stelt dat het een zorgvuldigheidsgebrek oplevert dat hij niet op een fysiek spreekuur is gezien door verzekeringsarts [arts] , oordeelt de rechtbank dat deze grond ziet op het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 21 juli 2021. De beslissing van verzekeringsarts [arts] om eiser niet op fysiek spreekuur te zien maakt echter geen onderdeel uit van het besluit dat de rechtbank nu toetst (het besluit van 10 september 2024). Daarom beoordeelt de rechtbank deze grond niet. Dit is dus anders dan ten aanzien van de ingangsdatum van de duurzame arbeidsongeschiktheid, zoals in de vorige rechtsoverweging is toegelicht.
Had het Uwv eiser moeten horen in bezwaar?
12. Eiser is het niet eens met het feit dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden in bezwaar. Eiser heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag over de hoorzitting in het telefoongesprek met het Uwv omdat hij vanwege zijn hersenletsel daar niet toe in staat was.
13. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het Uwv belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord voordat hij op een bezwaarschrift beslist. Van het horen van een belanghebbende mag worden afgezien in bepaalde gevallen. Eén daarvan is als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. [1] Een ander geval waarin afgezien mag worden van het horen is als de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. [2] Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Centrale Raad) blijkt dat uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht restrictief dienen te worden gehanteerd. [3]
14. In de brief van 23 mei 2024 aan eiser heeft het Uwv uitleg gegeven over de mogelijkheid van een hoorzitting. Daarbij werd eiser gevraagd om het bijgevoegde antwoordformulier binnen tien dagen terug te sturen als hij een hoorzitting wilde. Eiser heeft dit antwoordformulier niet ingevuld en teruggestuurd. Uit de telefoonnotitie die het Uwv heeft overgelegd van 29 mei 2024 blijkt verder dat eiser in een gesprek met een medewerker van het Uwv heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een hoorzitting. De rechtbank moet beoordelen of de omstandigheden die eiser aanvoert aanleiding geven om te oordelen dat het Uwv hieraan niet de conclusie mocht verbinden dat eiser van een hoorzitting heeft afgezien.
15. De rechtbank is van oordeel dat het eiser ondanks zijn medische situatie mag worden tegengeworpen dat hij het antwoordformulier bij de brief van 23 mei 2024 niet heeft ingevuld en teruggestuurd om aan te geven dat hij een hoorzitting wilde. Ook al had hij te maken met hersenletsel, lag het op de weg van eiser zich zo nodig te laten bijstaan in zijn bezwaarprocedure door beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen of door een derde in te schakelen voor hulp of advies. Uit het dossier blijkt ook dat zijn partner hem regelmatig bijstond en nog steeds bijstaat. Zelfs als eiser dus niet zelf in staat is geweest dit formulier terug te sturen had hij dit kunnen laten doen. Dat hij dit niet heeft gedaan en dus niet heeft verklaard een hoorzitting te willen, was voldoende voor het Uwv om te mogen concluderen dat eiser heeft afgezien van het recht te worden gehoord in bezwaar. Deze grond slaagt niet.
Is de ingangsdatum van duurzame arbeidsongeschiktheid deugdelijk gemotiveerd?
Toetsingskader
16. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
17. De Centrale Raad hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde. [4]
Duurzaamheid per 31 augustus 2020
18. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 5 september 2024 voldoende heeft gemotiveerd dat op 31 augustus 2020 nog geen sprake is van duurzaam arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat per einde wachttijd de zelfredzaamheid van eiser was verbeterd, waardoor de functionele mogelijkheden van eiser wel zouden kunnen toenemen, met name door de afname van de urenbeperking. Hierdoor zouden dan de beperkingen voor arbeid kunnen verbeteren. Hiermee is voldoende gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid in arbeid te verwachten was in de komende jaren en dus dat nog geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Duurzaamheid per 23 januari 2021
19. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiser per 23 januari 2021 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. In de rapportage van 5 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat er binnen een jaar na de einde wachttijd een verslechtering was opgetreden van de medische situatie van eiser. Op 23 januari 2021 is eiser gevallen van een hoogte waardoor hij hersenletsel en fysiek letsel had opgelopen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er toen door behandelingen die eiser onderging dan wel zou ondergaan echter nog geen sprake van een medische eindsituatie waardoor op dat moment niet kon worden vastgesteld of eiser duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie niet heeft gebaseerd op informatie van behandelend artsen over de te verwachten effecten van de te volgen behandelingen. Evenmin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht of behandeling tot verbetering kan leiden van eisers arbeidsmogelijkheden. Dit maakt dat geen inschatting is gemaakt van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna die gebaseerd is op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Ook is de vereiste onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de behandeling voor de individuele verzekerde niet gegeven. Daarom oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn duurzaamheidsoordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
20. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv verwezen naar de verzekeringsgeneeskundige rapportage die is opgesteld naar aanleiding van de wijziging die eiser had doorgegeven op 12 april 2021. Volgens het Uwv bevat deze rapportage (van 15 juli 2021) meer informatie over behandelingen die door eiser gevolgd kunnen worden en dient deze informatie betrokken te worden bij de beoordeling van de rechtbank als aanvulling op de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rapportage vermeldt dat eiser behandeling krijgt voor pijn in zijn ribben en dat hij bij een psycholoog onder behandeling is voor pijnklachten. De rechtbank overweegt dat deze rapportage echter geen informatie van de behandelende artsen bevat over de te verwachten effecten van de te volgen behandelingen. De rapportage biedt ook geen antwoord op de vraag of de behandelingen kunnen leiden tot verbetering van eisers arbeidsmogelijkheden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat zelfs met deze aanvulling nog steeds onvoldoende is gemotiveerd waarom eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

21. Wat hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 19 tot en met 20 leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Dit levert een gebrek op.
22. Het Uwv kan dit gebrek herstellen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het Uwv met toepassing van 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Gelet op wat in rechtsoverwegingen 19 tot en met 20 is overwogen, zal het Uwv nader moeten motiveren waarom verbetering van de belastbaarheid te verwachten was per 23 januari 2021 en specifiek in moeten gaan op het resultaat voor eisers arbeidsmogelijkheden dat van eventuele behandelingen te verwachten was.
23. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
24. Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn aangedragen in het beroepschrift en op de zitting, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
25. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.
2.Artikel 7:3, aanheft en onder d, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1249.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NLCRVB:2009:BH1896.