ECLI:NL:RBMNE:2025:331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11479533 UV EXPL 25-3
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangenafweging concurrentiebeding in kort geding tussen ex-werknemer en werkgever

In deze zaak, die op 10 februari 2025 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin [eiser] een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde] B.V. [eiser] was van 15 mei 2023 tot 30 september 2024 in dienst bij [gedaagde] en heeft zijn arbeidsovereenkomst beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen, dat [eiser] verbiedt om werkzaamheden te verrichten voor een concurrent, [bedrijf 1] B.V., waar hij een opdracht heeft gekregen. [eiser] stelt dat het concurrentiebeding onbillijk is en vraagt om schorsing ervan. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. De rechter wijst de vordering van [eiser] af en oordeelt dat [gedaagde] een voldoende belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, gezien de vertrouwelijke informatie die [eiser] heeft gehad en zijn rol binnen het bedrijf. In reconventie wordt de vordering van [gedaagde] tot nakoming van het concurrentiebeding toegewezen, maar de gevorderde dwangsom wordt afgewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van de conventie, terwijl de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11479533 UV EXPL 25-3 CFd/63200
Vonnis in kort geding van 10 februari 2025
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verder ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.P. Gasseling,
tegen
[gedaagde] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Oster en mr. N.F. Nijland.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 januari 2025, met bijlagen (1 t/m 8);
  • de eis in reconventie, met bijlagen (1 t/m 13);
  • de brief van [eiser] , met bijlagen (9 t/m 11)
  • de brief van [gedaagde] , met één bijlage (14);
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2.
Op 27 januari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was [eiser] aanwezig met zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn verschenen [A] (directeur mede-eigenaar) en de gemachtigden.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is van 15 mei 2023 tot 30 september 2024 in dienst geweest bij [gedaagde] in de functie van [functie 1] tegen een brutoloon van € 11.065,30 per maand. [gedaagde] is een bedrijf dat warmtepompen verkoopt en installeert. De arbeidsovereenkomst van [eiser] is geëindigd door een vaststellingsovereenkomst. In artikel 16 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat dit beding inclusief het bijbehorende boetebeding ook na het einde van de arbeidsovereenkomst geldig blijft.
2.2.
[eiser] wil op basis van een overeenkomst van opdracht zo spoedig mogelijk aan de slag bij [bedrijf 1] B.V (hierna [bedrijf 1] ). Hij heeft bij [bedrijf 1] een opdracht aangeboden gekregen voor 6 tot 8 maanden in de functie van [functie 2] . [bedrijf 1] is een concurrent van [gedaagde] . Volgens het concurrentiebeding is het [eiser] niet toegestaan om werkzaamheden voor [bedrijf 1] te verrichten. [eiser] meent dat hij onbillijk wordt benadeeld door het concurrentie- en relatiebeding. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Zij eist in reconventie nakoming door [eiser] van het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding op straffe van een dwangsom.
In conventie
2.3.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Hij wil graag op korte termijn werken voor [bedrijf 1] , maar [gedaagde] houdt hem aan het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding.
2.4.
Om tot toewijzing van de vordering van [eiser] te komen, moet voldoende aannemelijk zijn dat in een bodemprocedure een gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding zal worden uitgesproken, zodat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen in dit kort geding. Geoordeeld wordt dat dat niet het geval is en dat de vordering dus wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Juridisch kader
2.5.
Hoofdregel is dat partijen overeenkomsten onverkort moeten nakomen. Volgens artikel 7:653 lid 3 sub b BW kan de rechter een concurrentiebeding echter geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
2.6.
In dit geval is het concurrentiebeding (ook) opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. De belangenafweging van artikel 7:653 BW wordt daarom terughoudend getoetst, omdat ervan wordt uitgegaan dat die al heeft plaatsgevonden bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. De achterliggende gedachte achter artikel 7:653 BW is dat een werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst doorgaans een beperktere onderhandelingspositie heeft en daarom bescherming verdient. In de situatie van [eiser] ligt dit anders. Hij had recent nog een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontvangen en hoefde van [gedaagde] niet weg. Vanwege zijn gewijzigde rol door de reorganisatie heeft hij er desalniettemin voor gekozen om in goed overleg te vertrekken. [eiser] had zodoende dus geen beperkte onderhandelingspositie. [eiser] heeft tijdens de onderhandeling over de vaststellingsovereenkomst weliswaar opgemerkt dat 12 maanden volgens hem geen stand houdt, maar hij heeft er vervolgens toch voor gekozen om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. [eiser] had de gelegenheid zich juridisch te laten bijstaan en had daarvoor recht op een vergoeding van [gedaagde] (artikel 4.4 van de vaststellingsovereenkomst). Het had op de weg van [eiser] gelegen om de vaststellingsovereenkomst niet te tekenen als hij het niet eens was met het in stand laten van het concurrentie-en relatiebeding.
Belangenafweging
2.7.
[gedaagde] en [bedrijf 1] zijn onbetwist directe concurrenten op het gebied van warmtepompen en dan met name vanwege het moderne businessmodel dat zij allebei hanteren (de zogenoemde full digital customer journey). [gedaagde] heeft er belang bij dat haar strategieën op dat vlak niet bij [bedrijf 1] terecht komen. [gedaagde] en [bedrijf 1] richten zich op dezelfde klanten, namelijk particulieren. [eiser] was in zijn functie als [functie 1] onderdeel van de directie en had daarmee kennis van bedrijfsprocessen, de bedrijfsvoering en strategieën op het hoogste niveau. Hij was zogezegd de spin in het web op dat niveau. Gelet daarop is niet aannemelijk dat [eiser] niet over voor [bedrijf 1] relevante concurrentiegevoelige informatie beschikt. Dat [bedrijf 1] een grotere speler in het veld is maakt dat niet anders. [eiser] stelt weliswaar dat hij na augustus 2024 geen inzage meer had in bedrijfsinformatie, maar dat is niet juist. Uit productie 13 (van [gedaagde] ) blijkt dat tot en met 7 november 2024 (een week na het einde van zijn dienstverband) documenten van [gedaagde] op de privé laptop van [eiser] zijn gedownload, althans is aannemelijk dat [eiser] daar nog steeds toegang toe had. Gelet op de documentnamen is verder aannemelijk dat het daarbij in ieder geval deels ook gaat om vertrouwelijke informatie, ook al zijn er kanttekeningen te plaatsen bij bepaalde stukken in dat overzicht. [gedaagde] heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een voldoende belang bij de handhaving van het concurrentie- en relatiebeding.
2.8.
Verder is onvoldoende aannemelijk dat het concurrentie- en relatiebeding een substantiële beperking van de arbeidsmogelijkheden van [eiser] oplevert. [eiser] heeft bedrijfskunde gestudeerd en zijn expertise ligt in het organiseren en structuren van ondernemingen. Dat heeft hij voordat hij bij [gedaagde] aan de slag ging ongeveer 10 jaar bij [bedrijf 2] gedaan. [eiser] is gelet op zijn kennis en ervaring niet gebonden aan de warmtepompenbranche en heeft niet uitgelegd waarom hij niet buiten die branche aan de slag kanIntegendeel, hij heeft zelf toegelicht dat zijn deskundigheid niet ligt op het technische vlak. Zijn persoonlijke voorkeur voor deze branche is onvoldoende reden om anders te oordelen. [eiser] had er bovendien ook voor kunnen kiezen om na de reorganisatie bij [gedaagde] te blijven werken. Hoewel zijn rol na de reorganisatie wellicht minder uitdagend was heeft [eiser] er uiteindelijk om hem moverende redenen zelf voor gekozen om [gedaagde] te verlaten.
De conclusie
2.9.
De belangen van [eiser] en [gedaagde] tegen elkaar afwegend, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het concurrentiebeding. Dat betekent dat de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding wordt afgewezen.
In reconventie
2.10.
De vordering in reconventie tot nakoming van het concurrentiebeding wordt toegewezen. Wel wordt de gevorderde dwangsom, als stimulans tot nakoming, afgewezen. Op overtreding van het concurrentiebeding zijn partijen immers al een fors boetebeding overeengekomen van € 10.000,- per overtreding en € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt. Er zijn door [gedaagde] onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd die op dit moment het opleggen van een extra hoge dwangsom naast een boete rechtvaardigen.
Proceskosten
2.11.
[eiser] moet in conventie de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten in conventie van [gedaagde] worden begroot op € 543,-. In reconventie worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 543,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
In reconventie
3.3.
veroordeelt [eiser] tot nakoming van het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding;
3.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst al het andere af;
In conventie en reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken door mr. drs. F.H. Charbon op 10 februari 2025.