ECLI:NL:RBMNE:2025:3231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/7436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het verhogen van het dak van een bijgebouw

In deze zaak hebben eisers, wonende aan [adres 2] in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest heeft verleend aan vergunninghouder voor het verhogen van het dak van een bijgebouw aan [adres 1] in [woonplaats]. De eisers zijn van mening dat de vergunning niet rechtmatig is en hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft op 20 juni 2025 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezonningsstudie voldoende motiveert dat de vermindering van zonlicht als gevolg van de overschrijding van de bouwhoogte van het bestemmingsplan niet onevenredig is. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7436
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het beroep in de zaak tussen
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
allebei uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. S.F. Supusepa).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [vergunninghouder] (vergunninghouder) en zijn partner [partner] uit [woonplaats].

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het verhogen van het dak van het bestaande bijgebouw aan de [adres 1] in [woonplaats]. Eisers wonen aan de [adres 2] in [woonplaats]. Zij hebben vanuit hun woning zicht op het bijgebouw en zijn het niet eens met het besluit van het college. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verhogen van het dak van het bijgebouw op zijn perceel. Het college heeft hiervoor met het besluit van 23 februari 2024 een omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Tegen deze omgevingsvergunning hebben eisers bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 8 oktober 2024 (het bestreden besluit) is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven, met aanvulling van de motivering.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij hebben de beroepsgronden aangevuld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2], bijgestaan door de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en [partner].

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Bestemmingsplan
3.1.
Het perceel van vergunninghouder valt onder het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) en heeft gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Wonen’ en gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Tuin’ en de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie hoge verwachting’. Het bijgebouw valt binnen de enkelbestemming ‘Wonen’ en heeft geen aanduiding ‘maatvoering’.
3.2.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. [2] Het bijgebouw zal worden gebruikt als bergings- en hobbyruimte en kwalificeert als bijbehorend bouwwerk. Het bestemmingsplan bepaalt dat een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd met een bouwhoogte van 5 meter en een goothoogte van 3 meter. [3] De bouwhoogte van het bijgebouw wordt 6 meter. Het bouwplan is dus in strijd met het bestemmingsplan.
3.3.
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen is daarom mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Het college kan niet met de regels van het bestemmingsplan van de bouwhoogte afwijken, omdat de bouwhoogte met meer dan 10% wordt overschreden. [4] Dit is tussen partijen niet meer in geschil. Het college heeft voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling. [5] Een omgevingsvergunning kan slechts met de kruimelgevallenregeling worden verleend, indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Beoordelingskader
3.4.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. Het college hoeft hierbij alleen ten aanzien van de overschrijding van het bestemmingsplan een nadere afweging te maken, dus in dit geval een van het bestemmingsplan afwijkende bouwhoogte van één meter. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [6]
Dakkapellen
4. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat het college de ruimtelijke gevolgen van mogelijk toekomstige dakkapellen op het bijgebouw niet in de ruimtelijke onderbouwing heeft betrokken. Als het college dit aspect in zijn beoordeling had betrokken, dan was het bestreden besluit volgens eisers niet verleend wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dakkapellen op een bijgebouw van 6 meter hoog geven namelijk rechtstreeks zicht op het perceel van eisers, mede als gevolg van het hoogteverschil tussen de buurpercelen, en dat vinden eisers ruimtelijk niet aanvaardbaar.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij in de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit geen rekening met dakkapellen op het bijgebouw met zicht op het perceel van eisers hoefde te houden, omdat het bijgebouw binnen twee meter van de erfgrens met eisers is gesitueerd en het burenrecht bepaalt dat het niet is toegestaan om dakkapellen met zicht op het naastgelegen perceel binnen twee meter van de erfgrens te bouwen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat hoofdstuk 5 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat minimaal twee meter tot de erfgrens moet worden aangehouden tot vensters, muuropeningen, balkons of soortgelijke werken. [7] Omdat het bijgebouw binnen twee meter van de erfgrens is gesitueerd, is het dus in beginsel niet toegestaan om hierop dakkapellen met zicht op het perceel van eisers te bouwen. Het college heeft dan ook geen medewerking aan het oorspronkelijke bouwplan met dakkapellen op het bijgebouw verleend, omdat sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het oorspronkelijke bouwplan is daarom aangepast naar een ontwerp zonder dakkapellen. Gelet op het burenrecht mag vergunninghouder ook na uitvoering van het bouwplan geen dakkapellen met zicht op het perceel van eisers bouwen, ook niet als deze vergunningsvrij zijn.
4.3.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het bestreden besluit voldoende rekening heeft gehouden met het aspect dakkapellen door vergunninghouder in de gelegenheid te stellen het bouwplan op dit punt aan te passen. Omdat dakkapellen wegens strijd met het burenrecht niet gerealiseerd kunnen worden, hoefde het college dit aspect niet in de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit te betrekken. Het bestreden besluit is op dit punt in zoverre zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
TNO-norm
5. Eisers voeren aan dat de bezonningsstudie die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat zij uit deze studie niet kunnen opmaken dat de schaduwwerking op hun perceel als gevolg van de verhoging van het dak van het bijgebouw van vergunninghouder ruimtelijk aanvaardbaar is. Ook kunnen eisers uit de bezonningsstudie niet opmaken dat aan de (lichte) TNO-norm wordt voldaan, terwijl het college bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening volgens (vaste) rechtspraak aan de TNO-norm moet toetsen.
5.1.
De lichte TNO-norm houdt in: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam. De rechtbank stelt vast dat de toets aan de TNO-norm niet uit
wet- of regelgeving volgt. Het college heeft ook geen beleid waarin dit is bepaald, waardoor het college bij besluitvorming zoals hier aan de orde, niet aan de TNO-norm is gebonden. Eisers voeren aan dat de toepassing van de TNO-norm bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening verplicht is, maar zij hebben op de zitting op vragen van de rechtbank niet aangegeven uit welke (vaste) rechtspraak of regelgeving dit zou volgen. De rechtbank kan de stelling van eisers dat de TNO-norm hier geldt, dan ook niet volgen.
5.2.
Dat het college niet verplicht was om aan de TNO-norm te toetsen, laat onverlet dat het college in het kader van de eis van een goede ruimtelijke ordening wel zorgvuldig moet motiveren dat de vermindering van zonlicht op het perceel van eisers als gevolg van het bouwplan niet onevenredig is. Het college hoeft hierbij alleen ten aanzien van de overschrijding van de bouwhoogte van het bestemmingsplan een afweging te maken. Dus in dit geval een afwijkende bouwhoogte van één meter. Dit heeft het college gedaan aan de hand van een bezonningsstudie, waarop de stedenbouwkundige van het college in het verweerschrift in bezwaar een toelichting heeft gegeven. Eisers vinden de bezonningsstudie onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft eisers op zitting gevraagd om te onderbouwen op welke punten de bezonningsstudie volgens hen onzorgvuldig is en op welke onderdelen zij de motivering onbegrijpelijk, dan wel onvolledig vinden. Eisers hebben vervolgens geen concrete punten aangedragen, behalve dat uit de bezonningsstudie niet blijkt dat aan de (lichte) TNO-norm wordt voldaan. De rechtbank maakt uit de bezonningsstudie en de toelichting daarop van de stedenbouwkundige op dat er als gevolg van een afwijkende bouwhoogte van één meter enige extra schaduwwerking op het perceel van eisers zal optreden vergeleken met de bouwhoogte van vijf meter die het bestemmingsplan al toestaat, met name in de ochtend tot 12:00. Die extra schaduwwerking is echter niet dusdanig onevenredig dat het college het bestreden besluit om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank ziet niet dat de bezonningsstudie onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd en kan de toelichting van de stedenbouwkundige op de bezonningsstudie volgen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het verhogen van het dak van het bijgebouw kunnen verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 19.1, aanhef en onder e, van de planregels.
3.Artikel 19.2.2. van de planregels.
4.Artikel 30.1, aanhef en onder b, van de planregels.
5.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1808.
7.Artikel 50 van hoofdstuk 5 van het Burgerlijk Wetboek.