ECLI:NL:RBMNE:2025:3216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/3961
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tiny house nabij Ameide

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van een tiny house op een perceel nabij Zouwendijk 5 te Ameide. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 26 juni 2025 uitspraak gedaan. Eiseres had op 20 december 2023 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden heeft pas op 10 juni 2024 beslist, waarbij de vergunning werd geweigerd. Eiseres heeft vervolgens op 12 juni 2024 aangegeven het beroep niet tijdig beslissen niet te willen intrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college te laat heeft beslist, maar dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan omdat de aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar het college moet wel het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet heeft voldaan aan de wettelijke beslistermijnen en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 907,-. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [A] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden(het college), verweerder
(gemachtigde: A.M.J. de Braal).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het (tijdelijk) plaatsen van een tiny house op het perceel nabij [adres 1] te [woonplaats 1] (voorheen bekend als [adres 1] ).
2. Eiseres heeft op 20 december 2023 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Op 17 mei 2024 is door eiseres een ingebrekestelling verstuurd vanwege het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Op 6 juni 2024 heeft eiseres een beroep niet tijdig beslissen ingesteld.
3. Op 10 juni 2024 heeft het college alsnog op de aanvraag van eiseres beslist. In dit bestreden besluit wordt de omgevingsvergunning die eiseres had aangevraagd geweigerd. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en heeft op 12 juni 2024 aangegeven het beroep niet tijdig beslissen niet te willen intrekken naar aanleiding van het bestreden besluit. Het college heeft op 15 juli 2024 een herstelbesluit genomen.
4. Het college heeft op het beroep van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college heeft aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van eiseres heeft zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk afgemeld.

Overwegingen

De ontvankelijkheid van het beroep niet tijdig beslissen

6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres een beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Na indiening van het beroep heeft het college alsnog een primair besluit genomen. Omdat er inmiddels is beslist op de aanvraag van eiseres, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. [1] Eiseres heeft in haar brief van 12 juni 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend en tegelijkertijd laten weten dat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan haar beroep. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiseres ingediende beroepsgronden.
8. Op de zitting is door de gemachtigde van het college toegelicht dat het herstelbesluit van 15 juli 2024 bedoeld is om het besluit van 14 juni 2024 te herroepen. De wet bepaalt dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op een besluit tot vervanging van het bestreden besluit. [2]
Het geschil en de standpunten van partijen
9. Deze zaak gaat over de weigering van een omgevingsvergunning voor het (tijdelijk) plaatsen van een tiny house. De aanvraag vermeldt “eigen bewoning”. Het college heeft de aanvraag opgevat als een aanvraag voor het (tijdelijk) bouwen van een bedrijfswoning. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ nu het perceel geen agrarisch bouwvlak kent en bedrijfswoningen enkel zijn toegestaan op een agrarisch bouwvlak. Het college heeft geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onder 11, bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
10. Eiseres voert primair aan dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat daarom een vergunning van rechtswege is ontstaan. Subsidiair stelt eiseres dat het bouwplan binnen het vigerende bestemmingsplan past, omdat er wel een bouwvlak is, en meer subsidiair dat er binnenplans dan wel buitenplans kan worden afgeweken.

Juridisch kader

11. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste volzin, van de Wabo (de vergunning van rechtswege).
11. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn hoe dan ook niet vóór 1 januari 2024 is verstreken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dat betekent dat in dit geval geen vergunning van rechtswege kan zijn ontstaan.

Beoordeling door de rechtbank

Vergunning van rechtswege
13. Eiseres stelt dat de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning van rechtswege ten onrechte is komen te vervallen onder het overgangsrecht bij de invoering van de Omgevingswet. Doordat alleen aanvragen tot 5 november 2023 nog in aanmerking komen voor een vergunning van rechtswege handelt de wetgever in strijd met het verbod op ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
13. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake kan zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Zo worden alle aanvragen van na de datum van 5 november 2023 gelijk behandeld, namelijk zo dat er geen vergunning van rechtswege ontstaat bij niet tijdig beslissen. De rechtbank ziet ook exceptief toetsend geen aanleiding om de bepaling onverbindend te achten of buiten toepassing te laten, nu het effect dat hier wordt verwezenlijkt ook de bedoeling was van de wetgever bij het opstellen van het overgangsrecht.
13. De rechtbank stelt vast dat, gelet op bovenstaande, geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Te laat beslissen
16. De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van te laat beslissen door het college. In zoverre was het beroep niet tijdig beslissen terecht ingesteld. Dat is tussen partijen niet in geschil. Het college heeft ten onrechte geen dwangsommen vastgesteld in zijn herstelbesluit van 15 juli 2024. De rechtbank zal dat alsnog doen.
16. Eiseres heeft het college op 17 mei 2024 op de juiste wijze in gebreke gesteld. Eiseres had uiterlijk twee weken daarna moeten beslissen. Het college heeft een besluit genomen op 10 juni 2024. Dat het besluit daarna is vervangen door het herstelbesluit maakt niet dat achteraf gezien de beslistermijn is doorgelopen. Het college heeft 14 dagen te laat beslist en is daarom een dwangsom verschuldigd van € 322,- (€ 23,- per dag gedurende 2 weken).
Het besluit van 15 juli 2024
18. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ nu het perceel geen agrarisch bouwvlak kent. Het bouwvlak is verwijderd in 2014 ter compensatie van een ontwikkeling aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Het college stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan ter plaatse bewust geen bebouwing toestaat. Het creëren van een bouwmogelijkheid op deze locatie is daarom in strijd met de goede ruimtelijke ordening die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Het ruimtelijk beleid van de gemeente voorziet in het beperken van verstening in het landelijke gebied. Om die reden acht het college bouwwerken niet wenselijk op deze locatie. Het college wil om die reden ook niet afwijken van de planregels met toepassing van artikel 4 van het Bor.
Welk bestemmingsplan is van toepassing?
19. Eiseres stelt primair dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd aangezien conform het vigerende bestemmingsplan [bestemmingsplan] (2015) op de betreffende locatie een bouwvlak is voor een agrarisch bedrijf waarop o.a. ook een woning is toegestaan. Volgens eiser moet voor de vigerende bestemming namelijk worden teruggevallen op het meest recente bestemmingsplan [bestemmingsplan] (2015) inclusief het daarin opgenomen agrarisch bouwvlak voor een bedrijfswoning.
19. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht welke veranderingen er hebben plaatsgevonden in het voor het perceel geldende regime en wat er is gebeurd met het bouwvlak in de opeenvolgende bestemmingsplannen:
  • Bestemmingsplan [bestemmingsplan] , vastgesteld op 24 juni 2013. In dit bestemmingsplan bestaat een bouwvlak op het perceel [adres 1] .
  • Postzegelplan “ [adres 2] en [adres 1] ”, uit 2014, waarin het bouwvlak op perceel [adres 1] is wegbestemd;
  • Bestemmingsplan [bestemmingsplan] , vastgesteld op 29 juni 2015. In dit bestemmingsplan is, volgens het college per abuis, een bouwvlak ingetekend op het perceel [adres 1] .
  • [bestemmingsplan] , vastgesteld op 23 oktober 2017. Hierin is het eerdere postzegelplan meegenomen. Perceel [adres 1] is daarbij mee omcirkeld: er is geen bouwvlak.
  • Reparatieplan [bestemmingsplan] , vastgesteld op 19 november 2018. De planregels uit dit bestemmingsplan gelden ook voor perceel [adres 1] . Voor de kaart dient men terug te kijken naar het voorgaande bestemmingsplan: [bestemmingsplan] .
21. De rechtbank stelt vast dat moet worden getoetst aan de planregels uit het Reparatieplan [bestemmingsplan] , het meest recente bestemmingsplan over dit perceel. Voor de kaart en bestemmingen wordt weliswaar verwezen naar voorgaande bestemmingsplannen, maar voor de kaart moet dan worden teruggevallen op het bestemmingsplan [bestemmingsplan] . Op de kaart bij dat bestemmingsplan is geen bouwvlak opgenomen, zo heeft de rechtbank ter zitting kunnen vaststellen. Het bouwvlak is dus bewust wegbestemd. Dat was eigenlijk eerder al gebeurd, vanwege een nieuwe ontwikkeling aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Het perceel [adres 1] is meegenomen bij bestemmingsplan [bestemmingsplan] , om de eerder gemaakte fout in het bestemmingsplan uit 2015, waarbij per abuis een bouwvlak was ingetekend, te herstellen. Aangezien het bestemmingsplan [bestemmingsplan] onherroepelijk is, is hier ook niet meer tegen op te komen.
Had het college binnenplans moeten afwijken?
22. Subsidiair stelt eiseres dat moet worden gekeken naar de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit de bepalingen in het plan [bestemmingsplan] .
23. Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld moet worden getoetst aan de meest recente planregels over dit perceel, namelijk de planregels bij het bestemmingsplan Reparatie [bestemmingsplan] . Deze planregels bieden geen mogelijkheid om binnenplans af te wijken voor dit perceel voor de bouw van een bedrijfswoning als er geen bouwvlak is. Deze grond slaagt dus niet.
Had het college buitenplans moeten afwijken?
24. Het college heeft gemotiveerd waarom hij niet wil meewerken aan een buitenplanse afwijking met toepassing van artikel 4, onder 11, van het Bor. Gelet op het feit dat het bouwvlak bewust is wegbestemd en het ruimtelijk beleid van de gemeente verstening in het buitengebied wil tegengaan, wil het college niet meewerken aan een afwijking om een tiny house toe te staan op het perceel. De rechtbank kan die motivering volgen.
Had het college de aanvraag gewijzigd moeten opvatten?
25. Eiseres heeft in haar nadere gronden bij brief van 1 augustus 2024 nog gesteld dat er een klein deel van het perceel nog de agrarische bestemming heeft conform het Bestemmingsplan [bestemmingsplan] uit 2015. Weliswaar zag de aanvraag op een andere locatie op het perceel, maar het college had middels een wijziging van ondergeschikte aard moeten bezien of de aanvraag voor dat deel van het perceel wel te vergunnen was. Ook had het college moeten toetsen of het bouwplan te vergunnen was als recreatiewoning.
26. Ter zitting heeft het college gesteld dat op hem geen verplichting rust om de aanvraag dusdanig gewijzigd op te vatten en dan een nieuwe toets aan het bestemmingsplan te doen. Een dergelijke wijziging is niet van ondergeschikte aard. De rechtbank kan dat volgen. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft.
28. Het college moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden omdat het college pas na het door eiseres instellen van beroep vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag een besluit heeft genomen. Eiseres krijgt daarom ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
29. Eiseres verzoekt om vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Er kan niet van verlening van rechtsbijstand door een derde worden gesproken indien een rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter of een ander bestuurslid. Daarop wordt een uitzondering gemaakt voor het geval het bestuurslid tevens een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is en zich als zodanig in de procedure heeft gesteld. [A] heeft vanuit zijn eenmansbedrijf Administratiekantoor [eenmansbedrijf] , als gemachtigde het beroepschrift van eiseres ingediend. [A] verleent vanuit Administratiekantoor [eenmansbedrijf] niet slechts aan eiseres maar ook aan anderen juridische bijstand in gerechtelijke procedures zodat [A] naar het oordeel van de rechtbank niet met eiseres kan worden vereenzelvigd [3] . Het college zal tot vergoeding van de proceskosten van eiseres worden veroordeeld.
30. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (voor het indienen van het beroepschrift) met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 1,0. Toegekend wordt € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- stelt de door verweerder aan eiseres te betalen dwangsommen wegens niet tijdig beslissen vast op € 322,-;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 juli 2024 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Mennen, griffier. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
De rechter is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:465.