Uitspraak
1.[gedaagde sub 1] B.V.,2. [gedaagde sub 2] B.V.,3. [gedaagde sub 3] ,4. [gedaagde sub 4] ,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden samen de franchisenemers genoemd.
De heer en mevrouw [gedaagden] worden samen aangeduid als [gedaagden] (in meervoud).
1.De kern van de zaak
2.De procedure
- de dagvaarding;
- de akte eiswijziging en nadere producties van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord en eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte (tweede) eiswijziging en aanvullende producties;
- de akte uitlating producties tevens eisvermeerdering in reconventie en overlegging producties.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- € 45.362,98 aan hoofdsom,
- € 3.287,18 aan wettelijke handelsrente, berekend tot en met 1 mei 2025,
- € 1.187,97 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- € 102.995,76 aan hoofdsom,
- € 18.000,00 aan contractuele boete op grond van de onderhuurovereenkomst,
- € 13.045,35 aan buitengerechtelijke incassokosten op grond van de onderhuurovereenkomst.
- € 84.881,21 aan hoofdsom,
- € 6.174,99 aan wettelijke handelsrente, berekend tot en met 1 mei 2025,
- € 1.540,05 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- € 176.223,34 aan hoofdsom,
- € 24.300,00 aan contractuele boete (tot en met 1 mei 2025),
- € 15.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. In deze zaak zijn partijen – beide partijen daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf – in artikel 30.1 AB echter een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt, namelijk 15% van de hoofdsom (met een maximum van € 15.000,00). De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten komt op grond van deze bepaling in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In dit geval ziet de kantonrechter echter aanleiding om de vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv ambtshalve te matigen tot het toepasselijke tarief van het Besluit, welk tarief wordt geacht redelijk te zijn, omdat niet gesteld of gebleken is dat de werkelijke kosten van [eiser] hoger zijn dan dit tarief. [5] De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen over de in totaal toewijsbare hoofdsommen van € 148.358,74 ( [gedaagde sub 1] ) en € 261.104,55 ( [gedaagde sub 2] ) en wel tot het wettelijke tarief, zodat een bedrag van € 2.732,89 wordt toegewezen ten aanzien van [gedaagde sub 1] en € 3.727,43 ten aanzien van [gedaagde sub 2] .
voldoendeinkomsten uit de exploitatie komen om cliënte te kunnen betalen.
Daarnaast is het volstrekt onbegrijpelijk dat uw cliënten richting cliënte de vurige wens uiten om voortijdig (per 1 januari 2025 kennelijk) de exploitatie van de winkels te staken, om vervolgens totaal niet te reageren op uitnodigingen van cliënte om daarover te praten.
Cliënte voelt zich dan ook volledig vrij om vanaf heden haar verplichtingen jegens uw cliënten op te schorten. Hebben uw cliënten niet
uiterlijk woensdag 11 december a.s.alsnog aan al hun (betalings-)verplichtingen voldaan, dan voelt cliënte zich vrij om de franchise- en onderhuurovereenkomsten op te zeggen c.q. te ontbinden. Cliënte zal dan ook aanspraak maken op het postcontractuele non-concurrentiebeding van één jaar. (…) Door op deze wijze te handelen, gedragen uw cliënten zich niet als goed franchisenemers, zoals bedoeld in de Wet franchise.”
Tijdens ons overleg op 18 december jl. hebben we jou overigens nogmaals aangegeven dat we alleen bereid zijn enige minnelijke gesprek met jullie te voeren als de openstaande posten in ieder geval niet verder oplopen. (…)
We zullen dan gaan aansturen op directe beëindiging van de franchise- en onderhuurovereenkomsten. Dat heeft niet onze voorkeur, maar bij gebreke van enige reactie of betaling van jullie zijde kunnen we niet anders meer. (…)”
Cliënte is voornemens om op korte termijn de franchise- en onderhuurovereenkomsten met uw cliënten te ontbinden vanwege de stelselmatige tekortkomingen aan de zijde van uw cliënten. Verdere
schriftelijkopgave te doen van de koopprijs en de verdere verkoopvoorwaarden. Ondanks dat [eiser] op 19 december 2024 en op 13 januari 2025 [11] heeft gevraagd om een concreet en onderbouwd voorstel is die niet gekomen. Pas op 20 maart 2025 (toen de franchiseovereenkomsten al terecht waren ontbonden) komt een schriftelijk voorstel. Als dit voorstel al als een realistische en voldoende onderbouwde aanbieding kan worden beschouwd, waarop [eiser] niet binnen 30 dagen schriftelijk heeft bevestigd dat zij de onderneming wenst over te nemen, dan
“
is franchisepartner vervolgens binnen 30 dagen gerechtigd zelf een derde voor te dragen die bereid is de onderneming over te nemen voor dezelfde koopprijs en dezelfde overige verkoopvoorwaarden als de franchisepartner aan franchisegever had aangeboden.”
going concernkonden worden overgedragen, kan dus niet aan [eiser] worden tegengeworpen.
5.De beslissing
,te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij ook de betekeningskosten betalen;