ECLI:NL:RBMNE:2025:3022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/8320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake bijzondere bijstand voor tandartskosten en dwangsom wegens te late beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft eiser, die onder beschermingsbewind staat, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten en ambulancevervoer op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze aanvraag afgewezen, met als reden dat de aanvraag niet tijdig was ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft ook dit bezwaar afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 behandeld. Eiser ontving sinds november 2023 algemene bijstand en had lange tijd geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelt dat eiser, ondanks dat hij onder bewind staat, ontvankelijk is in zijn beroep omdat hij toestemming van zijn bewindvoerder heeft gekregen om het beroep in te dienen. De rechtbank heeft vervolgens de aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten beoordeeld en geconcludeerd dat het college deze terecht heeft afgewezen, omdat de kosten vergoed konden worden via de zorgverzekering, die als voorliggende voorziening geldt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college te laat heeft beslist op het bezwaar van eiser, waardoor eiser recht heeft op een dwangsom. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 230,-, omdat het college in gebreke was gebleven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het college geen dwangsom had toegekend en heeft bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: N. Schuurman).

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten en ambulancevervoer op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 juni 2024 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is er gebeurd?
2. Eiser ontvangt sinds november 2023 algemene bijstand op grond van de Pw. Eiser heeft lange tijd geen vaste woon- of verblijfplaats gehad. Inmiddels heeft eiser weer een vast adres en staat hij onder beschermingsbewind. Eiser heeft op 19 juni 2024 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor gemaakte tandartskosten ter hoogte van een bedrag van € 378,45 en kosten van ambulancevervoer ter hoogte van een bedrag van € 981,59. Het college heeft de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser de bijzondere bijstand niet op tijd heeft aangevraagd.
Eiser is ontvankelijk in zijn beroep
3. Eiser staat onder bewind. Een eventuele uitkering uit bijzondere bijstand valt onder dit bewind. Iemand die onder bewind staat moet in een procedure worden vertegenwoordigd door zijn vertegenwoordiger naar burgerlijk recht; dat is de bewindvoerder. [1] Eiser heeft zonder zijn bewindvoerder beroep ingesteld. Bij de indiening van het beroep is geen volmacht van zijn bewindvoerder overgelegd. Eiser is na de zitting in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke machtiging van zijn bewindvoerder over te leggen. Bij brief van 8 mei 2025 heeft de bewindvoerder van eiser ingestemd met het beroep van eiser en [gemachtigde] als gemachtigde aangewezen. Omdat eiser toestemming van zijn bewindvoerder heeft gekregen voor het indienen van het beroep, [gemachtigde] door de bewindvoerder is gemachtigd en tijdens de zitting namens eiser aanwezig was, is het beroep van eiser ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal beoordelen.
De beoordeling door de rechtbank
4. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat de kosten van ambulancevervoer mee worden genomen in de schuldhulpverlening, zodat het geschil tussen partijen zich toespitst op de tandartskosten. De rechtbank beoordeelt daarom of het college terecht heeft bepaald dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de tandartskosten moet worden afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt op dit punt dus geen gelijk. Eiser krijgt wel op een ander punt gelijk; het college heeft namelijk niet op tijd op het bezwaar van eiser beslist, terwijl eiser wel heeft laten weten dat het college tijdig moest beslissen. Hierdoor moet het college een dwangsom aan eiser betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de bijzondere bijstand voor tandartskosten terecht afgewezen?
6. In beginsel bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. [2] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. [3] Het college is in het eigen beleid afgeweken van dit uitgangspunt en heeft vastgelegd dat onder bepaalde voorwaarden achteraf bijzondere bijstand kan worden toegekend voor kosten waarvoor binnen twee maanden na het ontstaan van de kosten een beroep op de bijzondere bijstand wordt gedaan. [4]
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden waar eiser zich in bevond in principe bijzonder; eiser is lange tijd dakloos geweest en had op dat moment in zijn leven weinig geregeld. Hij heeft vervolgens geprobeerd weer grip op zijn leven te krijgen en is aan de slag gegaan met het regelen van zijn schulden en onbetaalde facturen. Daar hoorde hulp bij en eiser is daarom onder bewind gesteld. De onbetaalde facturen zijn echter pas opgepakt op het moment dat eiser daadwerkelijk onder bewind stond, zodat die omstandigheden maken dat hij pas vanaf dat moment de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft ingediend.
8. Deze omstandigheden laten echter onverlet dat het college zich toch terecht op het standpunt heeft gesteld dat de tandartskosten niet kunnen worden vergoed. Het gaat hier immers om tandartskosten die zouden kunnen worden vergoed vanuit de zorgverzekering. De zorgverzekering is namelijk een zogenoemde voorliggende voorziening. Dit betekent dat het aanwenden van de zorgverzekering voorgaat op andere voorzieningen vanuit de overheid. De zorgverzekering is passend en toereikend voor tandartskosten. Dit betekent dat er geen ruimte bestaat voor vergoeding van tandartskosten uit de bijzondere bijstand. De wetgever heeft over de noodzaak van het vergoeden van tandartskosten in de Zorgverzekeringswet een bewuste keuze gemaakt. Dit houdt in dat eiser zich voor de tandartskosten had kunnen verzekeren en dat hij daarom geen beroep op de bijzondere bijstand kon doen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het regelen van dergelijke verzekeringen voor eiser gelet op zijn leefomstandigheden moeilijk was, geldt dat iedereen in Nederland verzekerd moet zijn. Dat eiser ten tijde van de te maken tandartskosten nog niet verzekerd was, komt daarom voor eigen rekening en risico. Dit betekent dat de aanvraag terecht is afgewezen.
Is het college een dwangsom aan eiser verschuldigd in verband met een te late beslissing?
9. Eiser stelt dat de afhandeling van zijn bezwaar te lang heeft geduurd, waardoor hij nu in de problemen is gekomen. Eiser had geld geleend van een kennis om de factuur voor de tandartskosten te kunnen betalen. Doordat de afhandeling van zijn bezwaar bij het college lang op zich liet wachten, kon eiser het geleende geldbedrag niet terugbetalen en is de spanning met zijn kennis verder opgebouwd. Eiser wenst daarom compensatie voor het lange wachten.
10. Het college heeft erkend dat sprake is van een te late beslissing op bezwaar. Het college stelt zich echter op het standpunt dat eiser het college nooit in gebreke heeft gesteld, zodat zijn beroep niet als een aanspraak op een dwangsom kan worden aangemerkt.
11. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser zo dat hij een beroep doet op het verbeuren van een dwangsom, omdat het college niet tijdig een beslissing op bezwaar heeft genomen. Eiser heeft zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag op 3 juli 2024 ingesteld. Het college moest binnen zes weken beslissen op dit bezwaar. [5] Het college heeft eerst op 29 november 2024 op dit bezwaar beslist. Dit is te laat. Voor het verbeuren van een dwangsom is echter vereist dat eiser het college een ingebrekestelling stuurt. Dat heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank gedaan. De rechtbank overweegt namelijk dat de e-mail van de gemachtigde van eiser van 5 november 2024 als zodanig moet worden aangemerkt. In die brief staat immers ‘
het is inmiddels november’ en ‘
ik zou toch echt graag met enige spoed van u willen vernemen wat mnr. [eiser] kan verwachten, zodat hij verder kan’. Hoewel de gemachtigde van eiser in haar e-mail niet concreet om een dwangsom heeft verzocht, heeft zij wel duidelijk te kennen gegeven dat eiser wenste dat het college tijdig op zijn bezwaarschrift besliste. De rechtbank merkt deze brief dan ook aan als een ingebrekestelling. Dit betekent dat het college na deze brief nog twee weken de tijd had om op het bezwaar van eiser te beslissen, anders verbeurde het een dwangsom. [6] Omdat eiser pas op 29 november 2024 op het bezwaar heeft beslist, heeft het college zich niet aan deze termijn gehouden, zodat het een dwangsom aan eiser is verschuldigd.
12. Het college moet een dwangsom betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. [7] De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 230,-, omdat er tien dagen waren verstreken sinds het college in gebreke was.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, voor zover het college in de beslissing op bezwaar aan eiser geen dwangsom heeft toegekend. De rechtbank vernietigt daarom op dat punt het bestreden besluit.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 november 2024, voor zover daarbij aan eiser geen dwangsom is toegekend;
  • stelt dat de door het college te betalen dwangsom vast op € 230,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
B.J.H. van der Avoird, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:21, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1:441, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Dit volgt uit artikel 44, eerste lid van de Pw en bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1025.
3.Dit volgt uit de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
4.Dit volgt uit het gemeentelijk beleid ‘Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht (B062)’.
5.Dit volgt uit artikel 7:10 van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.
7.Dit volgt ook uit artikel 4:17 van de Awb.