ECLI:NL:RBMNE:2025:3004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/463
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende vuurwerkverkoopvergunning in Utrechtse Heuvelrug

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 23 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de verleende vuurwerkverkoopvergunning aan de vergunninghouder beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug voor de verkoop van vuurwerk op 28, 29 en 30 december 2023. Eisers, omwonenden van de locatie, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en de vergunning alsnog verleend met een voorschrift over bebording. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de vergunninghouder al 20 jaar vuurwerk verkoopt, maar dat er sinds 2018 veel bezwaren zijn van omwonenden. De rechtbank benadrukt dat het geschil niet alleen over de vergunning gaat, maar ook over bredere zorgen van de omwonenden over de veiligheid en overlast. De rechtbank oordeelt dat de eisers procesbelang hebben, ondanks dat de verkoopdata zijn verstreken, omdat de vergunning jaarlijks wordt aangevraagd. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning op onvoldoende gronden heeft verleend en dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand omdat de verkoop al heeft plaatsgevonden. Het college wordt veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , [eiser sub 5] , [eiser sub 6] en [eiser sub 7]uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. [eiser sub 1] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug

(gemachtigde: mr. W. van der Wel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.uit [plaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende vuurwerkverkoopvergunning (de vergunning) aan de vergunninghouder om op 28, 29 en 30 december 2023 vuurwerk te verkopen op het adres [adres] in [plaats] .
Het college heeft de vergunning met het besluit van 26 april 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 6 december 2023 het bezwaar van eisers gegrond verklaard maar is alsnog de vergunning verleend. Daarbij is één voorschrift voor de vergunninghouder toegevoegd over de bebording conform het verkeersplan.
Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben beroep ingesteld. Het college heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook de vergunninghouder heeft gereageerd.
De rechtbank heeft beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers. Hij wordt vergezeld door zijn mede-eisers, [eiser sub 4] en [eiser sub 5] . Ook hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] (beslismedewerker APV en bijzondere wetten) en de [B] , vergezeld door zijn zoon en medeaandeelhouder [C] , namens de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is de aanleiding van deze procedure en wat kan de bestuursrechter betekenen in deze procedure?
1. Eisers zijn omwonenden van de locatie waar de voorwerkverkoop door de vergunninghouder jaarlijks plaatsvindt. Uit de stukken en door hetgeen op de zitting is besproken, is duidelijk geworden dat het geschil tussen alle partijen zich niet beperkt tot wat in deze procedure voorligt. De (verlening van de) vergunning is een jaarlijks terugkerende discussie tussen eisers, het college en de vergunninghouder. Maar de vergunning is niet het enige geschil. Volgens de vergunninghouder verkoopt hij al 20 jaar vuurwerk maar sinds 2018 heeft hij te maken met onophoudelijke bezwaren. Ook worden er door omwonenden vele handhavingsverzoeken en meldingen gedaan over de opslag, verkoop en distributie van het vuurwerk. Daarnaast worden er Woo-verzoeken ingediend die te maken hebben met (verkoop en opslag van) vuurwerk op deze locatie. De vergunninghouder licht op de zitting toe dat hij de hele dag wordt bespied door omwonenden, en dat zijn klanten worden gefotografeerd en uitgedaagd. Eisers menen dat het hen in eerste instantie gaat om een check of de procedure wel goed wordt doorlopen. Maar ook wordt erkend dat zij idealiter niet willen dat er überhaupt vuurwerk wordt verkocht of opgeslagen op deze locatie. Al met al is hier sprake van een groter conflict dan de verleende vergunning om op drie dagen in het jaar 2023 voorwerk te verkopen.
De rechtbank kan in deze procedure alleen beoordelen of het college de vergunning voor het jaar 2023 kon verlenen. Gelet op de beperkte toetsing van de rechtbank in deze procedure, vindt zij het belangrijk om aan partijen mee te geven om met elkaar in gesprek te gaan en te blijven. Ook wanneer er geoordeeld zou worden dat de vergunning voor het jaar 2023 niet kon worden verleend, wil dat nog niet zeggen dat er de komende jaren geen vuurwerk verkocht mag worden. En ook als er geen vuurwerk verkocht mag worden, is de locatie nog steeds een opslagplaats voor vuurwerk. Daarnaast wil de rechtbank erop wijzen dat het indienen van vele handhavings- en Woo-verzoeken een groot beslag kan leggen op het ambtelijk apparaat van een gemeente. Daarmee gaat veel tijd en geld gemoeid en de ervaring leert dat dit ten koste kan gaan van de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Dit levert uiteindelijk geen bijdrage aan het oplossen van het (onderliggende) geschil, sterker nog: het kan het geschil verder doen escaleren.
Wie kan in beroep?
2. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is welke omwonenden beroep konden instellen. Eisers hebben blijkens de handtekeningenlijst ook beroep ingesteld namens meerdere omwonenden. De rechtbank stelt vast dat deze omwonenden geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit van 26 april 2023. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Nu niet is gebleken dat de omwonenden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt, hebben zij geen toegang tot de bestuursrechter. Het beroep voor zover dat is ingediend namens de omwonenden zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de overige eisers wel ontvankelijk is.
Is er nog sprake van procesbelang?
3. Vervolgens ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. De data van de vuurwerkverkoop in 2023 waarop het bestreden besluit betrekking heeft, zijn namelijk verstreken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] is de bestuursrechter alleen gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Het hebben van een puur formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Uit rechtspraak van de Afdeling [2] volgt verder dat procesbelang gelegen kan zijn in het repeterende karakter van de activiteiten waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Op de zitting is besproken dat de vergunninghouder al 20 jaar vuurwerk verkoopt en het dat het college ten behoeve van de vergunninghouder een met het bestreden besluit vergelijkbare besluiten heeft genomen. Ook heeft het college voor het jaar 2024 een dergelijk besluit heeft genomen. Ook heeft de vergunninghouder voor het jaar 2025 zijn aanvraag ingediend en ligt het in de lijn der verwachting ligt dat het college op jaarlijkse basis dergelijke vergunningen zal verlenen aan de vergunninghouder. De rechtbank vindt het verder van belang dat eisers hebben toegelicht waarom zij geen rechtsmiddelen hebben ingesteld tegen te verleende vergunning van het jaar 2024. Eisers hebben geen rechtsmiddelen ingesteld omdat dit beroep inmiddels ingesteld was en zij hoopten dat dit beroep eerder werd behandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
Heeft het college de vergunning kunnen verlenen?
4. De rechtbank beoordeelt vervolgens de vraag of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend of dat de vergunning op grond van de weigeringsgronden uit de APV had moeten worden geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Had het college een weigeringsgrond moeten toepassen?
5. Eisers voeren – kort samengevat – aan dat de in de APV genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn en de vergunning geweigerd had moeten worden of minstens van aanvullende voorschriften had moeten zijn voorzien én beter gemotiveerd had moeten worden omdat er verstoringen plaats hebben gevonden door de vergunninghouder. Er blijken controles niet (goed) uitgevoerd te zijn/worden en er hebben de afgelopen jaren
weldegelijk diverse overtredingen van wetten/vergunning(en) plaatsgevonden zonder dat daarover gerapporteerd en daarop gehandhaafd wordt. Daardoor wordt er steeds door het college geconstateerd dat er geen reden is om de vergunning te weigeren of de voorschriften aan te passen. Eisers geven als voorbeeld de overtredingen met betrekking tot de reclame-uitingen van de vergunninghouder. Daarnaast wordt aangevoerd dat ook met het verkeersplan, dat pas bij het bestreden besluit is overgelegd, het besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden, zoals eisers. De adviezen van Mobiliteit en de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU), zijn niet overgelegd en dit is wel noodzakelijk. Verder zijn eisers van mening dat een integrale beoordeling van alle risico's samenhangend met deze vuurwerkverkoop noodzakelijk is. De uitgebrachte adviezen staan op zichzelf en lijken zich alleen te richten op de vuurwerkverkoop ongeacht de setting waarin de vuurwerkverkoop plaats vindt. Er is, bijvoorbeeld, door het college geen advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Verder ontbreekt een veiligheidsplan. Volgens eisers is een veiligheidsplan wel gebruikelijk bij andere APV-vergunningen en is een dergelijk plan hier niet aangeleverd of gevraagd.
6. De rechtbank stelt vast dat de vergunning is verleend op grond van artikel 2:72, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug 2019 (de APV). Hierin staat dat het verboden is om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college. Dit artikel bevat uitsluitend de vergunningsplicht en geen weigeringsgronden. Dat betekent dat teruggevallen moet worden op de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 van de APV. De vergunning kan door het college worden geweigerd in het belang van de openbare
orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu.
7. De rechtbank overweegt dat het verlenen van een vuurwerkverkoopvergunning een bevoegdheid van het college is. Dit brengt mee dat het college beoordelingsruimte toekomt en dat de toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot de vraag of het college bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
8. Voor wat betreft de eerste weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 1:8 onder a van de APV, de openbare orde, overweegt de rechtbank als volgt. In dit geval ziet dit, gelet op de beroepsgronden van eisers, op de overlast van de vuurwerkverkoop, reclame-uitingen en de afspraken in het verkeersplan. De rechtbank stelt vast dat niet wordt betwist dat er in het jaar 2023 en 2024 sprake is geweest van bestuursdwang ten aanzien van de reclame-uitingen naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Het college heeft toen reclame-uitgingen van de vergunninghouder verwijderd. Dit is een handhavingskwestie en valt dan ook buiten de omvang van het geding. Ook de overlast van de vuurwerkverkoop (waaronder het afsteken van vuurwerk op de locatie) en het oppakken van meldingen daarover, is een handhavingskwestie waar de rechtbank in deze procedure geen oordeel geeft. Daarbij komt dat het college ook heeft toegelicht dat het moeilijk vast te stellen is of er sprake is van een overtreding omdat de overtreder dan op heterdaad betrapt moet worden. Omdat de rechtbank terughoudend toetst geeft zij ook geen oordeel over de inhoud van het verkeersplan, en dus ook niet over de grootte van de borden die volgens het bebordingsplan moeten worden geplaatst door de vergunninghouder.
Ten overvloede wijst de rechtbank omwonenden en het college erop dat zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben: het college dient de meldingen van de omwonenden zorgvuldig te onderzoeken, en daarop te handhaven waar mogelijk. Verder is het aan het college om het verkeers- en bebordingsplan te evalueren en waar nodig aan te passen. Tegelijkertijd is het aan de omwonenden om, zoals in rechtsoverweging 1 al opgemerkt, het college niet te overvragen.
9. Ten aanzien van de weigeringsgrond onder artikel 1:8, onder b, van de APV, de openbare veiligheid, vindt de rechtbank dat het college met het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de openbare veiligheid wordt gewaarborgd. Het klopt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de vergunninghouder bij het gebruikmaken van de verkoopvergunning moet voldoen aan de in het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidseisen. En dat er in beginsel vanuit mag worden uitgegaan dat met het voldoen aan het Vuurwerkbesluit de veiligheid in voldoende mate gewaarborgd is. [3] Maar uit de besluitvorming van het college wordt niet duidelijk wat er op welke manier is gecontroleerd en op welke wijze de zorgen en bezwaren van eisers zijn meegewogen. Daarbij acht de rechtbank het ook van belang dat het gaat om een jaarlijks terugkerende vergunning waar eisers meerdere malen hun zorgen over hebben geuit. Eisers maken zich zorgen over de verandering van het bedrijventerrein waar de vuurwerkverkoop nu plaatsvindt. Op het bedrijventerrein zijn er inmiddels bedrijven gevestigd die diesel, olijfolie en gasflessen opgeslagen hebben. Eisers wijzen erop dat de huidige situatie aanzienlijk is gewijzigd na de vaststelling van het huidige bestemmingsplan en zij vragen zich af of de combinatie met vuurwerkverkoop wel veilig genoeg is. De rechtbank stelt vast dat deze onderbouwde zorgen van eisers worden afgedaan met een kort bericht van de ODRU dat er geen bezwaren zijn tegen het verlenen van de vergunning onvoldoende. De rechtbank komt tot de conclusie dat hiermee niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de openbare veiligheid wordt gewaarborgd, waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eisers geen omstandigheden die aansluiten bij de overige twee weigeringsgronden uit de APV, namelijk om de vergunning te weigeren in het belang van de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu. Eisers noemen het afsteken van vuurwerk. Maar zoals hiervoor al is geschreven betreft dit een handhavingskwestie. Ook in de stelling van eisers dat het college te laks is met het controleren van de voorschriften van de vergunning (waaronder informeren via een huis-aan-huis bericht en kopers informeren over een algeheel afsteekverbod in de gemeente), ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het belang van de volksgezondheid en de bescherming van het milieu in geding is en dat daarom de vergunning geweigerd zou moeten worden.
Is het college bij de besluitvorming voldoende zorgvuldig geweest?
11. Verder voeren eiseres aan – wederom kort samengevat – dat de aanvraag niet op de juiste wijze is verlopen en dat op de juiste aanvraag geen besluit is genomen. Ook ontbreken de benodigde gegevens op de aanvraag. De aanvraag had dan ook buiten behandeling moeten worden gesteld vanwege de ontbrekende gegevens. Ook de publicatie van de aanvraag is niet juist verlopen. De mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze stond niet vermeld. Omdat eisers vaker hebben gezien dat het college het niet-inbrengen van zienswijzen toch als reden vermeldt bij het verlenen van een vergunning op grond van de APV, hebben eisers binnen twee weken na de aanvraag een e-mail gestuurd met hun ervaringen en wensen en verzocht deze mee te nemen bij het verlenen van de vergunning.
12. De rechtbank ziet in het dossier inderdaad een aantal slordigheden van het college. Maar deze maken niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Het college heeft voldoende toegelicht hoe de aanvraagprocedure is verlopen. Verder is niet gebleken dat eisers in hun belangen zijn geschaad doordat de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen niet stond vermeld, nu zij bezwaar hebben gemaakt en beroep hebben ingesteld. Eisers hebben voldoende hun standpunten naar voren kunnen brengen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet op dit gebrek komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar is echter niet zinvol omdat de periode waarvoor de vergunning is verleend, al is verstreken en de vuurwerkverkoop heeft al plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Verder veroordeelt de rechtbank het college in de door eisers gemaakte proceskosten, bestaande uit reis- en verletkosten. De rechtbank stelt dit bedrag van de vast op € 122,68.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college aan eisers het betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 122,68.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4241.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:164.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7942 en de uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2783.