ECLI:NL:RBMNE:2025:298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
16.031142.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor overval en poging tot afpersing met bijzondere omstandigheden

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die werd beschuldigd van het plegen van een overval en een poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 januari 2024 samen met anderen een overval heeft gepleegd op een snackbar in Amersfoort, waarbij hij de eigenaar met een machete heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij op 26 januari 2024 geprobeerd om een andere persoon af te persen door met een mes te dreigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een werkstraf van 80 uur opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachte de feiten heeft gepleegd, waaronder druk van medeverdachten en de impact van de feiten op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op 1000 euro per benadeelde partij, met uitzondering van de materiële schade die niet volledig werd toegewezen. De rechtbank heeft ook een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met medeverdachten en een locatieverbod voor de snackbar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.031142.24
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 2008 te ' [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] , [postcode 1] te ' [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 21 januari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. M. de Nooij, en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast was mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ter zitting aanwezig en tenslotte is ook mevrouw [A] van de Raad voor de Kinderbescherming aan het woord geweest.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
feit 1: op 27 januari 2024 in Amersfoort, samen met anderen, een overval heeft gepleegd op [horeca gelegenheid] ;
feit 2: op 26 januari 2024 in Amersfoort, samen met anderen, heeft geprobeerd [benadeelde 3] af te persen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De feiten zijn door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft de feiten bekend en zijn raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • Bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting d.d. 7 januari 2025;
  • Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] d.d. 27 januari 2024 (p. 1031 e.v.);
  • Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] d.d. 26 januari 2024 (p. 987 e.v.).
Deze bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
ten aanzien van feit 1:op 27 januari 2024 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen enig geldbedrag dat aan [horeca gelegenheid] en/of [benadeelde 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door een machete, te trekken en daarmee in de richting van die [benadeelde 1] te zwaaien en daarbij te zeggen: "ik wil geld, geef me een tas en geld";
ten aanzien van feit 2:op 26 januari 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan die [benadeelde 3] toebehoorde immers heeft verdachte een (aardappelschil)mes aan die [benadeelde 3] getoond en gezegd "Geef me al je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie van 90 dagen (met aftrek van het voorarrest) waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij [verdachte] zich (naast de algemene voorwaarde) ook moet houden aan een contactverbod met de medeverdachten in deze zaak en aan een locatieverbod voor [horeca gelegenheid] in Amersfoort. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om [verdachte] een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uur op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om er bij het opleggen van de straf rekening mee te houden dat [verdachte] door zijn medeverdachte(n) onder druk is gezet om deze feiten te plegen. Daarnaast zou de raadsman graag zien dat er rekening wordt gehouden met het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten en met de positieve ontwikkeling die [verdachte] sindsdien heeft doorgemaakt. Een deels voorwaardelijke straf is daarom volgens de raadsman een passende afdoening. Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van het contactverbod, maar de raadsman benadrukt wel dat hij dan ook graag een contactverbod zou zien in de zaken van de medeverdachte(n).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft allereerst met een machete een snackbar overvallen en daarbij de eigenaren bedreigd, terwijl hun kinderen ook aanwezig waren. De familie heeft verteld dat het voor hen een ontzettend beangstigende situatie is geweest, vooral omdat de kinderen ook in de zaak waren en [verdachte] een bivakmuts had, dichtbij hen kwam en met een groot mes zwaaide. De ouders vonden het heel moeilijk daarna weer te gaan werken in de snackbar en hebben lange tijd last gehad van angstgevoelens. Ze hebben verteld dat zij en de kinderen last hebben van nachtmerries. De rechtbank neemt dat [verdachte] bijzonder kwalijk.
Daarnaast heeft [verdachte] een poging gedaan om geld te stelen van iemand die via Marktplaats een telefoon wilde kopen. Hij heeft hierbij een aardappelschilmesje getoond. Ook dit slachtoffer heeft verklaard dat hij bang was en angst- en slaapproblemen heeft gekregen. Naast de enorme impact die de feiten hebben gehad op de slachtoffers, weegt de rechtbank mee dat dergelijke feiten ook zorgen voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
De ernst van de feiten neemt niet weg dat de rechtbank zich ook bewust is van de omstandigheden waaronder [verdachte] de feiten heeft gepleegd. Hij is door zijn medeverdachte(n) onder druk gezet, bedreigd en mishandeld en voelde zich daarom gedwongen om de feiten te plegen. Daarnaast heeft hij - nadat hij openheid van zaken had gegeven en niet alleen belastend over zichzelf maar ook over zijn medeverdachten had verklaard - daarvan de gevolgen ondervonden. [verdachte] en zijn familie werden namelijk dusdanig bedreigd dat zij op advies van de politie tijdelijk niet thuis hebben geslapen. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden, net als met de schuldbewuste houding van [verdachte] .
Strafblad
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 26 september 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank neemt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 2 januari 2025 een rapportage over [verdachte] opgemaakt waaruit een positief beeld naar voren komt. [verdachte] is zich bewust van het feit dat zijn gedrag grote impact heeft gehad op de slachtoffers en de maatschappij. Daarnaast ziet de Raad veel beschermende factoren: [verdachte] gaat naar school, heeft een goede band met zijn ouders en heeft het afgelopen jaar onder begeleiding van de Jeugdreclassering een positieve verandering in zijn leven gebracht. Deze positieve ontwikkeling wordt gezien door zowel de Jeugdreclassering als de ouders van [verdachte] . Het contact met de Jeugdreclassering verloopt goed, [verdachte] zet zich in voor de gestelde doelen, houdt zich aan de afspraken en is ook voor zijn ouders veel beter bereikbaar dan een jaar geleden. Er zijn nog wel wat zorgen over zijn drugsgebruik (joints) en de Raad geeft aan dat [verdachte] nog steeds wel begeleiding nodig heeft bij het leren omgaan met, en het weerbaar worden tegen, negatieve invloeden van jongeren om hem heen. Concluderend is de Raad van mening dat een werkstraf een passende afdoening is voor [verdachte] .
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten die [verdachte] heeft gepleegd in principe de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen, maar heeft, zoals gezegd, ook oog voor de omstandigheden waaronder [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. Daarnaast speelt mee dat [verdachte] nog jong is, een hele toekomst voor zich heeft en een nieuwe weg lijkt te zijn ingeslagen. De rechtbank wil dit niet doorkruisen door de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie en zal [verdachte] daarom, conform de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een jeugddetentie van 90 dagen (met aftrek van het voorarrest) waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. [verdachte] hoeft dus niet (terug) de jeugdgevangenis is, maar moet zich wel gedurende de proeftijd (naast de algemene voorwaarde) houden aan een contactverbod met de medeverdachten in deze zaak en aan een locatieverbod voor de [horeca gelegenheid] in Amersfoort. De precieze invulling van deze bijzondere voorwaarden staat in de beslissing onder punt 12 van dit vonnis.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet met het opleggen van alleen met een voorwaardelijke straf kan worden volstaan. [verdachte] moet ook voelen dat zijn gedrag onacceptabel is en daar de consequenties van ervaren. Daarom zal de rechtbank [verdachte] , naast de voorwaardelijke jeugddetentie, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uur opleggen. Tenslotte zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het in beslag genomen geldbedrag van 350,00 euro te retourneren aan de rechthebbende: de eigenaar van [horeca gelegenheid] .
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van 350,00 euro, aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt: de eigenaar van [horeca gelegenheid] .

10.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 2389,99 euro, bestaande uit 389,99 euro materiele schade (waterkoker en het weggenomen geldbedrag) en 2000,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 2000,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1500,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1500,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1529,04 euro, bestaande uit 29,04 euro materiele schade (kilometervergoeding) en 1500,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van 500,00 euro per persoon en deze veroordeling niet hoofdelijk met de medeverdachte op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en daarnaast de door [benadeelde 1] gevorderde materiële schade geheel toe te wijzen.
De vordering van [benadeelde 3] kan volgens de officier van justitie integraal worden toegewezen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering hoofdelijk (met medeverdachte [medeverdachte 1] toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
[benadeelde 3]
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Met betrekking tot de materiele schade (reiskosten) heeft de raadsman aangevoerd dat het niet de poging tot een diefstal met geweld is geweest die tot het maken van de reiskosten heeft geleid, maar de bewering dat een telefoon gekocht kon worden. Er is echter geen oplichting ten laste gelegd, waardoor er geen sprake is van rechtstreekse schade. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de raadsman dat deze schadepost niet met voldoende objectieve gegevens is onderbouwd en dat de onderhavige omstandigheden niet zodanig zijn dat zonder meer psychisch letsel kan worden aangenomen.
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De raadsman heeft aangegeven dat ook deze vorderingen voor wat betreft de immateriële schade niet met voldoende objectieve gegevens zijn onderbouwd, dat de onderhavige omstandigheden ook hier niet zodanig zijn dat zonder meer psychisch letsel kan worden aangenomen en dat de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Tenslotte heeft de raadsman ten aanzien van de materiele schade (gevorderd door [benadeelde 1] ) het volgende gesteld. Er wordt voor de waterkoker de nieuwprijs gevorderd, maar er is niet gesteld dat sprake was van een nieuwe waterkoker. Daarom verzoekt de raadsman de rechtbank om rekening te houden met afschrijving en de huidige waarde te schatten op de helft van het gevorderde bedrag. Ten aanzien van het weggenomen contante geldbedrag stelt de raadsman dat er onderbouwing mist waardoor ook hier niet-ontvankelijkheid dient te volgen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten letsel hebben opgelopen, in hun eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in hun persoon zijn aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de heer [benadeelde 1] , mevrouw [benadeelde 2] en hun kinderen als rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] schade hebben geleden en nadeel hebben ondervonden. [verdachte] heeft hen met een machete overvallen en bedreigd. Deze situatie moet ontzettend beangstigend zijn geweest en het is evident dat de hele familie daar nog lang last van heeft (gehad), zoals zij ook in de slachtofferverklaring hebben toegelicht. Dat maakt dat de rechtbank in dit geval van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, ook zonder nadere onderbouwing van de gevolgen meebrengen dat er sprake is van aantasting in ‘persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van 1000,00 euro per persoon billijk is. De rechtbank zal de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de waterkoker komt voor vergoeding in aanmerking, maar de rechtbank is met de raadsman aangenomen mag worden dat het geen nieuwe waterkoker was. Daarom zal de rechtbank rekening houden met afschrijving en met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid een bedrag van 20,00 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de schadepost die betrekking heeft op het weggenomen geldbedrag niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat de rechtbank er - zonder nadere onderbouwing van de benadeelde partij - van uitgaat dat bedrag dat is weggenomen uit de kassa al is teruggegeven of zal worden teruggegeven, deels door de politie ter plaatse en deels door de beslagbeslissing van de rechtbank (zie paragraaf 9.3 van dit vonnis).
De benadeelde partijen hebben meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partijen in dat deel van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vorderingen voor dat deel bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade, voor zover toegewezen, op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek met zijn mededader(s), waaronder in elk geval [medeverdachte 1] , hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat hij van de betaling is bevrijd als en voor zover de mededader heeft betaald. Omdat dit gevolg uit de wet volgt, kan de rechtbank niet - zoals door de officier van justitie is gevorderd - de schadevergoeding ponds ponds gewijs over de daders verdelen. [2]
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , respectievelijk [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 1.020,00 en 1.000,00 euro per persoon, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen. De rechtbank bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 3]
Immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat wat zij hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de immateriële schade van de familie [benadeelde 1] ook geldt voor de heer [benadeelde 3] . [verdachte] heeft de heer [benadeelde 3] met een mes bedreigd in een poging hem geld afhandig te maken. Daarmee is ook hier sprake van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, ook zonder nadere onderbouwing van de gevolgen, meebrengen dat sprake is van aantasting in ‘persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van 750,00 euro billijk is. De rechtbank zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Materiële schade
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de gevorderde reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De heer [benadeelde 3] is immers naar Amersfoort gereisd omdat hij dacht dat hij daar een iPhone zou kunnen kopen, maar in werkelijkheid werd daar geprobeerd om geld van hem afhandig te maken. De reiskosten zijn daarom nutteloos gemaakt en zouden niet zijn gemaakt als het strafbare feit niet was beraamd. Onder deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende verband tussen de schade en het strafbare feit om aan te nemen dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. De rechtbank zal daarom het gehele bedrag aan materiële schade toewijzen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal ook hier bepalen dat [verdachte] voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s), waaronder in elk geval [medeverdachte 1] , hoofdelijk aansprakelijk is, dus tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat hij van de betalingsplicht is bevrijd als en voor zover de mededader heeft betaald.
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook hier worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 779,04 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen. De rechtbank bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart [verdachte] strafbaar.
Strafoplegging
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • stelt als
  • stelt als
 houdt aan een
contactverbodmet de medeverdachten, inhoudende dat [verdachte] op geen enkele wijze (ook niet indirect) contact heeft of zoekt met:
 [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2007)
 [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2000)
 [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum 4] 1997)
 [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum 5] 2006)
 [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedatum 6] 2001)
 [medeverdachte 6] (geboren op [geboortedatum 7] 2003)
  • zich houdt aan het
  • het toezicht op voornoemd contactverbod en locatieverbod wordt opgedragen aan de politie;
  • veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Beslag
- gelast de
teruggave aan de rechthebbende[benadeelde 1] van het in beslag genomen voorwerp: 350 EUR (PL0900-2024028393-G3289467).
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van 1020,00 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat 1020,00 euro te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) - waaronder [medeverdachte 1] ; parketnummer 16.063242.24 - op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van 1000,00 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat 1000,00 euro te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) - waaronder [medeverdachte 1] ; parketnummer 16.063242.24 - op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 4]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van 1000,00 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat 1000,00 euro te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) - waaronder [medeverdachte 1] ; parketnummer 16.063242.24 - op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 5]
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van 1000,00 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat 1000,00 euro te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) - waaronder [medeverdachte 1] ; parketnummer 16.063242.24 - op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van 779,04 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat 779,04 euro te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader - [medeverdachte 1] ; parketnummer 16.063242.24 - op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. S.M. van Lieshout en mr. J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 januari 2024 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van €850,-, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat/die geheel of ten dele aan [horeca gelegenheid] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een machete, althans een (groot) mes te trekken en/of daarmee in de richting van die [benadeelde 1] te zwaaien en/of daarbij te zeggen: "ik wil geld, geef me een tas en geld";
2
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten 1000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde 3] en/of een derde toebehoorde(n), immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) een (aardappelschil)mes aan die [benadeelde 3] getoond en gezegd "Geef me al je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2024, genummerd PL0900-2024060514106416, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1507 (onderzoek Silex). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:3