ECLI:NL:RBMNE:2025:2965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/16/588384 / FL RK 25-190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige in het belang van de ontwikkeling en hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van zijn dochter te wijzigen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, een Raadsonderzoek te gelasten, en een zorgregeling en kinderalimentatie vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Neslo, was het niet eens met deze verzoeken en vroeg om afwijzing.

De rechtbank heeft de zaak eerder ontvangen van de rechtbank Gelderland, die zich onbevoegd verklaarde. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2025 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de ontwikkeling van de minderjarige, die al veel heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt, in overweging genomen. De ouders zijn gescheiden, en de vader woont op grote afstand van de moeder, wat de hulpverlening voor de minderjarige zou kunnen doorkruisen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de moeder blijft wonen, gezien de stabiliteit en de hulpverlening die al in gang is gezet. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, omdat een verhuizing naar de vader zou betekenen dat de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving wordt gehaald, wat niet in haar belang zou zijn. De rechtbank heeft ook de overige verzoeken van de vader afgewezen, omdat deze samenhangen met de hoofdverblijfplaats, die niet gewijzigd wordt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/588384 / FL RK 25-190
Beschikking van
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A. Neslo.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft bij beschikking van 6 februari 2025 zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar deze rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de vader, binnengekomen op 13 januari 2025;
  • het bericht (met bijlage) van de vader van 14 maart 2025;
  • het bericht (met bijlagen) van de vader van 11 april 2025;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de moeder van 16 april 2025.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) door de meervoudige kamer (drie rechters) van 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;
  • [A] en [B] , vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Bij de beschikking van 20 januari 2020 van deze rechtbank is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van de ouders uitgesproken.
2.2.
Zij hebben samen een dochter:
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
2.4.
Bij beschikking van 20 januari 2020 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Ook is het ouderschapsplan van de ouders aan deze beschikking gehecht.
2.5.
De vader verzoekt om:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen;
  • een Raadsonderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] is en welke zorgregeling met de moeder in het belang is van [minderjarige] , indien de Raad adviseert om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader vast te stellen;
  • in geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald: een zorgregeling vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige] welke in het belang van [minderjarige] is;
  • in geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald: de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen met ingang van de datum van deze beschikking op nihil te stellen.
2.6.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader en vindt dat deze moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] blijft bij de moeder
3.1.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet wijzigen. Dit betekent dat [minderjarige] bij de moeder blijft wonen en daar haar hoofdverblijfplaats houdt. De rechtbank legt haar beslissing hierna uit.
3.2.
Net als de Raad en de ouders maakt de rechtbank zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is nog jong, maar heeft al veel heftige gebeurtenissen meegemaakt. De ouders zijn uit elkaar gegaan en dit heeft gezorgd voor spanningen. Ook zijn beide ouders verhuisd en is de vader uiteindelijk op grote afstand gaan wonen ( [woonplaats 1] ). Vervolgens zijn beide ouders, deels in dezelfde periode, ernstig ziek geweest en kampen zij allebei nog met de gevolgen hiervan. Daarnaast was bij de moeder thuis sprake van een onveilige situatie, omdat haar (inmiddels: ex-)partner gewelddadig was. [minderjarige] heeft veel last van deze gebeurtenissen en kampt daarnaast mogelijk ook met eigen problematiek. Op dit moment is nog onduidelijk of sprake is van trauma, psychiatrische problematiek of ADHD, maar dat sprake is van forse problematiek, staat niet ter discussie. [minderjarige] heeft moeite met haar emotieregulatie, kampt met een negatief zelfbeeld, voelt zich vaak verdrietig en komt niet mee met haar leeftijdsgenoten. Deze zorgen maken echter niet dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] moet worden gewijzigd.
3.3.
De rechtbank begrijpt dat de grootste zorg van de vader ziet op het huiselijk geweld dat zich bij de moeder thuis heeft afgespeeld. Hoewel het inderdaad zeer zorgelijk is dat huiselijk geweld bij de moeder thuis heeft plaatsgevonden, is de relatie tussen de moeder en haar ex-partner inmiddels al langere tijd verbroken en verblijft de ex-partner ook niet meer in haar woning. Er zijn sindsdien ook geen nieuwe incidenten geweest, waardoor hier verder geen nieuwe zorgen over zijn. Wel benadrukt de rechtbank dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij zo min mogelijk met de ex-partner van de moeder wordt geconfronteerd. De omgang tussen het zoontje van de ex-partner en de moeder vindt op dit moment plaats in het huis van de moeder. De moeder zal er zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat de omgang op een andere plek plaatsvindt of, als dat niet kan, op een moment dat [minderjarige] niet thuis is.
3.4.
Ook om andere redenen vindt de rechtbank een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] nu niet in haar belang. De vader heeft gezegd dat [minderjarige] , als zij bij hem in [woonplaats 1] zou komen wonen, een frisse start kan maken in een rustige stabiele omgeving. Die verhuizing naar [woonplaats 1] , dat ligt op grote afstand van [woonplaats 2] , zou echter betekenen dat [minderjarige] uit haar vertrouwde omgeving wordt gehaald. Het gevolg hiervan zou niet alleen zijn dat zij haar moeder en halfbroertje aanzienlijk minder zal zien, maar ook dat zij naar een andere school zou gaan en dat de hulpverlening, in ieder geval tijdelijk, stil komt te liggen. Dit terwijl de moeder de hulpverlening in de regio [woonplaats 2] volop in gang heeft gezet. [minderjarige] heeft een traject gevolg bij de Geheime Tuin en inmiddels zijn Bijzonder JIJ en Fornhese nauw betrokken. Daarnaast staat de moeder in goed contact met de school van [minderjarige] en is de school zeer betrokken. [minderjarige] krijgt op school extra ondersteuning waardoor het weer is gelukt om [minderjarige] , in ieder geval twee dagen per week, naar school te laten gaan. Bijzonder JIJ biedt daarnaast [minderjarige] ook nog een dagdeel per week extra ondersteuning op school. Er speelt veel in het leven van [minderjarige] waarover grote zorgen bestaan, maar tegelijkertijd is er al veel hulpverlening betrokken en worden er voorzichtig positieve stappen gezet. Een verhuizing zou deze hulpverlening voor [minderjarige] doorkruisen en dit is niet in haar belang. Fornhese heeft recent een intensief behandeladvies voor [minderjarige] gegeven, maar benadrukt dat voordat deze behandeling van start kan gaan eerst meer rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige] nodig is. Een verhuizing zou hier niet aan bijdragen en mogelijk zelfs zorgen voor meer onrust. Bovendien zou bij een verhuizing naar [woonplaats 1] alle hulpverlening opnieuw opgestart moeten worden, waardoor het maanden kan duren voor er weer geschikte hulpverlening is en [minderjarige] hier aan gewend is. Al deze nadelen vindt de rechtbank niet opwegen tegen het voordeel van een frisse start in een stabiele omgeving.
Overige verzoeken
3.5.
De rechtbank zal de overige verzoeken van de vader over het Raadsonderzoek, de zorgregeling en de kinderalimentatie ook afwijzen. Gelet op het advies van de Raad en de hulpverlening die al volop in gang is gezet, ziet de rechtbank geen aanleiding om een Raadsonderzoek te gelasten. De verzoeken over de zorgregeling en kinderalimentatie hangen samen met de hoofdverblijfplaats, en omdat de rechtbank deze niet zal wijzigen, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van deze verzoeken.

4.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken van de vader af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M. Weistra (voorzitter), mr. M.M. Janssen-Witteveen, rechter, en mr. J.M. Atema, rechter, in samenwerking met mr. F.M. de Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.