ECLI:NL:RBMNE:2025:296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
11493672 UV EXPL 25-8
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming winkelruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.C. Uittenbogaart, een kort geding aangespannen tegen gedaagden 1 en 2 wegens huurachterstand van een winkelruimte. De huurovereenkomst is op 1 april 2023 ingegaan, met een maandelijkse huur van € 2.715,60. Vanaf mei 2024 is er een betalingsachterstand ontstaan, die tot en met januari 2025 is opgelopen tot € 14.930,19. Eiser vordert de ontruiming van het gehuurde vanwege deze huurachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2025 is gedaagde 1 niet verschenen, terwijl gedaagde 2, de bewindvoerder, wel aanwezig was. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen gedaagde 1 en eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen gedaagde 2, omdat deze onder beschermingsbewind staat. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering tot ontruiming, gezien de aanzienlijke huurachterstand. De vordering tot betaling van de achterstallige huur en de ontruiming van het pand wordt toegewezen. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zodat eiser direct kan overgaan tot uitvoering indien gedaagden niet voldoen aan de veroordelingen. De proceskosten worden ook aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11493672 \ UV EXPL 25-8 MS/1270
Vonnis in kort geding van 10 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. H.C. Uittenbogaart,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , H.O.D.N. [handelsnaam 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: gedaagde 1,
niet verschenen,

2. [gedaagde sub 2] , VOORHEEN H.O.D.N. [handelsnaam 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: gedaagde 2,

3. [gedaagde sub 3] , H.O.D.N. [handelsnaam 3] ,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder van gedaagde 2,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling van 3 februari 2025, waar [eiser] , mr. H.C. Uittenbogaart en de bewindvoerder zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

[eiser] heeft met ingang van 1 april 2023 met gedaagden 1 en 2 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot winkelruimte aan de [adres] in [plaats] (hierna ook: het gehuurde). De huur bedraagt op dit moment € 2.715,60 per maand. Er is vanaf mei 2024 een betalingsachterstand ontstaan, die tot en met januari 2025 € 14.930,19 bedraagt. Om deze reden vordert [eiser] onder meer de ontruiming van het gehuurde.

3.De beoordeling

Verstekverlening tegen gedaagde 1
3.1.
De kantonrechter verleent verstek tegen gedaagde 1 omdat de dagvaarding op de voorgeschreven manier is betekend en gedaagde 1 niet is verschenen.
[eiser] is niet-ontvankelijkheid in zijn vordering tegen gedaagde 2, de bewindvoerder wordt als formele procespartij voor gedaagde 2 aangemerkt
3.2.
Gedaagde 2 is vanaf 20 augustus 2024 onder beschermingsbewind gesteld. Dit bekent dat hij op grond van artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet bevoegd is in deze procedure op te treden maar dat zijn bewindvoerder als formele procespartij geldt. [1] [eiser] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen gedaagde 2. De bewindvoerder wordt voor gedaagde 2 als formele procespartij aangemerkt.
Deze procedure geldt als een procedure op tegenspraak
3.3.
Omdat gedaagde 1 in deze procedure niet is verschenen maar de bewindvoerder wel, wordt dit vonnis als een vonnis op tegenspraak beschouwd. [2]
Spoedeisendheid
3.4.
[eiser] heeft gesteld dat hij door de forse huurachterstand niet in staat is zijn hypotheekverplichtingen jegens de bank na te komen. Hij wil het gehuurde daarom gaan verhuren aan huurders die wel betalen. [eiser] heeft hiermee naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Toetsingskader
3.5.
De door [eiser] gevraagde voorziening strekt onder meer tot betaling van een geldsom en tot ontruiming. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is alleen dan aanleiding, als het bestaan (en de omvang) van de vordering voldoende aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van
partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Een vordering tot ontruiming is in kort geding slechts toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij of zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
De gevorderde hoofdsom
3.6.
De bewindvoerder heeft niet weersproken dat de huurachterstand tot en met januari 2025 € 14.930,19 bedraagt. De vordering tot betaling van de achterstallige huur staat daarom voldoende vast en zal worden toegewezen. De vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen wordt ook toegewezen.
Ontruiming
3.7.
De bewindvoerder heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot ontruiming van het gehuurde. Een huurachterstand van € 14.930,19 komt overeen met een huurbetalingsverplichting van ongeveer 5,5 maand. Volgens vaste rechtspraak leidt een betalingsachterstand van drie maanden in het algemeen al tot een ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure zal overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming. Dit brengt mee dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is. Van [eiser] kan in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.8.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
3.9.
[eiser] heeft verder een vergoeding gevorderd voor de kosten voor de ontruiming van het gehuurde. Dit zijn kosten die in het geval van een gedwongen ontruiming ná het vonnis zullen worden gemaakt (denk aan kosten van de deurwaarder, sleutelmaker, verhuizer, opslagkosten etc.) en naast de proceskosten ook nog door gedaagde 1 en de bewindvoerder aan [eiser] moeten worden betaald. De ontruimingskosten kunnen alleen niet in dit vonnis worden toegewezen, omdat de hoogte van de kosten op dit moment nog niet te begroten is. Gedaagde 1 en de bewindvoerder moeten er wel rekening mee houden dat als zij het gehuurde na dit vonnis niet vrijwillig ontruimen, [eiser] de kosten van een gedwongen ontruiming bij hen in rekening mag brengen.
Toekomstige huurtermijnen
3.10.
De bewindvoerder heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering om gedaagde 1 en de bewindvoerder te veroordelen de nog openvallende huurtermijnen te voldoen tot aan de dag van de ontruiming en oplevering. Deze vordering is ook toewijsbaar.
Kosten
3.11.
Gedaagde 1 en de bewindvoerder zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 295,16 (voor gedaagde 1 en de bewindvoerder)
- griffierecht € 732,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.976,16
Hoofdelijke veroordeling
3.12.
De veroordeling tot betaling van de achterstallige huur, de huurtermijnen tot de ontruiming en de proceskosten wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
[eiser] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiser] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren als gedaagde 1 en de bewindvoerder niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoen. Gedaagde 1 en de bewindvoerder kunnen dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep hebben ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van gedaagden 1 en 2 om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het belang van [eiser] om een huurder te vinden die in tegenstelling tot gedaagden 1 en 2 de huur wel betaalt zodat hij aan zijn hypotheekverplichtingen jegens de bank kan voldoen, zwaarder weegt dan het belang van gedaagden 1 en 2 om hun winkelruimte te behouden. Daar komt bij dat de belangen van gedaagden 1 en 2 niet meegewogen kunnen worden, omdat zij geen verweer hebben gevoerd. Daarom zal het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verleent verstek tegen gedaagde 1;
4.2.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen gedaagde 2;
4.3.
veroordeelt gedaagde 1 en de bewindvoerder om het pand gelegen aan de [adres] te [plaats] met de hunnen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden en het geheel leeg, bezemschoon, en onder afgifte van de sleutels aan [eiser] ter beschikking te stellen;
4.4.
veroordeelt gedaagde 1 en de bewindvoerder hoofdelijk om te betalen aan [eiser] :
a. a) € 14.930,19 aan achterstallige huur tot en met 31 januari 2025, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
b) € 2.715,60 per maand vanaf 1 februari 2025 tot de ontruiming en oplevering feitelijk heeft plaatsgevonden;
4.5.
veroordeelt gedaagde 1 en de bewindvoerder hoofdelijk in de proceskosten van € 1.976,16, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagde 1 en de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.
2.Artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).