In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.C. Uittenbogaart, een kort geding aangespannen tegen gedaagden 1 en 2 wegens huurachterstand van een winkelruimte. De huurovereenkomst is op 1 april 2023 ingegaan, met een maandelijkse huur van € 2.715,60. Vanaf mei 2024 is er een betalingsachterstand ontstaan, die tot en met januari 2025 is opgelopen tot € 14.930,19. Eiser vordert de ontruiming van het gehuurde vanwege deze huurachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2025 is gedaagde 1 niet verschenen, terwijl gedaagde 2, de bewindvoerder, wel aanwezig was. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen gedaagde 1 en eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen gedaagde 2, omdat deze onder beschermingsbewind staat. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering tot ontruiming, gezien de aanzienlijke huurachterstand. De vordering tot betaling van de achterstallige huur en de ontruiming van het pand wordt toegewezen. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zodat eiser direct kan overgaan tot uitvoering indien gedaagden niet voldoen aan de veroordelingen. De proceskosten worden ook aan gedaagden opgelegd.