ECLI:NL:RBMNE:2025:2895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11654185 + 11654411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een filiaalmanager wegens fraude en het niet verstrekken van facturen voor verrichte diensten

In deze zaak verzoekt de werknemer, een filiaalmanager, om vernietiging van een ontslag op staande voet dat door zijn werkgever, een besloten vennootschap, is gegeven. De werkgever heeft het ontslag gebaseerd op beschuldigingen van fraude, waarbij de werknemer geen facturen heeft verstrekt voor verrichte diensten. De kantonrechter heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld en geconcludeerd dat het ontslag rechtsgeldig is. De werknemer was sinds 1 augustus 2024 in dienst en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkgever ontving op 5 februari 2025 een interne melding over mogelijke fraude door de werknemer, waarna een onderzoek werd ingesteld. De werknemer werd op 10 februari 2025 geschorst en op 14 februari 2025 telefonisch ontslagen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onverwijld was gegeven en dat er sprake was van een dringende reden, omdat de werknemer zijn verantwoordelijkheden ernstig had verwaarloosd door geen facturen op te maken voor de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag af en bevestigde dat de werkgever recht had op een gefixeerde schadevergoeding van de werknemer. De loonvordering van de werknemer werd gedeeltelijk toegewezen, maar de transitievergoeding werd afgewezen, omdat het ontslag als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De proceskosten werden voor rekening van de werknemer gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummers: 11654185 \ UE VERZ 25-105 en 11654411 UE VERZ 25-106
Beschikking van 20 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in zijn verzoek,
verwerende partij in het verzoek van [verweerster] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J. Bos,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij in het verzoek van [verzoeker] ,
verzoekende partij in haar verzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.J. Verweij.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer af, omdat het ontslag (rechts)geldig is. Het verzoek van de werkgever om een gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
in zaaknummer 11654185
- een verzoekschrift van [verzoeker] met producties 1 tot en met 4;
- een verweerschrift van [verweerster] ;
in zaaknummer 11654411
- een verzoekschrift van [verweerster] met producties 1 tot en met 9;
- de aanvullende producties 10 en 11 van de zijde van [verweerster] .
1.2.
Op 23 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Bos voornoemd. Namens [verweerster] was aanwezig [A] , HR-manager, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Verweij voornoemd. De gemachtigden van [verzoeker] en [verweerster] hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Daarbij heeft de gemachtigde van [verzoeker] mondeling verweer gevoerd tegen het verzoek van [verweerster] . Partijen en hun gemachtigden hebben gereageerd op elkaars standpunten en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1994, is vanaf 1 augustus 2024 in dienst bij [verweerster] op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 april 2025. De functie van [verzoeker] is senior filiaalmanager in [plaats] voor 38 uur per week met een loon van € 3.992,29 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst zijn de arbeidsvoorschriften van [verweerster] en de cao voor de Banden- en Wielerbranche (cao) van toepassing. Op grond van de cao geldt voor [verzoeker] een opzegtermijn van twee maanden.
2.2.
In artikel 6.9 van de arbeidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de [verweerster] Werkwijzer, staat onder meer:
Artikel 6.9 Fraude
“We verwachten dat iedereen er alles aan doet om fraude of de schijn daarvan te voorkomen, in welke vorm dan ook. Geld of goederen voor jezelf of voor je collega’s van leveranciers, klanten of anderen aannemen, ook niet voor verrichtte zaken, is niet toegestaan. Wanneer je toch een aanbod krijgt, dan moet je dit altijd weigeren en direct jouw leidinggevende hierover informeren. Als er toch, in welke vorm dan ook gefraudeerd worden, diefstal en/of verduisteringen worden gepleegd, dan zal dit leiden tot:
 Ontslag op staande voet
(..)
Van alle diensten die wij verrichten, maak je altijd een factuur. Ook wanneer er geen kosten in rekening worden gebracht, door coulance of service. Op deze factuur wordt de werkelijke naam, het adres, woonplaats van de klant, het kenteken en de kilometerstand van de auto vermeld. Het ontbreken van een factuur wordt gezien als frauduleus handelen.
We geven geen goederen, wel of niet gemonteerd, aan klanten mee als het volledige factuurbedrag niet is betaald. Als dit toch is voorgekomen, dan kunnen wij het factuurbedrag met jouw salaris verrekenen en/of een andere maatregel opleggen. (..)
We willen koste wat kost dat dit soort frauduleuze handelingen worden voorkomen. Je bent hierin verantwoordelijk voor je eigen handelingen, ongeacht de omstandigheden. (..).”
2.3.
Op 5 februari 2025 heeft [verweerster] een interne melding gekregen van degene die op het filiaal verantwoordelijk was voor de APK keuringen dat door [verzoeker] mogelijk zou worden gefraudeerd. [verweerster] heeft daarop haar auditafdeling een onderzoek laten doen.
2.4.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft [verweerster] [verzoeker] op 10 februari 2025 geschorst. Daarbij heeft [verweerster] hem medegedeeld dat onwenselijk gedrag heeft plaatsgevonden.
2.5.
Op 12 februari 2025 heeft [verzoeker] een ‘hoor- en wederhoorgesprek’ gehad met
[B] , regio sales manager bij [verweerster] , en [A] , HR Manager.
2.6.
Op 14 februari 2025 heeft [verweerster] [verzoeker] telefonisch op staande voet ontslagen. Bij brief van 17 februari 2025 heeft [verweerster] het ontslag schriftelijk bevestigd. Als redenen voor het ontslag heeft [verweerster] in deze brief onder meer het volgende vermeld:
“(..)
Tot dit ontslag is, na overleg met de directie en na afweging van alle omstandigheden, besloten omdat vast is komen te staan dat u ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat wij in u hadden gesteld. Dit heeft u veroorzaakt door uw handelen. Kort gezegd: u heeft fraude gepleegd, waarbij u zichzelf (financieel) heeft bevoordeeld en [verweerster] heeft benadeeld. Tevens heeft u uw verantwoordelijkheden als werknemer ernstig verwaarloosd.
(..)
Op woensdag 12 februari 2025 bent u door mevrouw [B] en de heer [A] ,
HR Specialist, gesproken. Mevrouw [B] heeft aan u uitgelegd dat er op uw filiaal een APK-keuring aan een Volkswagen UP! heeft plaatsgevonden, maar dat daarvan geen factuur van [is] gemaakt. U vertelde dat dat klopte. De UP! was APK afgekeurd omdat de radiateur lek was en u gaf aan dat u de klant had gebeld met een offerte van ongeveer € 550,- om de auto te repareren. De klant had hiervoor volgens u akkoord op gegeven. Vervolgens bent u de kapotte radiateur gaan vervangen, waarbij u de aircocondensor niet zonder beschadiging kon verwijderen. Hierop heeft u de klant weer moeten bellen met een nieuwe offerte van ruim € 1.100,-, zo gaf u aan.
U vervolgde uw verhaal dat de klant u geen akkoord zou hebben gegeven voor deze tweede offerte en dat zij haar auto graag terug wilde. Dit was voor u een probleem, aangezien u de kapotte onderdelen niet terug kon plaatsen en de UP! inmiddels niet meer in te berijden staat was. U vertelde dat u met de klant overleg gevoerd had en dat de klant u had aangegeven dat zij de onderdelen te duur vond. U gaf aan dat u vervolgens met haar had afgesproken dat zij zelf de onderdelen zou leveren. Nadat de klant haar eigen onderdelen bij u had geleverd, heeft u deze onderdelen gemonteerd en de auto buitengezet. Vervolgens heeft de klant ‘iemand’ geregeld om de auto op te halen.
(..)
De heer [A] vertelde u dat op de beveiligingscamerabeelden is te zien dat een [verweerster] -collega van u op 22 januari 2025 bij u de sleutel vraagt van de UP! en dat u gezamenlijk naar de auto, die inmiddels buiten op het parkeerterrein van [verweerster] staat, gaat kijken. Na de controle gaat u met uw collega weer naar binnen. Na enkele minuten staat er achter het filiaal een man die aan het telefoneren is. Vervolgens loopt uw collega naar buiten en uw collega inspecteert gezamenlijk met deze man de UP!. Daarna vertrekt u met de net aangekomen man samen in de UP! en later blijkt dat de UP! om 12.48 uur is overgeschreven van eigenaar. Bij terugkomst op het filiaal geeft u deze man een hand en hij vertrekt met de UP!.
U vertelde dat de man die de UP! is komen ophalen iemand was die u niet kende en dat de [verweerster] -collega alleen een flesje Loctite kwam halen. Vervolgens vertelde u dat u mee was gereden om de UP! over te schrijven. Deze man was, zo verklaarde u, de koper van de UP! en bij het overschrijven van de auto zou volgens u ook de klant aanwezig zijn. U zou alleen mee zijn gegaan om te zorgen dat alles goed zou gaan.
De heer [A] gaf aan dat de beveiligingscamerabeelden het volgende verhaal vertellen. U heeft de UP!, nadat deze was afgekeurd, gerepareerd, daarna goedgekeurd. Vervolgens heeft u deze aan een kennis of familielid (van een [verweerster] -collega) verkocht, of u heeft bemiddeld in de verkoop, althans zich daarmee actief bemoeid zonder evenwel alle reparatiekosten ten behoeve van [verweerster] te factureren. Er staat nog een factuur open van minimaal een aantal arbeidsuren, koelvloeistof en een APK-keuring. De kosten voor de APK-keuring wilde u wel bevestigen. U wilde voor het overige niets meer verklaren. Hierop hebben we het gesprek afgerond.
Direct na het gesprek met u heeft [verweerster] contact opgenomen met de klant. (..) De klant schetste een ander verhaal dan dat van u. Zo zei de klant dat zij geen toestemming had gegeven voor de eerste offerte en dat ze geen gebruik had gemaakt van onze diensten. Ook was er geen sprake van het leveren van eigen onderdelen. Het enige waarvoor zij zichzelf verantwoordelijk vond, was de APK-keuring, en daarvoor mochten we haar een factuur sturen. De klant heeft ook meerdere keren benadrukt dat zij de nieuwe eigenaar voor de UP! had aangedragen en dat u daar niets mee te maken had gehad. De klant klonk erg zenuwachtig en was zeer bedachtzaam in haar antwoorden aan [verweerster] . Ze wilde de nieuwe eigenaar van de UP! niet bij naam noemen en bleef benoemen dat zij zelf de koper voor haar auto had gevonden. (..)
Mevrouw [B] is vervolgens met uw [verweerster] -collega die aan u de sleutel vroeg en met desbetreffende man de auto had geïnspecteerd in gesprek gegaan. Nog voordat zij haar zin had afgemaakt, antwoordde hij dat hij alleen een flesje Loctite was gaan halen en dat hij een kopje koffie op het filiaal had gedronken. Toen mevrouw [B] aangaf dat de beveiligingscamerabeelden een ander verhaal vertellen, namelijk dat uw [verweerster] -collega de auto met u en later de man de UP! controleert, wist uw collega zich niets meer te herinneren.
Het heeft er alle schijn van dat u zowel de eigenaar als uw [verweerster] -collega onder druk heeft gezet om niet de waarheid te vertellen. Uw reactie op het bericht van mevrouw [B] dat u was ontslagen, was dan ook: “Heeft er iemand geluld?” De werkelijkheid is dat u onder werktijd een auto heeft gerepareerd waarvoor u geen factuur heeft gemaakt, niet voor de klant en niet voor de koper. Hiermee heeft u [verweerster] (financieel) benadeeld, al dan niet uzelf bevoordeeld en aldus gefraudeerd.
In onze arbeidsvoorschriften staat in artikel 6.9: (..)
[verweerster] kwalificeert uw handelingen als dringende redenen zoals in ieder geval omschreven in
artikel 7:678 lid 2 onder d en/of f en/of kvan het Burgerlijk Wetboek: (..)
Gezien de genoemde feiten die ieder voor zich, althans in onderling verband, reden geven voor ontslag op staande voet, kunnen wij niet anders, dan concluderen dat u op grove wijze misbruik heeft gemaakt van ons vertrouwen. Dit vertrouwen is onherstelbaar geschaad. (..)”.
in zaaknummer 11654185
2.7.
[verzoeker] verzoekt in deze procedure het door [verweerster] aan hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, met veroordeling van [verweerster] tot betaling aan hem van het overeengekomen loon met emolumenten vanaf, zoals ter zitting gewijzigd, 1 februari 2025 tot en met 31 maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente. Ook verzoekt [verzoeker] [verweerster] te veroordelen tot betaling van de eindafrekening, de transitievergoeding, de buitengerechtelijke kosten en een proceskostenveroordeling. Verder verzoekt hij [verweerster] te veroordelen de salarisspecificaties over februari en maart 2025 en de eindafrekening te verstrekken op straffe van een dwangsom.
2.8.
[verweerster] verzoekt de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen met veroordeling in de proceskosten.
in zaaknummer 11654411
2.9.
[verweerster] verzoekt, zoals tijdens de zitting is toegelicht, [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan haar van de schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW jo 7:677 lid 2 BW, een bedrag van € 6.467,51 netto en tot betaling van de schade van € 537,00 voor het in strijd met de procedures en voorschriften handelen en € 600,00 netto voor de onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot de datum van volledige voldoening, met veroordeling in de proceskosten.
2.10.
[verzoeker] verzoekt deze verzoeken af te wijzen, althans te matigen tot nihil.

3.De beoordeling

in zaaknummer 11654185
het verzoek van [verzoeker]
3.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of [verzoeker] al dan niet terecht op staande voet is ontslagen. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet sprake zijn van een onverwijlde opzegging wegens een dringende reden en die reden moet onverwijld aan de werknemer zijn meegedeeld.
Onverwijldheid
3.2.
[verzoeker] stelt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven omdat [verweerster] onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Volgens [verzoeker] is het ontslag pas op
17 februari 2025 gegeven, terwijl de handelingen die [verweerster] beschouwt als dringende redenen voor ontslag tussen 2 en 22 januari 2025 hebben plaatsgevonden.
3.3.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
3.4.
[verweerster] stelt dat zij op 5 februari 2025 een interne melding heeft ontvangen over mogelijke fraude door [verzoeker] . [verzoeker] betwist dat [verweerster] deze melding eerst op 5 februari 2025 heeft ontvangen, maar hij heeft dat niet verder toegelicht. De kantonrechter acht het daarom niet aannemelijk dat [verweerster] al eerder de interne melding over mogelijke fraude had ontvangen. De kantonrechter gaat daarom bij de beoordeling van de onverwijldheid van het ontslag uit van een melding over mogelijke fraude op 5 februari 2025.
3.5.
[verzoeker] stelt in het verzoekschrift dat in het telefoongesprek op 14 februari 2025 met mevrouw [B] (hierna: [B] ), zijn regio sales manager, het ontslag op staande voet is aangekondigd en dat het ontslag pas op 17 februari 2025 is gegeven. [verweerster] heeft dit uitdrukkelijk betwist en heeft gesteld dat het ontslag op 14 februari 2025 om 10.42 uur telefonisch aan [verzoeker] is meegedeeld en daarna in de brief van 17 februari 2025 schriftelijk is bevestigd.
3.6.
In de brief van [verweerster] van 17 februari 2025 wordt [verzoeker] bevestigd dat hij per vrijdag 14 februari 2025 op staande voet is ontslagen en dat hem dit onder opgave van redenen op vrijdag 14 februari 2025 om 10.42 uur telefonisch is meegedeeld door [B] . [verzoeker] heeft in het verzoekschrift deze weergave van het telefoongesprek van 14 februari 2025 niet uitdrukkelijk weersproken. Pas op de zitting heeft [verzoeker] opgemerkt dat het op 14 februari 2025 door [B] telefonisch wel genoemde ontslag op dat moment nog niet zeker was. Volgens [verzoeker] werd hem in dit telefoongesprek verteld dat [B] het ontslag eerst nog met de directie moest bespreken. [verweerster] heeft dit uitdrukkelijk betwist en heeft opgemerkt dat [B] na directieoverleg op 14 februari 2025 het ontslag en de dringende reden voor het ontslag telefonisch aan [verzoeker] heeft meegedeeld aan de hand van een voorbereidde tekst die ter zitting is voorgedragen door de gemachtigde van [verweerster] .
3.7.
Gelet op het verloop van de gebeurtenissen tussen 5 en 17 februari 2025, de schorsing op 10 februari 2025, het hoorgesprek op 12 februari 2025 waarbij ook de beveiligingscamerabeelden van 22 januari 2025 zijn besproken, gevolgd door het telefoongesprek van [B] met [verzoeker] op vrijdag 14 februari 2025 om 10.42 uur en de bevestiging van dit gesprek in de brief van 17 februari 2025, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [verweerster] in het telefoongesprek op 14 februari 2025 aan [verzoeker] haar conclusie over het verrichte onderzoek heeft meegedeeld en dat ontslag op staande voet daarvan het gevolg is. De enkele stelling van [verzoeker] tijdens de zitting dat het telefonische ontslag op 14 februari 2025 onder voorbehoud goedkeuring directie zou gaan plaatsvinden, is naar het oordeel van de kantonrechter - gezien de daaraan voorafgegane gebeurtenissen, de verwijzing en bevestiging in de brief van 17 februari 2025 - onvoldoende om aan te nemen dat het telefonische ontslag op 14 februari 2025 voorwaardelijk is gegeven. De kantonrechter gaat daarom uit van een ontslag op staande voet op 14 februari 2025.
3.8.
[verweerster] heeft in de brief van 17 februari 2025 en in haar verweerschrift voldoende toegelicht welk onderzoek zij na de melding op 5 februari 2025 heeft verricht. Daaruit blijkt onder meer dat [verweerster] na het gesprek met [verzoeker] op 12 februari 2025 contact heeft opgenomen met de desbetreffende klant en [verweerster] -collega. Daarna hebben de regio sales manager en de HR specialist de onderzoeksresultaten en de verklaringen met elkaar vergeleken en hun conclusie voorgelegd aan de directie. Na directieoverleg heeft ook de directie geconcludeerd dat sprake is van fraude. Vervolgens heeft de regio sales manager [verzoeker] op vrijdag 14 februari 2025 telefonisch ontslag op staande voet gegeven. Daarbij heeft [verweerster] opgemerkt dat het bekijken van camerabeelden en het onderzoeken van de administratie veel tijd kost. [verzoeker] heeft dat niet weersproken.
3.9.
De kantonrechter is op basis van het voorgaande van oordeel dat [verweerster] voldoende voortvarend heeft gehandeld, zodat sprake is van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet waarbij de dringende reden onverwijld is meegedeeld.
Dringende reden3.10. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
3.11.
[verweerster] stelt zich in de brief van 17 februari 2025 op het standpunt dat [verzoeker] ernstig misbruik heeft gemaakt van haar vertrouwen omdat hij fraude heeft gepleegd. [verzoeker] heeft [verweerster] benadeeld en zichzelf al dan niet bevoordeeld. Ook heeft [verzoeker] zijn verantwoordelijkheden als werknemer ernstig verwaarloosd. Uit de brief van 17 februari 2025 blijkt dat [verweerster] [verzoeker] verwijt dat hij niet alle reparatiekosten (arbeidsuren, koelvloeistof en APK-keuring) heeft gefactureerd. Deze gedragingen vormen, aldus [verweerster] , zowel ieder voor zich als in onderlinge samenhang, een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
3.12.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] een deel van de verwijten uit de brief van 17 februari 2025 niet heeft weersproken. Het staat daarom vast dat de UP! voor de APK was afgekeurd, door [verzoeker] is gerepareerd en daarna alsnog is goedgekeurd. [verzoeker] heeft bij de reparatie de kapotte radiateur vervangen waarbij de aircocondensor is beschadigd. [verzoeker] heeft daarna nieuwe onderdelen in de UP! gemonteerd. [verzoeker] is naar eigen zeggen drie à vier uur met de reparatie bezig geweest. Daarbij heeft [verzoeker] koelvloeistof van [verweerster] gebruikt. Voor deze APK keuring, de werkzaamheden en de gebruikte koelvloeistof is aan de eigenaar van de UP! geen factuur verstrekt. Verder blijkt uit de ontslagbrief, de door [verweerster] overgelegde camerabeelden en toelichting ter zitting, dat [verzoeker] op 22 januari 2025 onder werktijd is meegegaan naar het postkantoor voor het overzetten van de UP! op naam van de nieuwe eigenaar.
3.13.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] de kosten voor de APK keuring niet bij de klant in rekening heeft gebracht. Nadat hij daarmee werd geconfronteerd zei hij dit vergeten te zijn en heeft de klant deze kosten na toezending van een factuur alsnog voldaan. Door geen enkele factuur op te maken heeft [verzoeker] gehandeld in strijd met artikel 6.9 van de arbeidsvoorschriften van [verweerster] . Daarin staat dat de werknemers van alle verrichte diensten een factuur moeten maken, ook als geen kosten in rekening worden gebracht door coulance. [verweerster] mocht van [verzoeker] , zeker vanwege zijn functie van sr filiaalmanager met de verantwoordelijkheid voor het goed administreren en factureren, verwachten dat [verzoeker] dit beleid strikt zou naleven. Door geen factuur op te maken voor de APK keuring, voor de door hemzelf verrichte diensten (reparatiewerkzaamheden) en de gebruikte materialen heeft [verzoeker] [verweerster] benadeeld en het vertrouwen van [verweerster] misbruikt.. Het voorgaande levert daarom een dringende reden voor ontslag op. Dat [verzoeker] zichzelf door zijn gedragingen heeft bevoordeeld, zoals [verweerster] stelt, is niet komen vast te staan, maar doet daaraan niet af. Ook de verklaring van [verzoeker] tijdens het hoorgesprek dat hij de APK factuur was vergeten te versturen maakt dit niet anders. [verzoeker] stelt verder dat hij met de klant een coulance-regeling had afgesproken, waarbij de klant zou zorgen voor de onderdelen (de radiator en de condensator) en deze bij [verweerster] zou laten afleveren, waarna hij de reparatie zou verzorgen omdat hij bij de reparatie een onderdeel had beschadigd. Uit het telefoongesprek van [B] met de klant blijkt dat zij zegt geen enkele afspraak te hebben gemaakt met [verzoeker] (met uitzondering van de APK keuring) en geen eigen onderdelen te hebben geleverd. Door [verweerster] is uiteen gezet dat onderdelen van derden niet in auto’s geplaatst mogen worden, gelet op de garantie die zij daarvoor aan de klant verstrekt.
De kantonrechter overweegt dat de uitleg van [verzoeker] op essentiële onderdelen afwijkt van de uitleg van de klant, maar ook indien de uitleg van [verzoeker] wordt gevolgd dat er een coulance-regeling met de klant was afgesproken, het zo blijft dat het [verzoeker] te verwijten valt dat hij daarvoor geen factuur heeft verstrekt. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] gesteld dat hij de reparatiekosten wel degelijk had geadministreerd en dat dit blijkt uit de ontslagbrief waarin [verweerster] zelf schrijft dat de reparatiekosten € 537,- bedroegen. [verweerster] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens [verweerster] stonden deze reparatiekosten nergens geadministreerd en is zij op basis van de camerabeelden, waaruit is af te leiden hoeveel tijd [verzoeker] aan de UP! heeft gewerkt, voor deze kosten op het bedrag van € 537,- uitgekomen. De kantonrechter is van oordeel dat ook indien de reparatiekosten wel zijn geadministreerd, het nog steeds de verplichting van [verzoeker] , zeker in zijn functie van sr filiaalmanager, is om daarvoor conform het beleid van [verweerster] , een (coulance) factuur te verstrekken.
3.14.
Door [verzoeker] is nog gewezen op de persoonlijke omstandigheden, de financiële afhankelijkheid van zijn gezin van zijn inkomen, en de ernstige gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem heeft. [verzoeker] heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat deze persoonlijke omstandigheden niet leiden tot een ander oordeel met betrekking tot het gegeven ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft door in zijn functie van sr filiaalmanager op deze wijze te handelen, zoals hierboven overwogen en in onderling verband en samenhang beschouwd, het vertrouwen van [verweerster] ernstig geschonden.
3.15.
Tussen partijen is ook nog in debat dat de UP! van eigenaar is gewisseld en dat [verzoeker] daarbij een (bemiddelende) rol zou hebben vervuld. Uit de brief van 17 februari 2025 blijkt naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende dat deze omstandigheid door [verweerster] ook als dringende reden voor het ontslag op staande voet wordt aangevoerd. Daardoor blijft dit verder onbesproken.
Conclusie
3.16.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en zal het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande afwijzen.
Transitievergoeding
3.17.
Het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens afgewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen in dit geval ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoeker] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarom is geen transitievergoeding verschuldigd. [1] Daarbij is van belang dat [verzoeker] als sr filiaalmanager misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van [verweerster] door diensten te verrichten en materialen te gebruiken zonder daarvoor een factuur te verstrekken. [verzoeker] behoorde te begrijpen dat hij de voorschriften van de werkgever over het verrichten van diensten en verstrekken van facturen, zorgvuldig moet naleven. Dat heeft hij niet gedaan. Er is dus geen transitievergoeding verschuldigd.
De loonvordering, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de eindafrekening
3.18.
De loonvordering van [verzoeker] vanaf 1 februari 2025 is toewijsbaar tot 14 februari 2025, de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Nu vaststaat dat [verweerster] het aan [verzoeker] toekomende achterstallige loon over de periode van 1 februari 2025 tot 14 februari 2025 niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Omdat [verzoeker] het loon over deze periode pas op de zitting heeft gevorderd zal de wettelijke verhoging die [verweerster] verschuldigd is, worden gematigd tot nihil. De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen met ingang van veertien dagen na deze beschikking, 4 juli 2025. Tijdens de zitting bleek dat de door [verweerster] opgemaakte eindafrekening nog niet aan [verzoeker] was verstrekt. De door [verzoeker] verzochte eindafrekening, bestaande uit vakantiegeld, overuren, niet genoten vakantiedagen en bonus, zal daarom worden toegewezen. [verweerster] is – zoals hierna op het verzoek van [verweerster] wordt geoordeeld – echter bevoegd het toewijsbare loon plus emolumenten uit de eindafrekening te verrekenen met de gefixeerde schadevergoeding en de overige toe te wijzen schadevergoeding.
[verweerster] dient de eindafrekening binnen veertien dagen na deze beschikking te verstrekken en het na verrekening eventueel nog resterende bedrag aan [verzoeker] uit te betalen. Voor het bepalen van een dwangsom indien [verweerster] niet aan deze verplichting voldoet, ziet de kantonrechter geen reden. Niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] geen uitvoering zal geven aan deze beschikking.
Buitengerechtelijke kosten
3.19.
Aangezien de verzochte vernietiging van het ontslag wordt afgewezen en [verzoeker] geen recht heeft op enige vergoeding, heeft hij daarvoor ook geen recht op de verzochte buitengerechtelijke kosten.
Proceskosten
3.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
in zaaknummer 11654411
De gefixeerde schadevergoeding en beroep op verrekening
3.21.
[verweerster] verzoekt [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 jo 7:677 lid 2 BW. Dat artikel bepaalt dat een partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen schadeplichtig is indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [verzoeker] schuld heeft aan het ontslag op staande voet, zodat hij de gefixeerde schadevergoeding aan [verweerster] verschuldigd is. [verzoeker] heeft de hoogte van het verzochte bedrag van € 6.467,51 niet betwist. Omdat deze vergoeding wordt gebaseerd op het bruto loon over de opzegtermijn betreft het een bruto bedrag. De verzochte vergoeding van € 6.4657,51 bruto is toewijsbaar.
3.22.
[verweerster] heeft de gefixeerde schadevergoeding, naar eigen zeggen deels, verrekend met hetgeen zij verschuldigd is op basis van de eindafrekening. Omdat de eindafrekening niet aan [verzoeker] is verstrekt op een wijze dat hij daarvan kennis kon nemen, kan niet worden vastgesteld of een bedrag, en zo ja welk bedrag, thans resteert. Verrekening is toegestaan nu aan de arbeidsovereenkomst per 14 februari 2025 een einde is gekomen.
Dit betekent dat de verzochte gefixeerde schadevergoeding van € 6.467,51 bruto wordt toegewezen voor zover deze nog niet verrekend is met het achterstallig loon plus emolumenten over de periode van 1 februari 2025 tot 14 februari 2025 en de overige verschuldigde bedragen uit de eindafrekening. De verzochte wettelijke rente over het na verrekening resterende bedrag zal worden toegewezen met ingang van 4 juli 2025.
De overige verzoeken om schadevergoeding
3.23.
Over de andere verzoeken van [verweerster] wordt het volgende overwogen. [verweerster] verzoekt om veroordeling van [verzoeker] tot betaling van € 600,00 netto aan onderzoekskosten. [verweerster] heeft echter enkel geen inzicht gegeven in de hoogte van deze kosten door haar eigen auditafdeling. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, wijst de kantonrechter deze kosten af. [verweerster] verzoekt ook om veroordeling van [verzoeker] tot betaling van € 537,00 aan schade voor het handelen in strijd met de procedures en voorschriften. Zoals hiervoor is overwogen heeft [verzoeker] in strijd met de arbeidsvoorschriften gehandeld. Daardoor zijn kosten voor [verweerster] , arbeidsuren, apk-keuring en koelvloeistof, niet gefactureerd. Ter zitting is gebleken dat de apk-kosten, € 44,25, op 14 februari 2025 alsnog aan de klant zijn gefactureerd en door haar zijn betaald. Niet weersproken is dat de kosten aan de zijde van [verweerster] € 537,00 bedroegen en dat deze niet aan de klant zijn gefactureerd en dus ook niet zijn betaald. [verweerster] heeft daarom voldoende onderbouwd dat zij door het handelen van [verzoeker] voor een bedrag van € 537,00 schade heeft geleden. Deze schadevergoeding is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2025.
De proceskosten
3.24.
Omdat dit verzoek van [verweerster] dezelfde strekking heeft als haar verweer op het verzoek van [verzoeker] , ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
in zaaknummer 11654185
op het verzoek van [verzoeker]
4.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van het achterstallig loon over de periode van
1 februari 2025 tot 14 februari 2025, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig loon met ingang van 4 juli 2025, en tot het betalen van de eindafrekening, voor zover het achterstallig loon en de uit hoofde van de eindafrekening verschuldigde bedragen bestaande uit vakantiegeld, overuren, niet genoten vakantiedagen en bonus nog niet zijn verrekend met de door [verzoeker] te betalen gefixeerde schadevergoeding van € 6.467,51 bruto en schadevergoeding voor de reparatiekosten van € 537,00,
4.2.
veroordeelt [verweerster] tot het verstrekken van de eindafrekening aan [verzoeker] binnen veertien dagen na deze beschikking,
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
in de verzoeken van [verzoeker] en [verweerster]
4.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
in zaaknummer 11654411
op het verzoek van [verweerster]
4.5.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde vergoeding van € 6.467,51 bruto, voor zover dit nog niet is verrekend met het achterstallig loon en de verschuldigde bedragen uit hoofde van de eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 juli 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van schadevergoeding van € 537,00, voor zover dit bedrag nog niet is verrekend met het achterstallig loon en de verschuldigde bedragen uit hoofde van de eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
in zaaknummers 11654185 en 11654411
4.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [2] ,
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.
40160

Voetnoten

1.Artikel 7:673 lid 7, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.