ECLI:NL:RBMNE:2025:283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/16/586212 / KG ZA 24-646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, die op 5 februari 2025 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de Curator van de failliete stichting Cavaris vorderde tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst. De Curator stelt dat er overeenstemming is bereikt over een schikking met betrekking tot de vermeende bestuurdersaansprakelijkheid van de gedaagde, die als bestuurder van de stichting fungeerde. De gedaagde betwist echter dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat hij nog mocht afzien van de schikking. De voorzieningenrechter heeft op 22 januari 2025 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de Curator onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst. De rechtbank wijst de vordering van de Curator af, omdat de gedaagde niet gebonden is aan de concept vaststellingsovereenkomst die door de Curator is gepresenteerd. De rechtbank benadrukt dat de Curator niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een overeenkomst, gezien de omstandigheden van de onderhandelingen en de rol van de advocaat van de gedaagde. De Curator wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot nu toe zijn begroot op € 509,-.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/586212 / KG ZA 24-646
Vonnis in kort geding van 5 februari 2025
in de zaak van
[curator] ,in hoedanigheid van curator in het faillissement van
STICHTING CAVARIS,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de Curator,
advocaten: mr. D. van der Leij en mr. N. Gamliël,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding met 13 producties,
- de conclusie van antwoord ( [gedaagde] noemt het zelf een verweerschrift),
- de concept vaststellingsovereenkomst van 27 september 2024, overgelegd door de Curator tijdens de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van de Curator.
1.2.
Op 22 januari 2025 heeft mr. J.R. Hurenkamp, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was aanwezig de Curator, bijgestaan door mr. Gamliël. Verder was aanwezig [gedaagde] . Partijen hebben op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[gedaagde] is de bestuurder van de failliete stichting Cavaris. De Curator wikkelt het faillissement af. Partijen hebben onderhandeld over een schikking met het oog op de vermeende bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] . Zij verschillen van mening over de vraag of overeenstemming is bereikt over de schikking. Volgens de Curator is dat het geval, maar [gedaagde] vindt dat hij nog mocht afzien van de schikking. [gedaagde] krijgt in deze procedure gelijk. De vordering van de Curator wordt daarom afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
Spoedeisend belang
3.2.
De Curator heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Onderdeel van de schikking, waarvan de Curator nakoming vordert, is het onderhands te gelde maken van de overwaarde van de woning van [gedaagde] en het afdragen van een deel daarvan aan de Curator. De Curator heeft onderbouwd dat [gedaagde] meerdere schuldeisers heeft. Als de Curator een bodemprocedure moet afwachten, dan dreigt het risico dat deze afspraak niet meer kan worden nagekomen door [gedaagde] .
De vordering tot nakoming
Toetsingskader
3.3.
Uitgangspunt is dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Dat brengt mee dat er tussen partijen wilsovereenstemming moet zijn over de elementen die essentieel zijn voor het ontstaan van de overeenkomst (artikel 3:33 BW). Of sprake is van wilsovereenstemming over de essentialia, hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. [1] Van aanbod en aanvaarding kan ook sprake zijn, als de ene partij gerechtvaardigd mocht denken dat de andere partij een aanbod of aanvaarding deed (artikel 3:35 BW).
3.4.
Zonder overeenstemming over de essentiële elementen van een overeenkomst komt, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid, geen overeenkomst tot stand (artikel 6:227 BW). Als partijen het wel over de essentiële elementen van de overeenkomst eens zijn, maar er nog over één of meer overgebleven (niet-essentiële) elementen onderhandeld moet worden, kan een rompovereenkomst tot stand komen. Het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, hangt af van de bedoeling van partijen, de aard van de overeenkomst, het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en de verdere omstandigheden van het geval. [2] Bij essentialia van een overeenkomst moet in elk geval gedacht worden aan afspraken die de kern van de prestaties raken, bij gebreke waarvan de overeenkomst geen zelfstandig betekenis heeft.
Er is geen overeenstemming (of gerechtvaardigd vertrouwen daarin) bereikt
3.5.
De Curator stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, omdat er overeenstemming is bereikt over de essentialia daarvan. Van die essentialia, genoemd in de e-mails van 2 en 6 september 2024 (producties 6 en 7), vraagt hij nakoming in dit kort geding. [gedaagde] betwist dat er overeenstemming is bereikt, omdat hij de afspraken in de overeenkomst niet heeft aanvaard na de schriftelijke uitwerking daarvan door de Curator.
3.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De gestelde afspraken waar het om gaat zien op een schikking ter afwending van een procedure over de vermeende bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] . In de wet wordt dat geduid als een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 BW). Schriftelijkheid en ondertekening zijn geen vereisten voor de totstandkoming van deze overeenkomst. Dat [gedaagde] de concept vaststellingsovereenkomst op schrift niet heeft ondertekend, is dus niet doorslaggevend voor de vraag of er tussen partijen overeenstemming is bereikt. Daarvoor kan ook voldoende zijn dat partijen het eens zijn geworden over alle essentialia van de schikking, waardoor sprake is van een rompovereenkomst, of dat de Curator gerechtvaardigd op overeenstemming mocht vertrouwen. Daartegenover staat dat (gerechtvaardigd vertrouwen in) overeenstemming over een schikking vanwege persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon niet (te) snel mag worden aangenomen. Hierbij is het uitgangspunt namelijk vrijwilligheid. Een dergelijke schikking heeft grote gevolgen voor de bestuurder, omdat hij (een groot deel van) zijn vermogen aanbiedt in ruil voor kwijting van aansprakelijkheid, die volgens de hoofdregel niet in persoon op hem rust. Rechterlijke toetsing komt daar niet aan te pas. Enige mate van terughoudendheid bij deze toets of anders dan via een ondertekende overeenkomst overeenstemming is bereikt, of dat daarop mag worden vertrouwd door een professionele partij zoals een curator, is daarom op zijn plaats.
3.7.
Op 25 juli 2024 heeft de Curator na een zitting bij de rechter-commissaris via een
e-mail laten weten dat hij bereid was om het geschil tussen partijen minnelijk op te lossen. Daarbij heeft hij een aantal voorwaarden genoemd. Hij heeft [gedaagde] via zijn advocaat, mr. Kuizenga, uitgenodigd om daarover in onderhandeling te treden. Een van de afspraken was het maximale bedrag en het maximale percentage dat de Curator uit de overwaarde van de woning van [gedaagde] zou ontvangen bij herfinanciering of onderhandse verkoop. Hierover is in meerdere e-mails en telefoongesprekken onderhandeld door de advocaten van partijen. Uiteindelijk heeft dat geleid tot een akkoord over het bedrag van € 300.000 en het percentage van 80%. Hieraan ging vooraf dat de Curator op 3 september 2024 dat bedrag en percentage had voorgesteld aan mr. Kuizenga in een telefoongesprek. Op 6 september 2024 heeft mr. Kuizenga dat namens [gedaagde] geaccordeerd. Op 10 september 2024 hebben de advocaten opnieuw telefonisch met elkaar gesproken en heeft mr. Kuizenga volgens de Curator namens [gedaagde] nogmaals deze gemaakte afspraak bevestigd.
3.8.
De rechtbank vindt dit onvoldoende om aan te nemen dat er al op 6 of 10 september 2024 overeenstemming is bereikt tussen partijen over de schikking. Allereerst omdat de advocaat van [gedaagde] in de e-mail van 6 september 2024 nog een voorbehoud maakt: de concept vaststellingsovereenkomst die de Curator zal gaan opstellen, zal nogmaals tussen partijen besproken worden. Dat wijst erop dat partijen er nog niet definitief uit zijn. Ook het feit dat [gedaagde] op 9 september 2024 rechtstreeks aan de Curator om de concept vaststellingsovereenkomst vraagt, duidt er op dat hij wil weten wat daar in staat voordat hij akkoord gaat. Als vervolgens op 27 september 2024 de concept vaststellingsovereenkomst gedeeld wordt door de Curator, blijkt die met 7 pagina’s qua inhoud uitgebreider en gedetailleerder te zijn dan de inhoud van de e-mails van 2 en 6 september 2024. Daarin stonden nieuwe en nader uitgewerkte afspraken. Zo heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het voor hem belangrijk was dat de passage in de vaststellingsovereenkomst achterwege bleef dat hij niet te goeder trouw is geweest als bestuurder. Volgens de Curator is meermaals met [gedaagde] besproken dat dit ook zonder opname van deze passage in de vaststellingsovereenkomst juridisch heeft te gelden bij een toelatingsverzoek tot de wettelijke schuldsanering. Daarom is dit geen goede reden voor [gedaagde] om zich terug te trekken uit de schikking. De Curator kan dat evenwel niet voor [gedaagde] bepalen, die daar duidelijk meer waarde aan hecht. Uit de e-mailwisselingen over de schikking blijkt bovendien niet dat over opname van deze passage eerder is gesproken.
3.9.
Ook vindt de rechtbank dat de Curator op 6 of 10 september 2024 er nog niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er al overeenstemming was bereikt over de schikking. Hierbij speelt een rol dat de onderhandelingen gevoerd zijn met de advocaat van [gedaagde] en niet met hemzelf. Niet gesteld is dat mr. Kuizenga over een onvoorwaardelijk mandaat van [gedaagde] beschikte. De Curator kon er daarom niet zonder meer op vertrouwen dat [gedaagde] als partij akkoord was met de door de advocaat gemaakte afspraken en dat de verdere uitwerking daarvan op schrift geen (doorslaggevende) rol meer zou kunnen spelen. Bovendien heeft de Curator tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat er nog onderhandeld kon worden over de inhoud van de concept vaststellingsovereenkomst. Dat blijkt ook uit de e-mail van 22 oktober 2024 van de advocaat van de Curator, in reactie op de afwijzing door [gedaagde] . De rechtbank ziet de concept vaststellingsovereenkomst van 27 september 2024 daarom pas als het aanbod dat [gedaagde] kon binden bij aanvaarding.
3.10.
Tot deze aanvaarding kwam [gedaagde] niet. Op 8 oktober 2024 (schriftelijk bevestigd op 11 oktober 2024) heeft mr. Kuizenga namelijk laten weten dat [gedaagde] afziet van de schikking. [gedaagde] heeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd waarom. [gedaagde] stond in deze periode onder grote stress door het faillissement. Na lezing van de concept vaststellingsovereenkomst en alle afspraken die daarin stonden, heeft hij nog eens goed nagedacht over de financiële consequenties voor hem en de reële kans dat hij zijn woning zou verliezen, omdat hij deze niet hergefinancierd zou krijgen. Daar kwam zoals gezegd bij de passage in het concept over het niet te goeder trouw zijn van [gedaagde] als bestuurder. Na deze afwegingen kwam [gedaagde] tot de beslissing om van de schikking af te zien. Hij wil het geschil over zijn aansprakelijkheid als bestuurder aan de rechter voorleggen, waarvoor de Curator op 4 september 2024 reeds de bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Dat recht komt [gedaagde] toe en kan hem niet (te) lichtvaardig ontnomen worden op basis van de e-mails van zijn advocaat waarin afspraken voor een schikking met de Curator vergevorderd zijn verkend. Gelet op de gang van zaken vindt de rechtbank dat het weigeren van de schikking [gedaagde] nog vrijstond en dat de Curator met dat scenario rekening diende te houden.
3.11.
De voorzieningenrechter acht het niet waarschijnlijk dat een bodemrechter het standpunt van de Curator zal volgen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. De vordering van de Curator wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
3.12.
Omdat de Curator ongelijk krijgt moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- griffierecht € 331,00
- nakosten
€ 178,00(plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 509,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de Curator in de proceskosten van € 509,-, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als de Curator niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Curator € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352.
2.HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771 en HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414.