ECLI:NL:RBMNE:2025:272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
16.118478-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door minderjarige met machete

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die betrokken was bij een gewelddadig incident op 6 april 2024 in Almere. De verdachte heeft in een gevecht met een andere minderjarige, [slachtoffer 1], meermalen met een machete zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt, waarbij hij [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft geraakt en een forse verwonding heeft toegebracht. De rechtbank oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het beroep op noodweer werd verworpen. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen, met een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 12 maanden, met een programma dat dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank kende ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij toe, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.118478-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2006] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats ] ,
verblijvende aan het [verblijfplaats 1] ,
hierna te noemen: [verdachte] of verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. G.L.D. Thomas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door mevrouw L. Mucavele dos Santos van Samen Veilig Jeugdbescherming te Almere en mevrouw S.W. van Hijum van de Raad voor de Kinderbescherming te Lelystad.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat [verdachte] :
Feit 1 primair
op 6 april 2024 in Almere, samen met een ander of alleen, met opzet aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden met een machete;
Feit 1 subsidiair
op 6 april 2024 in Almere, samen met een ander of alleen, met opzet heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer 1] in de arm te steken en/of te snijden en met een machete in de richting van [slachtoffer 1] te zwaaien en/of te steken;
Feit 2
op 6 april 2024 in Almere in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] door een machete te tonen en daarmee (in de richting van [slachtoffer 1] ) te zwaaien, te steken en te prikken en [slachtoffer 1] in de arm te steken en/of te snijden;
Feit 3
op 6 april 2024 in Almere een verboden wapen, te weten een machete, voorhanden heeft gehad, terwijl [verdachte] op dat moment nog niet achttien jaren oud was;
Feit 4 primair
op 9 oktober 2024 in Almere en/of Amstelveen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of hun familieleden af te persen, door hen meerdere keren te bellen en te spreken over (onder meer):
- het opblazen met Semtex van een voordeur en/of van familieleden;
- het verkrachten van een zus;
- het onthoofden van een familielid en het afsnijden van de vingers van dit familielid;
- het deel uitmaken door [verdachte] van (drillrap)gangs;
Feit 4 subsidiair
op 9 oktober 2024 in Almere en/of Amstelveen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of hun familieleden heeft bedreigd met de woorden zoals onder 4 primair omschreven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft gevorderd [verdachte] vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde. Ten slotte heeft de raadsman bepleit [verdachte] vrij te spreken van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 april 2024 het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Op 6 april 2024 vond een incident plaats op de [straat] in Almere, waarbij over en weer door verdachten gestoken/geslagen/gezwaaid zou zijn met
messen/machetes.
Op camerabeelden die werden verstrekt door een buurtbewoner zag ik twee personen, waarvan één mij tijdens het onderzoek bekend is geworden als verdachte en één als [slachtoffer 1] . [2] Verdachte is goed te zien met in zijn rechterhand een machete. [3] Op vier screenshots is te zien dat verdachte naar [slachtoffer 1] toestapt en naar [slachtoffer 1] uithaalt. Hij zwaait met de machete naar de linkerarm van [slachtoffer 1] . [4]
Verdachte en [slachtoffer 1] slaan en steken doelbewust naar elkaar om elkaar te raken. [5]
Een
proces-verbaal van verhoorvan 7 april 2024, houdende als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Er was een ruzie. Hij kwam steeds dichterbij. Hij pakte een machete en ik pakte ook mijn mes. [6] Hij rende op mij af. Toen hij dichtbij genoeg was begon hij te zwaaien en toen begonnen we allebei. Hij heeft mijn arm geraakt; er kwam bloed uit mijn mouw. [7]
Het is een feit dat over en weer geprobeerd werd om elkaar te steken. Ik ben de jongen met de zwarte Hoodrich jas. [8]
Een
geschrift: een foto, onderdeel uitmakend van een fotobijlage die is gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2024. [9]
Een
proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachtevan 8 april 2024, houdende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de machete in mijn rechterhand. We raakten in gevecht. [10] Ik ben de jongen met de blauwe jas. [11]
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met een machete in de arm heeft gestoken, althans gesneden, en dat hij meermalen met deze machete in de richting van [slachtoffer 1] heeft gezwaaid en gestoken.
Primair zijn de gedragingen van [verdachte] ten laste gelegd als het voltooide delict
zware mishandeling. Voor een bewezenverklaring van dit misdrijf dient te worden vastgesteld dat het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel
zwaarlichamelijk letsel betreft.
Om antwoord te geven op de vraag of sprake is van
zwaarlichamelijk letsel, kan in het algemeen in ieder geval worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ook kan gekeken worden naar een combinatie van deze punten. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] een (forse) snijwond in zijn linker onderarm heeft opgelopen. Van ander fysiek letsel is niet gebleken. In het dossier bevindt zich een foto van de snijwond (pagina 34), een verklaring van verbalisant [verbalisant 2] dat sprake is van “
een behoorlijke vleeswond met een lengte van ongeveer acht tot tien centimeter en enkele centimeters diep” (pagina 27) en een verklaring van [slachtoffer 1] dat spieren en een pees zijn geraakt en dat de wond is gehecht (pagina 109).
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] niet kan worden gekwalificeerd als
zwaarlichamelijk letsel. Een (enkele) snijwond, ook indien dit een forse wond betreft, is naar zijn aard niet (alleen) als zwaar lichamelijk letsel te beschouwen. Ook ontbreken objectieve (medische) gegevens over mogelijk (blijvend) letsel aan spieren en/of pezen en over de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen. Het aanbrengen van hechtingen betreft dermate beperkt medisch ingrijpen dat dit niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten slotte is niets bekend over het uitzicht op (volledig) herstel en over de te verwachten periode van het herstel.
[verdachte] zal daarom vrijgesproken worden van de primair tenlastegelegde zware mishandeling.
Subsidiair is een
pogingtot zware mishandeling tenlastegelegd en overweegt de rechtbank het volgende.
Op camerabeelden is te zien dat [verdachte] met een machete zwaaiende bewegingen maakt en meermalen krachtig uithaalt richting [slachtoffer 1] . De rechtbank gaat hierbij uit van opzet in voorwaardelijke zin en zal dit uitleggen. Alhoewel [verdachte] mogelijk niet uit is geweest op het zwaar verwonden van [slachtoffer 1] , is de kans groot dat dit wel gebeurd door met een dergelijk groot mes meerdere keren met kracht slaande en stekende bewegingen te maken. [verdachte] heeft daarbij [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk geraakt en een forse (snij)wond in zijn onderarm heeft toegebracht. Daarmee heeft [verdachte] de grote kans op het zwaar verwonden van [slachtoffer 1] op de koop toe genomen. Het is een geluk geweest dat het bij voornoemde verwonding is gebleven en dat [slachtoffer 1] geen ander, zwaarder letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht aldus de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] met anderen (in vereniging) geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , zodat [verdachte] van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 3
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 21 januari 2025 bekend dat hij op 6 april 2024 een wapen, een machete, voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, genummerd MD2R024052-50, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van deze verbalisant
(pagina’s 58, 59 en 61);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 23 april 2024, genummerd PL0900-2024107601-30, met bijlage (fotomap), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , brigadiers van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van deze verbalisanten of één van hen
(pagina’s 199 en 212);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, genummerd MD2R024052-70, met fotobijlage, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, houdende een verklaring van deze verbalisant
(pagina’s 219-222);
- de bekennende verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2025.
Feit 4
Op de avond van 9 oktober 2024 werd [slachtoffer 2] meermalen op zijn mobiele telefoon gebeld. De inkomende oproepen waren afkomstig van de telefoon die in gebruik is bij [verdachte] (
PV overtreden schorsende voorwaarden, pagina’s 5 en 6). Onder 4 primair en subsidiair is omschreven welke bewoordingen tijdens deze telefoongesprekken door de beller zouden zijn geuit. In het dossier bevinden zich opnames van (delen van) deze telefoongesprekken.
[verdachte] heeft het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat hij op 9 oktober 2024 zijn telefoon aan een vriend heeft gegeven en dat deze vriend met de telefoon van [verdachte] heeft gebeld. [verdachte] heeft niet gehoord wat deze vriend tijdens het telefoongesprek heeft gezegd. [verdachte] wil de naam van deze vriend niet noemen.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen (
PV overtreden schorsende voorwaarden, pagina 7) waarin is geverbaliseerd dat twee verbalisanten een geluidsfragment van het telefoongesprek hebben beluisterd en vervolgens [verdachte] hebben verhoord. Deze verbalisanten verklaren dat zij uit het geluidsfragment niet kunnen opmaken of de persoon die belt wel of niet [verdachte] is, maar dat het geen stemgeluid betreft dat sterk afwijkt van het stemgeluid van [verdachte] . Het bedoelde geluidsfragment is op de terechtzitting van 21 januari 2025 beluisterd en ook de rechtbank kan uit dit geluidsfragment niet opmaken of [verdachte] de persoon is geweest die met [slachtoffer 2] heeft gebeld en gesproken.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat het door [verdachte] geschetste scenario juist is en dat niet [verdachte] , maar een ander het telefoongesprek heeft gevoerd. Dit betekent dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde en dat [verdachte] van beide ten laste gelegde varianten moet worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Feit 1 subsidiair
op 6 april 2024 te Almere ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 1] in de arm heeft gestoken en/of gesneden en
- meermalen met een machete naar/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gezwaaid en gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 6 april 2024 te Almere, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een (steek)wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
Feit 3
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat sprake is geweest van een situatie van noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe is gesteld dat het leven en de fysieke integriteit van [verdachte] ernstig werden bedreigd door een doelbewuste en directe aanval van [slachtoffer 1] en dat [verdachte] zich tegen deze aanval heeft moeten verdedigen. De inzet van de machete was een uiterste middel en [verdachte] heeft gepoogd zijn belager te neutraliseren en te ontkomen. De verdediging door [verdachte] was proportioneel, noodzakelijk en gerechtvaardigd. Voor zover de grenzen van proportionaliteit overschreden zouden zijn, stelt de raadsman zich op het standpunt dat dit is gebeurd door een hevige gemoedsbeweging bij [verdachte] die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] . In die zin doet de verdediging een beroep op noodweerexces.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het beroep op noodweer dan wel noodweerexces te verwerpen. [verdachte] heeft niet verdedigend gehandeld, maar hij heeft zich aanvallend gedragen in de richting van [slachtoffer 1] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het beoordelen van een beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is geweest van een noodweersituatie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij samen met vrienden in een portiek van een flatgebouw stond toen [slachtoffer 1] buiten kwam aanlopen. [slachtoffer 1] stond te wijzen en te schreeuwen en [verdachte] zag op dat moment dat [slachtoffer 1] een mes bij zich droeg. [verdachte] is naar buiten gegaan en kreeg een machete aangereikt van één van zijn vrienden. Er ontstond een woordenwisseling met [slachtoffer 1] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat [verdachte] degene is geweest die als eerste zijn mes trok. Volgens [slachtoffer 1] stonden [verdachte] en hij op dat moment zo’n vijf meter van elkaar verwijderd. [verdachte] en [slachtoffer 1] raakten vervolgens met elkaar in gevecht. Op beelden van dit gevecht is te zien dat [verdachte] en [slachtoffer 1] beiden een (zeer) fors mes hanteren en meerdere keren, al dan niet met zwaaiende bewegingen, met kracht naar elkaar uithalen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] , op het moment dat [slachtoffer 1] buiten verscheen, een confrontatie met [slachtoffer 1] had kunnen vermijden door zich aan de situatie te onttrekken, weg te lopen. In plaats daarvan heeft [verdachte] doelbewust de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht door naar buiten te gaan. Bovendien heeft [verdachte] zich op dat moment bewapend met een machete door dit mes aan te nemen van één van zijn vrienden, terwijl [verdachte] wist dat ook [slachtoffer 1] bewapend was met een mes.
Onder voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van [verdachte] of een dreigend gevaar daarvoor, waartegen [verdachte] zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen. Het handelen van [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als escalerend en aanvallend en niet als verdedigend.
Nu de noodzaak tot verdediging heeft ontbroken en er daarom geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan evenmin sprake zijn geweest van overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging aan de zijde van [verdachte] .
Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep op noodweer dan wel noodweerexces te worden verworpen.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van [verdachte] houdt de rechtbank voorts rekening met een
Pro Justitia rapport psychologisch onderzoekvan 19 juni 2024, uitgebracht door drs. J. Hogendoorn, GZ-psycholoog en gerechtelijk deskundige NRGD.
Het rapport van de deskundige Hogendoorn houdt onder meer in dat bij [verdachte] sprake is van psychische stoornissen in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene bedreigd. Deze psychische stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden [verdachte] gedragskeuzes en gedragingen op dat moment. Vanuit een beperkt vermogen tot sociale probleemoplossing en vanuit een aandrang om snel te handelen, komt betrokkene in een conflictsituatie in actie, na een naïeve en beperkte afweging van de gevolgen. Door de beperkingen die zijn stoornissen met zich meebrengen, heeft [verdachte] verminderd tot andere gedragskeuzes kunnen komen. De deskundige Hogendoor adviseert het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige Hogendoorn ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] op de daarvoor in het rapport bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan [verdachte] kan worden toegerekend.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte van 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de door de Raad voor de Kinderbescherming en Samen Veilig geformuleerde (bijzondere) voorwaarden, welke - kort gezegd - inhouden dat [verdachte] dient mee te werken aan:
* elektronische monitoring;
* plaatsing binnen een behandelsetting zoals [verblijfplaats 2] ;
* behandeling door [verblijfplaats 2] ;
* begeleiding door een coach van [verblijfplaats 2] ;
* een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer;
* de invulling van een positieve dagbesteding;
- toezicht op naleving van de voorwaarden en begeleiding van [verdachte] ;
- oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, te vervangen door 12 maanden jeugddetentie indien [verdachte] niet (voldoende) meewerkt, waarbij het programma bestaat uit de punten zoals omschreven bij de bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en het programma waaruit de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige bestaat, dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot oplegging van een straf komt, een straf op te leggen overeenkomstig de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en Samen Veilig, waarbij het onvoorwaardelijke deel van een eventuele detentie niet langer zal duren dan de tijd die [verdachte] al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een straf gericht op intensieve begeleiding, behandeling en ondersteuning van [verdachte] doet recht aan zijn persoonlijke situatie en biedt het beste perspectief op zijn resocialisatie en toekomstig functioneren in de maatschappij.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
[verdachte] heeft in een gevecht met [slachtoffer 1] meermalen met kracht met een machete zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] , waarbij hij [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft geraakt en een forse verwonding heeft toegebracht. De rechtbank benadrukt dat, met name gelet op de kracht waarmee [verdachte] met de machete naar [slachtoffer 1] heeft uitgehaald, het gevecht veel ernstiger had kunnen aflopen. Het is niet alleen zorgelijk dat [verdachte] , toen [slachtoffer 1] verscheen en tegen [verdachte] en zijn vrienden stond te roepen en te wijzen, de confrontatie heeft opgezocht, maar ook dat hij zich voorafgaan aan dit treffen heeft bewapend met een machete.
Omdat het incident zich op klaarlichte dag voor iedereen zichtbaar heeft afgespeeld, draagt dit bij aan gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij de mensen die hiervan getuige zijn geweest, maar ook in de samenleving in het algemeen.
De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig en rekent dit [verdachte] zwaar aan.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister (‘
strafblad’) van 27 december 2024 betreffende [verdachte] , waaruit blijkt dat [verdachte] al eerder is veroordeeld voor misdrijven waarbij sprake is geweest van geweld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • een
  • een
  • een
  • een
Uit het Rapport psychologisch onderzoek van de deskundige Hogendoorn volgt dat bij [verdachte] sprake is van stoornissen zoals hiervoor (in rubriek 7) omschreven.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig wanneer [verdachte] structurele begeleiding en kaders ontvangt in een leefomgeving met opvoeders; indien hij onbegeleid en zelfstandig zou wonen, wordt dit risico ingeschat als hoog. Ter vermindering van het recidiverisico is (voortzetting van) jeugdreclasseringstoezicht geïndiceerd. De deskundige adviseert behandeling in een GGZ-setting met forensisch specialisme en LVB-expertise, om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte] zo gunstig mogelijk te stimuleren, de gevolgen van de disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis te verminderen, coping- en emotieregulatie-vaardigheden te verbeteren en trajectdiagnostiek uit te voeren naar mogelijke traumatisering en middelengebruik. Als behandelkader adviseert de deskundige een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM).
Uit het Adviesrapport van de Raad en de daarop ter terechtzitting van 21 januari 2025 door de deskundige S.W. van Hijum gegeven toelichting blijkt onder meer het volgende.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Om dit risico te verkleinen is een intensief behandel- en begeleidingstraject noodzakelijk. De Raad sluit aan bij de conclusie van de deskundige Hogendoorn dat ingestoken moet worden op een opvoedklimaat waar forensisch specialisme aanwezig is en benadrukt dat reeds een op maat gemaakt behandelings- en begeleidingstraject is opgesteld om [verdachte] een laatste kans te geven in een zo passend mogelijke setting te werken aan een positieve ontwikkeling en het terugdringen van het recidiverisico. Als kader waarbinnen de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding de grootste kans van slagen heeft, acht de Raad een GBM het meest passend. Gezien de ernst en langdurigheid van de problematiek is de verwachting dat [verdachte] externe motivatie nodig heeft om de behandeling te blijven volgen. Een time-out kan hierbij helpen. De GBM biedt door de mogelijkheid van een time-out en detentie een kader waardoor [verdachte] wordt gestimuleerd zich te houden aan het programma van de GBM. Bovendien kan snel een consequentie volgen als hij zich niet houdt aan (een gedeelte van) de afspraken binnen het kader van de GBM, hetgeen bijdraagt bij aan het voorkomen van recidive.
De Raad adviseert aan [verdachte] op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie en een GBM voor de duur van één jaar in de vorm van:
- meewerken aan Toezicht en Begeleiding, uit te voeren door SAVE;
- meewerken aan Elektronische Monitoring;
- meewerken aan plaatsing binnen een behandelsetting zoals [verblijfplaats 2] ;
- meewerken aan begeleiding van een coach van [verblijfplaats 2] ;
- meewerken aan een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer;
- meewerken aan de invulling van een positieve dagbesteding.
Ten slotte is geadviseerd te bevelen dat de bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
Uit het Adviesrapport van SAVE blijkt dat SAVE zich aansluit bij het advies van de Raad. De deskundige L. Mucavele dos Santos heeft ter terechtzitting van 21 januari 2025 een toelichting gegeven op het rapport van SAVE. Zij heeft gesteld dat een verblijf van [verdachte] bij [verblijfplaats 2] nodig is en dat naar verwachting op korte termijn een verblijfplaats kan worden gevonden. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is [verdachte] vier dagen per week gaan werken en is een aanvang gemaakt met begeleiding door [verblijfplaats 2] en met elektronische monitoring. SAVE is tevreden over het verloop hiervan.
Uit het Deeladvies EM van Reclassering Nederland volgt dat het toepassen van elektronische monitoring mogelijk is. De voorgenomen verblijfplaats is op het adres [verblijfplaats 1] te [plaats] en aansluiting zal plaatsvinden op dit adres.
De op te leggen straf en maatregel
Aan [verdachte] moet een straf worden opgelegd. Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan. De rechtbank let ook op straffen die in min of meer vergelijkbare strafzaken door rechters zijn opgelegd.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven. Dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, weegt mee in strafverzwarende zin. De rechtbank houdt rekening met de inhoud van voornoemde rapporten; zij neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen op de daarvoor in deze rapporten bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare.
De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat de onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten een voortgezette handeling betreffen in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen dienen immers te worden gezien als voortkomend uit één ongeoorloofd wilsbesluit. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in voornoemd artikel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan [verdachte] een flinke straf moet worden opgelegd. De rechtbank volgt het advies van de Raad en SAVE tot oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie. Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal aan [verdachte] een jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van 120 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze jeugddetentie in mindering worden gebracht. Dit betekent dat [verdachte] niet opnieuw naar de jeugdgevangenis hoeft.
De voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur om [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de Raad en SAVE geadviseerd, met uitzondering van een contactverbod met de mededaders; immers is slechts één andere persoon bekend geworden ( [mededader] ) en is niet gebleken dat hij enig strafbaar feit heeft gepleegd.
De rechtbank zal de in rubriek 11 opgenomen voorwaarden aan [verdachte] opleggen, omdat zij het - met de deskundigen - van belang acht dat [verdachte] gedurende de proeftijd van 2 jaren hulp en behandeling krijgt om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal SAVE Midden-Nederland de opdracht geven als gecertificeerde instelling toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelet op de aard en de ernst van (met name) het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, zal de rechtbank tevens de GBM opleggen in de zin van artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht. Uit de rapporten van de psycholoog, de Raad en SAVE blijkt dat deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] . De rechtbank zal daartoe de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad overnemen en opleggen.
De rechtbank zal verder bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Op basis van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten is geschreven over het verhoogde recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. Bovendien is de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de jeugdige.

9.BESLAG

9.1
Het beslag
Blijkens een ‘
Kennisgeving van inbeslagneming’(
PV overtreden schorsende voorwaarden, pagina 27) is op 5 november 2024 onder [verdachte] beslag gelegd op een mobiele telefoon, een Apple iPhone, zwart in zwart hoesje, met goednummer PL1300-2024241194-6577844.
9.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 4 tenlastegelegde met de inbeslaggenomen Apple iPhone is begaan. Zij heeft gevorderd de telefoon verbeurd te verklaren.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft een te nemen beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen Apple iPhone.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak van [verdachte] van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde, teruggave gelasten van de inbeslaggenomen Apple iPhone aan [verdachte] .

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 3.224,56. Dit bedrag bestaat uit € 1.200,00 aan immateriële schade en € 2.024,56 aan materiële schade ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 tenlastegelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade van € 2.024,56 is als volgt berekend:
  • jas en vest € 90,00
  • bloed op schoenen € 90,00
  • schoenen € 835,00
  • verlies van inkomsten,
3 weken à € 215,00 per week € 645,00
- eigen risico
ziektekostenverzekering
€ 364,56 +
€ 2.024,56
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.564,56, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft gevorderd de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De raadsman heeft enerzijds gesteld dat de vordering niet, althans onvoldoende is onderbouwd en heeft anderzijds gewezen op het (flinke) eigen aandeel van [slachtoffer 1] in hetgeen heeft plaatsgevonden.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. De vordering is wat betreft deze schade voldoende onderbouwd. De rechtbank acht de vordering, gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, echter niet in zijn geheel toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 750,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Materiële schade
De gestelde schade betreffende het eigen risico van de ziektekostenverzekering van € 364,56 is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot de dag van volledige betaling.
De gestelde materiële schade betreffende kleding, schoenen en verlies van inkomsten is niet onderbouwd en door de verdediging betwist. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeling in de kosten
[verdachte] zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.114,56, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot de dag van volledige betaling. Indien door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] .
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 54 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentievan
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
52 (tweeënvijftig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat [verdachte] :
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* [verdachte] zal meewerken aan Elektronische Monitoring en zich ter controle hiervan onder toezicht zal stellen van Stichting Reclassering Nederland te Flevoland. [verdachte] zal verblijven op het adres
[verblijfplaats 1], zolang de jeugdreclassering (Samen Veilig Midden-Nederland) dit nodig acht, met uitzondering van school en/of werk, alle begeleidings- en hulpverleningscontacten;
* [verdachte] zal meewerken aan plaatsing binnen een behandelsetting van [verblijfplaats 2] (of een andere, soortgelijke instelling);
* [verdachte] zal meewerken aan behandeling bij [verblijfplaats 2] (of een andere, soortgelijke instelling) en zich houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens deze instelling aan [verdachte] zullen worden gegeven;
* [verdachte] zal meewerken aan begeleiding van een coach van [verblijfplaats 2] of andere, soortgelijke instelling, zolang dit noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering;
* een contactverbod: [verdachte] zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer 1], geboren op [2005] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* [verdachte] zal meewerken aan de invulling (verkrijgen en behouden) van een positieve dagbesteding in de vorm van school en/of werk en zich conformeren aan het plan vanuit de jeugdreclassering;
- waarbij de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- legt op aan [verdachte] de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden, bestaande uit het volgende programma:
* [verdachte] zal meewerken aan Elektronische Monitoring en zich ter controle hiervan onder toezicht zal stellen van Stichting Reclassering Nederland te Flevoland. [verdachte] zal verblijven op het adres
[verblijfplaats 1], zolang de jeugdreclassering (Samen Veilig Midden-Nederland) dit nodig acht, met uitzondering van school en/of werk, alle begeleidings- en hulpverleningscontacten;
* [verdachte] zal meewerken aan plaatsing binnen een behandelsetting van [verblijfplaats 2] (of een andere, soortgelijke instelling);
* [verdachte] zal meewerken aan behandeling bij [verblijfplaats 2] (of een andere, soortgelijke instelling) en zich houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens deze instelling aan [verdachte] zullen worden gegeven;
* [verdachte] zal meewerken aan begeleiding van een coach van [verblijfplaats 2] of andere, soortgelijke instelling, zolang dit noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering;
* een contactverbod: [verdachte] zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer 1], geboren op [2005] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* [verdachte] zal meewerken aan de invulling (verkrijgen en behouden) van een positieve dagbesteding in de vorm van school en/of werk en zich conformeren aan het plan vanuit de jeugdreclassering;
- draagt de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen;
- beveelt dat
vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van maximaal
6 (zes) maandenals veroordeelde niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel;
- beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het volgende voorwerp: een mobiele telefoon, Apple iPhone (goednummer PL1300-2024241194-6577844);
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.114,56 (bestaande uit € 750,-- vergoeding van immateriële schade en € 364,56 vergoeding van materiële schade);
- veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt [verdachte] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.114,56 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zonder aanvulling met gijzeling;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. T. van Haaren-Paulus en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) doorgesneden pees/pezen en/of spier(en) en/of (een) diepe snijwond(en) in de onderarm, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1]
meermalen te steken en/of te snijden met een machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 1] in de arm heeft gestoken en/of gesneden en/of
- meermalen met een machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gezwaaid en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door
- met een machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lucht te zwaaien en/of aan die [slachtoffer 1] en/of omstanders te tonen en/of
- met een machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar/in de richting/in de nabijheid van het lichaam van die [slachtoffer 1] te zwaaien en/of te steken en/of te prikken
- met een machete in de arm van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden;
3
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een (steek)wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, althans een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voorhanden heeft gehad;
4
op of omstreeks 9 oktober 2024 te Almere en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zijn/haar/hun familieleden te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 5000,00 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of hun familieleden, in elk geval aan een derde, toebehoorde(n)
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zijn/haar/hun familieleden meermaals heeft (op)gebeld en/of
- die [slachtoffer 3] en/of haar familieleden de woorden heeft toegevoegd, zakelijk weergegeven, dat de voordeur en/of dat familieleden wordt/worden opgeblazen met Semtex en/of
- die [slachtoffer 3] en/of haar familieleden de woorden heeft toegevoegd, zakelijk weergegeven, dat de zus van [slachtoffer 2] zal worden verkracht en/of
- die [slachtoffer 3] en/of haar familieleden de woorden heeft toegevoegd, zakelijk weergegeven, dat [A] wordt onthoofd en/of dat [A] en [B] worden opgehaald van school en/of dat de vingers van [A] worden afgesneden en worden opgestuurd en/of
- in het telefoongesprek de naam van de moeder van die [slachtoffer 3] heeft genoemd en/of
- in het telefoongesprek de school van [slachtoffer 2] heeft benoemd en/of
- die [slachtoffer 3] en/of haar familieleden de woorden heeft toegevoegd, zakelijk weergegeven, dat hij geld komt ophalen op de school van [slachtoffer 2] en/of
- dat hij, verdachte, onderdeel uitmaakt van (drillrap)gangs,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 9 oktober 2024 te Almere en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zijn/haar/hun familieleden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen, zakelijk weergegeven,
- dat de voordeur en/of dat familieleden wordt/worden opgeblazen met Semtex en/of
- dat de zus van [slachtoffer 2] zal worden verkracht en/of
- dat [A] wordt onthoofd en/of dat [A] en [B] worden opgehaald van school en/of dat de vingers van [A] worden afgesneden en worden opgestuurd en/of
- dat hij, verdachte, onderdeel uitmaakt van (drillrap)gangs,",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 april 2024, genummerd MD2R024052-5, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 246.
2.Pagina’s 58 en 59.
3.Pagina 61.
4.Pagina’s 62 en 63.
5.Pagina 67.
6.Pagina 111.
7.Pagina 113.
8.Pagina 114.
9.Pagina 34.
10.Pagina 139.
11.Pagina 141.