Beoordeling door de rechtbank
Voorgeschiedenis en besluitvorming
6. In 2002 is het vaarwegbeheer van de Kromme Rijn door het waterschap overgenomen van de provincie Utrecht. Het geldende vaarbeleid van de provincie werd voortgezet door in de Keur van het waterschap op te nemen dat het verboden is om zonder vergunning gemotoriseerd te varen op de Kromme Rijn. De criteria waaraan een vergunningsaanvraag voor de benedenloop van de Kromme Rijn werd getoetst, waren lang opgenomen in een waterschapbesluit van 6 september 2011. Voor een vaartuig aangedreven door een brandstofmotor werd, mits werd voldaan aan afmetingseisen, een vergunning voor één jaar afgegeven. In dit waterschapbesluit werd kenbaar gemaakt dat dit beleid tijdelijk was bedoeld en een definitieve beleidsregel zou volgen. Dit is staand beleid geweest tot en met 2020.
7. Op 10 juli 2021 is een verkeersbesluit in werking getreden waarbij een verbod voor gemotoriseerd vaarverkeer is ingesteld op de benedenloop van de Kromme Rijn, behoudens voor vergunninghouders. De vergunninghouders van brandstof gedreven vaartuigen kregen (nog steeds) een vergunning voor een jaar, met de vermelding daarbij dat op termijn varen met een gemotoriseerd vaartuig mogelijk niet meer zou worden toegestaan. Eigenaren van elektrisch aangedreven vaartuigen kregen een vergunning voor onbepaalde tijd.
8. Sinds februari 2023 gold een nieuw verkeersbesluit (verkeersbesluit 2023). Het waterschap heeft toen gekozen voor het afschaffen van het vergunningenstelsel vanwege druk op de ambtelijke capaciteit. Het verbod voor gemotoriseerd vaarverkeer is gehandhaafd, met dien verstande dat het verbod niet gold voor vaartuigen met bepaalde maximale afmetingen
.
9. Op 16 juli 2024 heeft het waterschap het huidige verkeersbesluit genomen. Dit verkeersbesluit is op 1 januari 2025 in werking getreden. In dit verkeersbesluit is een algeheel verbod op brandstof gedreven vaarverkeer op de benedenloop van de Kromme Rijn opgenomen. Elektrisch aangedreven vaartuigen mogen wel varen op de benedenloop van de Kromme Rijn, mits ze voldoen aan de maximale afmetingen.
Belangen uit de Scheepvaartverkeerswet gediend met het verkeersbesluit?
10. De rechtbank stelt voorop dat het waterschap een verkeersbesluit kan nemen als dat één of meer belangen dient zoals genoemd in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet (Svw). Daarbij hoeft het waterschap niet de absolute noodzaak van het verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
11. Het waterschap heeft het verkeersbesluit in kwestie genomen in het belang van het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer (artikel 3, eerste lid, onder a, van de Svw); het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen (artikel 3, eerste lid, onder c, van de Svw); het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen (artikel 3, eerste lid, onder e, van de Svw); en het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen (artikel 3, tweede lid, onder b, van de Svw). Niet ter discussie tussen partijen staat dat het verkeersbesluit een aantal van deze belangen dient. In geschil is of het verkeersbesluit ook het belang dient van het voorkomen of beperken van de schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen (sub c).
12. Eisers vinden van niet. Zij vinden dat het waterschap onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ecologische situatie van de Kromme Rijn en de ecologische gevolgen van het varen met brandstofmotoren. De onderbouwing die door het waterschap is gegeven, onder meer in de notitie van ecoloog [ecoloog] van 5 mei 2024, is daarvoor niet genoeg. Hieruit blijkt niet dat het verbod het aantal vaarbewegingen zal verminderen of dat een verbod bijdraagt aan de ecologische waterkwaliteit van de benedenloop van de Kromme Rijn. Uit de notitie blijkt juist dat er nog langdurig onderzoek naar de effecten van het verbod moet gaan plaatsvinden. Dat maakt het verbod in de ogen van eisers prematuur. Daarnaast betwijfelen eisers of een verbod op brandstof gedreven vaartuigen effect heeft op de verbetering van de ecologische waterkwaliteit. Onvoldoende is gebleken dat die kwaliteit momenteel niet goed is. Zo volgt uit de factsheet Waterkwaliteit van de Kromme Rijn (2024) juist dat de zogeheten KRW-doelstellingen vrijwel zeker worden gehaald. Daarnaast noemen de factsheet Kromme Rijn en de Nationale Analyse Waterkwaliteit andere oorzaken voor verontreiniging dan brandstofmotoren en worden daarin andere maatregelen genoemd om waterkwaliteit te verbeteren. Ook heeft het waterschap onvoldoende oog gehad voor de invloed van maaiboten (met brandstofmotoren), vergunningsvrije activiteiten en de kwaliteit van de instroom van ander water.
13. De rechtbank oordeelt dat het waterschap voldoende heeft onderbouwd dat het verkeersbesluit onder meer het belang van het voorkomen of beperken van de schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen dient. Het verbod op brandstof aangedreven vaartuigen leidt tot een vermindering van die vaartuigen en daarmee tot een reductie van het aantal vaarbewegingen. Dit heeft een positieve invloed op de waterhuishouding en daarmee dient dus het besluit het belang van het voorkomen of beperken van schade hiervan. Dit is door de ecoloog [ecoloog] in de notitie van 5 mei 2024 onderbouwd en ook op zitting bevestigd. Daarbij heeft zij specifiek benoemd dat dit ook opgaat voor de benedenloop van de Kromme Rijn en er dus oog is geweest voor het karakter van dit deel van het water. Daarnaast heeft zij betwist dat de KRW-doelstellingen voor de benedenloop van de Kromme Rijn worden behaald. Dat er verder nog geen concrete resultaten van het onderzoek naar de effecten van het verbod op dit deel van de Kromme Rijn zijn, betekent niet dat het verbod onvoldoende onderzocht en prematuur is. De rechtbank kan het waterschap volgen in zijn standpunt dat dit pas kan worden onderzocht als er daadwerkelijk een verbod van kracht is. De vragen en twijfels die eisers verder plaatsen bij de effecten van het verbod, zijn voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de inschatting van de ecoloog, een deskundige op dit gebied. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het lastig of niet mogelijk is voor eisers om zelf ecologisch onderzoek te laten doen en dit er tegenover te zetten, betekent dat niet dat het waterschap het verkeersbesluit dus onvoldoende heeft onderbouwd. Dat er meer of andere oorzaken zijn voor verontreiniging van de Kromme Rijn en andere maatregelen mogelijk zijn die wellicht ook invloed hebben op de waterkwaliteit, kan tot slot zo zijn, maar doet niet af aan het belang dat met dit verbod is gediend. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
Wegen de belangen gediend met verkeersbesluit op tegen de belangen van eisers?
14. Eisers menen voorts dat het waterschap een summiere belangenafweging heeft gemaakt en daarbij onvoldoende oog heeft gehad voor hun belangen. De particuliere eisers voeren aan dat zij hard worden geraakt door het verbod, omdat zij niet meer met een brandstof aangedreven motorboot kunnen varen, terwijl dat altijd mocht. Ook hebben zij voorzieningen getroffen, zoals een aanlegsteiger, en hiervoor forse kosten gemaakt. Daarbij speelt mee dat er wel elektrisch aangedreven vaartuigen zijn toegestaan maar niet duidelijk is voor hoelang dit is toegestaan. Als eisers nu hierin investeren, zou het kunnen zijn dat zij in het toekomst ook die investeringen teniet zien gaan. Daarnaast begrijpen eisers niet waarom er voor hen, als aanwonenden aan de Kromme Rijn, geen ontheffing mogelijk is. Dit had beter in kaart moeten worden gebracht. Eisers betwisten bovendien dat een ontheffingsplicht voor aanwonenden aan de Kromme Rijn een aanzuigende werking kan hebben. Het kan immers met borden en publicaties worden gecommuniceerd. Ook kan eventueel met een sticker duidelijk worden gemaakt dat eisers een vergunning hebben. Voor [eiser 1] geldt verder dat zij in haar bedrijfsvoering wordt geraakt door het verbod, omdat zij arrangementen aanbiedt voor gasten om te varen in een brandstof aangedreven motorboot, die zij in haar bezit heeft. [eiser 1] zal kosten moeten maken als ze meer boten moet ombouwen naar elektrisch aangedreven vaartuigen, zonder dat duidelijk is hoelang het nog mogelijk is om met een elektrisch vaartuig op de benedenloop te varen.
15. De rechtbank is van oordeel dat het waterschap een goed gemotiveerde en inzichtelijke belangenafweging heeft gemaakt. Daarin zijn de belangen van eisers voldoende meegewogen en heeft het waterschap goed gemotiveerd waarom de algemene belangen die met het verbod zijn gediend (zoals genoemd in de Svw) prevaleren boven de belangen van eisers. De rechtbank ziet dat het verbod gevolgen heeft voor eisers en dat het lastig is dat zij mogelijk in de toekomst kunnen worden geconfronteerd met ook een verbod op elektrische vaartuigen. Dat betekent echter niet dat hun belangen op dit moment zo zwaarwegend zijn dat het waterschap van het verbod zou moeten afzien. Het waterschap heeft van belang mogen vinden dat eisers gedurende langere tijd zijn gewezen op de aanstaande maatregel en dat het hen nu vrijstaat, en in het verleden vrijstond, om elektrische vaartuigen te gebruiken. Ook heeft het waterschap in het verkeersbesluit gemotiveerd aangegeven waarom de keuze is gemaakt om geen ontheffingen te verlenen. Het waterschap wenst een eenduidig, herkenbaar en handhaafbaar systeem. Dat kan de rechtbank volgen.
Inbreuk op eigendomsrechten
16. Eisers voeren aan dat er sprake lijkt te zijn van inmenging in het recht van ongestoord genot op het eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van de Eerste Protocol (EP) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het Handvest. Hun vaartuigen worden weliswaar niet ontnomen, maar het gebruik daarvan wel gereguleerd.
17. Dit beroep slaagt niet. Voor zover het nemen van een verkeersbesluit op grond van de Svw als een aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom is aan te merken, laat artikel 1 van het EP bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De bevoegdheid tot het nemen van het verkeersbesluit is bij wettelijk voorschrift voorzien. Het verkeersbesluit dient ertoe het gebruik van brandstof gedreven vaartuigen in overeenstemming met de algemeen belangen uit de Svw te reguleren. Zoals hierboven overwogen, is in wat eisers hebben aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat in dit geval een redelijk evenwicht ontbreekt tussen die algemene belangen die zijn gediend met het verkeersbesluit enerzijds en de nadelige gevolgen voor eisers anderzijds.
18. Eisers zijn het tot slot oneens met de overgangstermijn, omdat die te kort is. Bovendien zijn zij door het verkeersbesluit 2023 op het verkeerde been gezet, omdat zij niet wisten dat hierna nóg een verkeersbesluit zou volgen met een algeheel verbod op brandstofmotoren.
19. De rechtbank volgt dit niet. Vergunninghouders wisten al sinds 10 juli 2021 dat zij slechts een tijdelijke vergunning voor hun brandstof gedreven vaartuig kregen en dat er zou worden toegewerkt naar een verbod. Bovendien wijst het waterschap er terecht op dat er tussen het ontwerpbesluit en de inwerkingtreding van het verbod per 1 januari 2025 net iets meer dan een jaar zit. Dit is voldoende.