201600658/1/A3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amsterdam Canal Cruises B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2015 in zaak nr. 14/4017 in het geding tussen:
Amsterdam Canal Cruises
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft het college het verzoek van Amsterdam Canal Cruises om een ontmoetingsverbod in te stellen in de Singelgracht ter hoogte van het H.M. van Randwijkplantsoen te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het college het door Amsterdam Canal Cruises daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door Amsterdam Canal Cruises daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Amsterdam Canal Cruises hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2016, waar Amsterdam Canal Cruises, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en G.G.J. Sprenkeling, beiden werkzaam bij Waternet, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Amsterdam Canal Cruises exploiteert onder meer een rederij in rondvaartboten. Zij heeft twee vergunningen om ligplaatsen in te nemen aan de noordzijde van de Singelgracht langs de steiger ter hoogte van het H.M. van Randwijkplantsoen. Aan deze vergunningen is het voorschrift verbonden dat het niet is toegestaan om op deze locatie tussen 10.00 en 22.00 uur af te meren. Bij brief van 22 november 2013 heeft Amsterdam Canal Cruises het college verzocht om ter hoogte van deze plaats op grond van het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) een ontmoetingsverbod in te stellen. Een dergelijk verbod houdt in dat boten elkaar ter plaatse niet meer op tegengestelde koersen mogen passeren of voorbij mogen varen of lopen. Volgens Amsterdam Canal Cruises is daardoor minder ruimte voor het scheepvaartverkeer nodig en zijn er geen belemmeringen om ook overdag tussen 10.00 en 22.00 uur ligplaats in te nemen aan voornoemde steiger. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat volgens het college geen noodzaak daartoe bestaat, aangezien geen nautische belangen als bedoeld in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet aanwezig zijn. In geschil is of de afwijzing van het verzoek van Amsterdam Canal Cruises in rechte stand kan houden.
2. Het college heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit van 28 mei 2014 een advies van de bezwaarschriftencommissie van 16 mei 2014 en de nautische adviezen van Waternet van 23 januari 2014 en 10 februari 2014 ten grondslag gelegd. In de nautische adviezen is vermeld dat bij de herbouw van brug 84, gelegen nabij de steiger ter hoogte van het H.M. van Randwijkplantsoen, is bepaald dat binnen een afstand van 40 m van deze brug geen objecten of schepen in openbaar water mogen worden geplaatst of afgemeerd. Voorts is daarin vermeld dat op de Singelgracht het doorvaartprofiel B van toepassing is hetgeen betekent dat ten minste een vaarwegbreedte van 13 m beschikbaar dient te zijn. Deze afstand wordt als minimale voorwaarde gezien voor de scheepvaart om dit gedeelte van de Singelgracht vlot en veilig te kunnen passeren. Afmeren in een dergelijk doorvaartprofiel levert een overtreding op van artikel 7.02, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpr, waarin is bepaald dat afmeren in een engte als bedoeld in artikel 6.07 van het Bpr niet is toegestaan. Vanwege deze nautische redenen is aan de aan Amsterdam Canal Cruises verleende ligplaatsvergunningen het voorschrift verbonden dat tussen 10.00 en 22.00 uur niet ter plaatse mag worden afgemeerd. Buiten die uren geldt het voorschrift niet. Weliswaar kan dan ook een engte ontstaan, maar omdat het scheepvaartverkeer minder intensief is, is de vaarweg ter plaatse voldoende overzichtelijk om een tegenligger te kunnen waarnemen. Daarnaast biedt het Bpr voldoende waarborg voor een vlotte en veilige passage. Het instellen van een ontmoetingsverbod is dan ook niet noodzakelijk, aldus de adviezen. Nu uit de adviezen naar voren komt dat geen nautisch belang aanwezig is op grond waarvan een ontmoetingsverbod moet worden ingesteld, en de noodzaak daartoe derhalve ontbreekt, is de afwijzing gehandhaafd, aldus het college.
3. De rechtbank heeft het verzoek van Amsterdam Canal Cruises aangemerkt als een verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit in het kader van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (hierna: Babs). De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 5 van het Babs, in samenhang gelezen met artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet, alleen die belangen heeft af te wegen waarvoor deze regeling in het leven is geroepen. Andersoortige belangen kunnen alleen bij de beoordeling worden betrokken voor zover ze voldoende zijn verweven met de belangen die de betreffende regeling beoogt te beschermen. De bedrijfsbelangen van Amsterdam Canal Cruises houden onvoldoende verband hiermee, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de omstandigheid dat het geldige bestemmingsplan voorziet in twee ligplaatsen niet met zich brengt dat het college alles in het werk moet stellen om onbeperkte realisatie van het bestemmingsplan mogelijk te maken. Evenmin brengt die omstandigheid mee dat een nautisch belang bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet. Bovendien beschikt Amsterdam Canal Cruises over twee ligplaatsvergunningen, zodat niet kan worden gezegd dat zij geen uitvoering kan geven aan de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Dat aan die vergunningen een voorschrift is verbonden, doet volgens de rechtbank daar niet aan af. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat een ontmoetingsverbod op andere plekken in de Singelgracht geen nautische problemen heeft opgeleverd niet betekent dat in deze situatie ook een noodzaak tot het instellen van een ontmoetingsverbod bestaat. De rechtbank is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het college terecht geen verkeersbesluit heeft genomen wegens het ontbreken van een nautisch belang daartoe.
4. Amsterdam Canal Cruises is het niet eens met deze conclusie.
Zij bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat haar bedrijfsbelangen niet zouden mogen worden meegewogen. Volgens haar staan haar bedrijfsbelangen niet in een verwijderd verband tot het verzochte verkeersbesluit. Zij voert daartoe aan dat het aan de ligplaatsvergunningen verbonden voorschrift uitsluitend daaraan is verbonden omdat het doorvaartprofiel ter plaatse voorziet in ruimte voor het kunnen voorbijvaren van vaartuigen met een breedte van 4,25 m. Dit voorschrift schaadt haar bedrijfsvoering. Indien een ontmoetingsverbod wordt ingesteld, is het voorschrift niet meer nodig. Bovendien heeft het college volgens haar de bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen regelmatig ingezet om particuliere belangen te respecteren. Amsterdam Canal Cruises bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat aan het geldende bestemmingsplan geen belang kan worden ontleend waaraan enig gewicht toekomt bij de beoordeling van haar verzoek. Aangezien in het bestemmingsplan twee ligplaatsen zijn opgenomen, is daarmee beoogd het verlenen van ligplaatsvergunningen mogelijk te maken. Dit brengt voor het college mee dat het bij het gebruik van de bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen mede gewicht dient toe te kennen aan de particuliere aanspraken die zij op grond van het bestemmingsplan zou kunnen realiseren, aldus Amsterdam Canal Cruises.
Amsterdam Canal Cruises bestrijdt verder het oordeel van de rechtbank dat het niet relevant is dat het college ermee bekend is dat de scheepvaart in de Singelgracht niet wordt gehinderd door het instellen van een ontmoetingsverbod aangezien op twee andere plekken in de Singelgracht, waaronder in de buurt van het Max Euweplein, wel een dergelijk verbod is ingesteld. Volgens haar is er derhalve geen nautisch belang dat zich verzet tegen een ontmoetingsverbod in de Singelgracht ter hoogte van het H.M. van Randwijkplantsoen.
4.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet kan toepassing van de artikelen 4, 11 en 12, behoudens het bepaalde in het tweede lid, slechts geschieden in het belang van:
a. het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer;
b. het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
c. het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen;
d. het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen;
e. het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen.
Ingevolge het tweede lid kan toepassing van artikel 4 ten behoeve van een in het eerste lid genoemd belang mede geschieden in het belang van het voorkomen of beperken van:
a. hinder of gevaar door het scheepvaartverkeer voor personen die zich anders dan op een schip te water bevinden;
b. schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot:
a. het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen;
b. verkeerstekens;
c. bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken;
d. verkeersaanwijzingen;
e. het ontvangen, bewaren en verstrekken van gegevens met betrekking tot de scheepvaart door organisaties en personen die niet deelnemen aan het scheepvaartverkeer.
Het Babs is de algemene maategel van bestuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet. Ingevolge artikel 5 van het Babs vermeldt de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet genoemde belangen aan het besluit ten grondslag liggen.
4.2. Artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet bevat een limitatieve opsomming van belangen ten dienste waarvan een verkeersbesluit kan worden genomen. De in dat artikel genoemde belangen hebben slechts betrekking op de ordening van het verkeer te water en/of het voorkomen en beperken van risico’s en gevaren die het scheepvaartverkeer met zich brengt voor de fysieke omgeving. Indien het college een dergelijk verkeersbesluit wenst te nemen, behoeft het, anders dan waarvan het college en de rechtbank zijn uitgegaan, niet de absolute noodzaak daarvan aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Indien de in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet genoemde belangen niet met het verkeersbesluit worden gediend, wordt niet toegekomen aan de vraag of en op welke wijze andere belangen bij het nemen van een verkeersbesluit dienen te worden meegewogen.
Derhalve dient eerst te worden beoordeeld of met het door Amsterdam Canal Cruises verzochte ontmoetingsverbod die belangen worden gediend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Amsterdam Canal Cruises niet aannemelijk gemaakt dat dat het geval is. Daartoe overweegt de Afdeling dat het verzoek van Amsterdam Canal Cruises tot het instellen van een ontmoetingsverbod is ingegeven vanuit haar bedrijfsbelangen. Bedrijfsbelangen worden in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet echter niet genoemd. Aanspraken die particulieren aan een bestemmingsplan ontlenen worden evenmin in dat artikel genoemd als zijnde belangen ten dienste waarvan een verkeersbesluit kan worden genomen. Amsterdam Canal Cruises heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de enkele omstandigheid dat het bestemmingsplan in twee ligplaatsen voorziet een belang als bedoeld in dat artikel dient. Ook anderszins, bijvoorbeeld door overlegging van een nautisch advies, heeft Amsterdam Canal Cruises niet aannemelijk gemaakt dat met het instellen van een ontmoetingsverbod een belang als bedoeld in dat artikel wordt gediend. Daarbij komt dat, zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, het instellen van een ontmoetingsverbod ertoe leidt dat schepen elkaar ter plaatse niet meer op tegengestelde koersen mogen passeren of voorbij mogen varen, hetgeen ten koste gaat van het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer en waarbij bovendien belangen van derden worden geschaad.
Artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet verzet zich derhalve tegen het instellen van een ontmoetingsverbod ter plaatse. Voor het college bestond dan ook geen aanleiding een verkeersbesluit te nemen. Derhalve wordt niet toegekomen aan de vraag of en op welke wijze andere belangen bij het nemen van een verkeersbesluit dienen te worden meegewogen. Aan de stelling van Amsterdam Canal Cruises dat het college de bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen regelmatig heeft ingezet om bedrijfsbelangen te respecteren, hetgeen de Afdeling opvat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, wordt voorbij gegaan, reeds omdat zij deze stelling niet met enige objectieve gegevens heeft gestaafd. Voorts brengt de enkele omstandigheid dat op twee andere plekken in de Singelgracht een ontmoetingsverbod is ingesteld niet mee dat het college gehouden was een ontmoetingsverbod in te stellen in de Singelgracht ter hoogte van het H.M. van Randwijkplantsoen nu voor elke plaats een zelfstandige beoordeling moet plaatsvinden en vastgesteld moet worden of de belangen als bedoeld in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet met het nemen van een dergelijk verkeersbesluit zijn gediend. Amsterdam Canal Cruises heeft, zoals reeds uit het voorgaande volgt, niet aannemelijk gemaakt dat die belangen worden gediend, zodat haar betoog reeds daarom niet kan slagen. De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college terecht geen verkeersbesluit heeft genomen. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
176-818.