15. Dat de hoofdhuurder [A] moet worden aangemerkt als een huishouden volgt de voorzieningenrechter niet. Hoewel het op zichzelf mogelijk is dat één persoon een huishouden vormt, volgt dat in dit geval niet uit de geconstateerde feiten en omstandigheden. Het college heeft bij deze conclusie kunnen betrekken dat [A] niet staat ingeschreven in de Brp op het adres en dat hij tot nu toe bij controles niet in de woning is aangetroffen. Verder is op de zitting gebleken dat het aanzienlijke huurbedrag (volgens de huurovereenkomst € 4.200,- per maand en volgens de verklaring van eiser ter zitting € 3.000,- per maand indien [A] zich “netjes” gedraagt) niet door [A] zelf wordt betaald maar nog steeds door zijn werkgever [bedrijf]. Uit niets blijkt dat [A] als hoofdhuurder enige zeggenschap heeft over wat er met de woning gebeurt of dat hij de woning (grotendeels) voor zichzelf zou kunnen gebruiken als hij dat zou willen. Verklaard is immers dat [bedrijf] bepaalt wie er in de woning slaapt. Dat [A] op enige andere wijze een bijzondere status heeft ten opzichte van de overige (tijdelijke) bewoners, is niet gebleken, terwijl hij wel verregaande contractuele verplichtingen lijkt te zijn aangegaan jegens eiser.
15. Verder heeft het college kunnen concluderen dat ook uit de feitelijk aangetroffen situatie en de inrichting van de woning niet blijkt dat [A] de woning als huishouden gebruikt. De woning is namelijk niet als zodanig ingericht. Er zijn weinig tot geen persoonlijke spullen van [A] (of van andere bewoners) aangetroffen. De woning is sober gemeubileerd en de planken in de (koel)kasten zijn ingedeeld op naam. In de slaapkamers zijn slechts bedden aangetroffen (elf stuks) en een enkele kast. De kamers zijn niet persoonlijk ingericht en welke kamer [A] zou gebruiken is ook niet komen vast te staan. Daar komt nog bij dat eiser op zitting heeft verklaard dat er in totaal ongeveer achttien mensen van [bedrijf] in een poule gebruik maken van de woning, en dat het bij alle vier de woningen van eiser in de straat gaat om ongeveer honderd chauffeurs in ploegendienst. De voorzieningenrechter vindt het volstrekt ongeloofwaardig dat [A] met al deze mensen een persoonlijke en bijzondere vriendschapsrelatie onderhoudt. Dat dit niet zo is, blijkt ook wel uit de verklaringen die de aangetroffen werknemers bij de controles hebben afgelegd. De stelling van eiser dat de groep chauffeurs die in ploegendienst van de woning gebruik maken moeten worden aangemerkt als logees van [A], vindt de voorzieningenrechter dan ook niet navolgbaar. Al met al kan het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders zijn dan dat de gepresenteerde contractuele situatie en het naar voren brengen van [A] als ‘huishouden’ uitsluitend is bedoeld om het werkelijke gebruik van de woning te verhullen.
15. Dat het [A] volgens de huurovereenkomst is toegestaan om de woning te delen met collega’s, maakt het voorgaande niet anders. De tekst van het huurcontract is immers niet leidend voor de vraag of sprake is van een huishouden. Daarvoor moet primair worden gekeken naar het feitelijke gebruik. Bovendien staat er in artikel 31 van de overeenkomst dat dit gebruik gebonden is aan voorwaarden. Het delen van de woning mag volgens het huurcontract alleen als deze collega’s hun eigen slaapkamer hebben, en er geldt een maximum van 4 huishoudens tegelijk. Gelet op de aangetroffen situatie tijdens de controles werd zelfs daaraan niet voldaan, wat betekent dat het feitelijk gebruik zelfs in strijd is met hetgeen bepaald in de huurovereenkomst.
15. Omdat [A], noch de overig aangetroffen personen, kunnen worden aangemerkt als een huishouden, is sprake van bewoning in strijd met zowel het bestemmingsplan als de Huisvestingsverordening. Dat sprake zou zijn van een hospita-situatie is gelet op het voorgaande uitgesloten. Daarvoor moet immers sprake zijn van een huishouden dat een deel van de woning verhuurt aan een ander huishouden. De beroepsgronden slagen niet.
Het onderzoek naar schaarste en leefbaarheid
15. De voorzieningenrechter volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de Huisvestingsverordening onverbindend is omdat onvoldoende zou zijn onderbouwd dat een vergunningplicht bij omzetting naar onzelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor alle woningen in de gemeente. Uit de toelichting op de Huisvestingsverordening, en dat wat het college daar op zitting nader over heeft toegelicht, volgt genoegzaam dat hier onderzoek naar is gedaan door de Provinciale Metropoolregio Amsterdam en door het adviesbureau Companen. Uit dat onderzoek volgt dat sprake is van schaarste aan woonruimte in deze regio, en met name in [woonplaats] en [woonplaats]. Omdat [woonplaats] een vestingstad is bestaan er weinig tot geen uitbreidingsmogelijkheden. Met een vergunningplicht is bovendien bij uitstek bedoeld om een situatie zoals deze te voorkomen en/of reguleren. Het is verder ook niet zo dat omzetting naar onzelfstandige woonruimte nooit mag in [woonplaats]. Daarvoor zal echter een vergunning moeten worden aangevraagd. De voorzieningenrechter vindt dat de besluitvorming op dit punt niet onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Legalisatie
15. Dat de last niet zou mogen worden opgelegd omdat concreet zicht op legalisatie zou bestaan, is tot slot niet aannemelijk geworden. Op de zitting is gebleken dat eiser wel een omzettingsvergunning heeft aangevraagd, maar dat deze buiten behandeling is gesteld omdat de gevraagde aanvullende stukken niet zijn aangeleverd. Het college heeft bovendien aangegeven dat een dergelijke vergunning voor de bestaande situatie zeer waarschijnlijk niet zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
15. De voorzieningenrechter ziet in de stelling van eiser dat hij door de last noodgedwongen mensen op straat zou moeten zetten geen reden voor het oordeel dat het college had moeten afzien van het opleggen van de last. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om te voldoen aan de wettelijke regels voor het verhuren van zijn woning. Daarnaast is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo dat eiser als gevolg van de last mensen op straat moet zetten. Als – zoals eiser stelt – [A] het huishouden vormt dat de woning huurt, dan mag hij daar gewoon blijven wonen. Maar wel in zijn eentje. Het is niet de bedoeling dat hij (of [bedrijf]) de woning als hotel/pension gebruikt voor zijn collega’s. Omdat die collega’s in strijd met de geldende regels in de woning verbleven zullen zij (al dan niet door tussenkomst van [bedrijf]) een ander tijdelijk onderkomen moeten zoeken.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit waarin eiser gelast wordt het strijdig gebruik van de woning te (laten) beëindigen in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.