ECLI:NL:RBMNE:2025:2665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
16.031869.25 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar inbraak en diefstal met getuigenverhoor

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van inbraak en diefstal. De rechtbank heeft het onderzoek, dat op 19 mei 2025 was gesloten, heropend om twee getuigen te horen. De officier van justitie, mr. M. Harmsen, en de raadsman van de verdachte, mr. H.C. Meijer, hebben hun standpunten naar voren gebracht. De verdachte is geboren in 1964 en is gedetineerd. De tenlastelegging omvat twee feiten van inbraak en diefstal in woningen, waarbij goederen van benadeelden zijn weggenomen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen beoordeeld. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van drie verbalisanten belastend zijn voor de verdachte en dat deze getuigen in persoon gehoord moeten worden om de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie, rekening houdend met de Keskin-jurisprudentie, vereist dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om de getuigen in haar aanwezigheid te horen. De rechtbank heeft besloten dat het horen van twee van de verbalisanten voldoende is, omdat zij het meeste contact met de verdachte hebben gehad en relevante informatie kunnen verstrekken.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de verplichting om de getuigen te horen binnen 90 dagen. De beslissing is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en de eisen van een eerlijk proces volgens artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft de oproeping van de verdachte en zijn raadsman geregeld en de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld voor het horen van de getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.031869.25 (P)
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit tussenvonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Harmsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit tussenvonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 31 december 2024 tot en met 1 januari 2025, in een woning aan [adres] in [woonplaats] , samen met een ander, heeft ingebroken en uit die woning geld en goederen toebehorende aan [benadeelde 1] heeft weggenomen;
feit 2:
in de periode van 25 oktober 2023 t/m 27 oktober 2023, in een woning aan [adres] in [woonplaats] , samen met een ander, heeft ingebroken en uit die woning geld en goederen toebehorende aan [benadeelde 2] heeft weggenomen.

3.HEROPENING VAN HET ONDERZOEK

De rechtbank zal het onderzoek, dat op de zitting van 19 mei 2025 is gesloten, heropenen om een tweetal getuigen te horen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van drie verbalisanten, te weten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor het geval de rechtbank de door deze drie verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van herkenning zou gebruiken voor het bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen.
De raadsman heeft op 17 februari 2025 het verzoek tot het horen van deze verbalisanten als getuigen ingediend bij de rechter-commissaris. Hij heeft hierbij, kort gezegd, aangevoerd dat de drie verbalisanten gelet op de Keskin-jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2021:576) als belastende getuigen beschouwd moeten worden. De drie verbalisanten hebben elk in hun proces-verbaal gerelateerd dat zij verdachte herkennen op een beeld afkomstig van een deurbelcamera. Het is evident dat de verklaringen van die drie verbalisanten een belastende strekking hebben. Sterker nog, die vermeende herkenning door deze verbalisanten is het enige direct belastende bewijs jegens verdachte en de rechtbank heeft het bevel gevangenhouding ook gegrond op de verklaringen van deze drie verbalisanten.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 13 maart 2025 dit verzoek afgewezen.
De raadsman heeft op 26 maart 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft bij beschikking van 17 april 2025 het bezwaarschrift gegrond verklaard en de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld, teneinde de verdediging de mogelijkheid te geven om binnen 14 dagen schriftelijk vragen in te dienen bij de rechter-commissaris, die deze vragen aan de drie verbalisanten zou voorleggen met de opdracht om deze binnen 14 dagen nadien te beantwoorden in een aanvullend proces-verbaal op ambtseed.
De raadsman heeft op de zitting van 19 mei 2025 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten wenst te toetsen. Dit toetsen gaat niet, dan wel onvoldoende, door het enkel stellen van schriftelijke vragen en een schriftelijke beantwoording daarvan, waarbij de mogelijkheid bestaat dat de verbalisanten onderling de inhoud van de aanvullende processen-verbaal met elkaar afstemmen. De verdediging meent dat zij recht heeft op een mondeling verhoor en dus ook in staat moet worden gesteld om die verbalisanten in een mondeling verhoor – dus ‘face to face’ – te bevragen, waarbij die vragen in dat verhoor ook mondeling worden beantwoord. De verdediging gaat uitdrukkelijk niet akkoord met het enkel kunnen stellen van schriftelijke vragen.
De officier van justitie heeft betoogd dat de getuigenverzoeken moeten worden afgewezen, omdat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om schriftelijke vragen aan de verbalisanten te stellen en geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid.
Nu de rechtbank de herkenningen van verdachte door de verbalisanten op dit moment voldoende betrouwbaar acht en met het gebruik van (één of meer van) deze herkenningen tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde kan komen, dient het voorwaardelijk verzoek van de verdediging beoordeeld te worden. De rechtbank overweegt het volgende. Hier doet zich, rekening houdend met de Keskin- rechtspraak, de situatie voor dat het belang van de verdediging bij het in haar aanwezigheid horen van de genoemde getuigen moet worden verondersteld, omdat de genoemde getuigen belastend verklaren (zie ook ECLI:NL:HR:2021:1088). De rechtbank moet beoordelen of de belastende verklaringen toch kunnen worden gebruikt voor het bewijs, ook al zijn de verbalisanten niet als getuige gehoord. De rechtbank constateert dat een bewezenverklaring voor feit 1 in beslissende mate berust op (één of meer van) de herkenningen en dat er geen goede reden is dat de getuigen niet konden worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat met het aanbod tot het stellen van schriftelijke vragen aan de verbalisanten (die schriftelijk zouden worden beantwoord) en het tonen van de camerabeelden op zitting in dit geval onvoldoende compenserende factoren zijn geboden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een mondeling vraag en antwoord-verhoor in beginsel de meest geschikte setting is om de betrouwbaarheid van een verklaring van een getuige te toetsen, dat er geen (goede) reden is om de verbalisanten niet te horen en dat het horen van de verbalisanten naar verwachting op korte termijn kan plaatsvinden.
Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat de procedure in zijn geheel niet zou voldoen aan de eisen die artikel 6 EVRM daaraan stelt, als één of meer van de herkenningen voor het bewijs zouden worden gebruikt zonder de verdediging in staat te stellen deze getuigen te horen.
De rechtbank is van oordeel dat volstaan kan worden met het horen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Volgens de processen-verbaal van herkenning die door hen zijn opgesteld, hebben zij het meeste contact gehad met verdachte en bovendien heeft [verbalisant 1] de bewegende beelden bekeken. Verbalisant [verbalisant 3] heeft slechts éénmaal in 2018 contact met verdachte gehad, daarom is het op dit moment niet nodig om ook hem te horen.
Het verzoek van de verdediging tot het horen van twee van de verbalisanten als getuigen zal daarom worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing vermeld.
De rechtbank zal het onderzoek daarom heropenen en het onderzoek voor onbepaalde tijd schorsen tot een nader te bepalen datum, in ieder geval binnen 90 dagen na het wijzen van dit tussenvonnis, zodat voornoemde onderzoekshandelingen uitgevoerd kunnen worden.

4.BESLISSING

De rechtbank:
-
heropenthet onderzoek ter terechtzitting dat op 19 mei 2025 is gesloten;
-
schorsthet onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijdtot een in overleg met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte nader te bepalen tijdstip, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat het onderzoek nog niet is afgerond en het zittingsrooster van de rechtbank een eerdere voortzetting niet toelaat, langer is dan één maand, maar niet langer dan drie maanden;
- beveelt de oproeping van verdachte, zijn raadsman, alsmede de kennisgeving aan de benadeelde partijen, tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde als getuigen te horen:

de heer [verbalisant 1] ,stamnummer [stamnummer] , brigadier bij de eenheid Midden Nederland;

de heer [verbalisant 2] ,stamnummer [stamnummer] , hoofdagent bij de eenheid Midden Nederland;
en voorts datgene te doen wat de rechter-commissaris ambtshalve noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juni 2025.
Mr. M.J. Terstegge is buiten staat dit tussenvonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2024 tot en met 1 januari 2025 te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres] te [woonplaats] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
een geldbedrag, een Playstation 5, parfum, sieraden, horloge(s), een bril en/of controllers voor de Playstation 5, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2023 tot en met 27 oktober 2023 te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres] te [woonplaats] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
een geldbedrag, een controller voor de Playstation 5, een Sonos speaker, een Gouden Kalf beeldje, een horloge, een zonnebril, een labelprinter en/of een postzegelverzameling, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.