ECLI:NL:RBMNE:2025:2647

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/707 en UTR 24/657
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig verkeersbesluit gemeente Nieuwegein met betrekking tot dynamische knip

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 26 mei 2025, wordt het verkeersbesluit van de gemeente Nieuwegein om een dynamische knip te realiseren op de [straat 1] ter hoogte van de [straat 2] beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de onderbouwing onvoldoende is. De eisers, bestaande uit verschillende ondernemers en een particulier, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit, dat hen nadelige gevolgen zou opleveren. De rechtbank stelt vast dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond dat het verkeersbesluit de verkeersveiligheid dient en dat de gevolgen voor de eisers niet adequaat zijn afgewogen.

De rechtbank vernietigt de besluiten op bezwaar van 20 december 2023 en draagt de gemeente op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige verkeerssituatie en de belangen van de eisers. De rechtbank benadrukt dat er een verkeerskundig onderzoek moet worden uitgevoerd en dat de gemeente de zorgen van de korpschef over de bereikbaarheid van hulpdiensten en de verkeersdruk op omliggende kruispunten serieus moet nemen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij bestuursbesluiten, vooral wanneer deze aanzienlijke gevolgen hebben voor de betrokkenen.

De rechtbank veroordeelt de gemeente tot betaling van proceskosten aan de eisers, die in totaal € 1.814,- bedragen, en bepaalt dat het griffierecht van € 371,- aan de eisers moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/707 en UTR 24/657

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eisers 1] B.V.,

[eisers 2] ,
[eisers 3] ,
[eisers 4] B.V.,
[eisers 5] ,
[eisers 6] B.V.,
[eisers 7] ,
[eisers 8] ,
[eisers 9] V.O.F.,
[eisers 10] B.V.,
[eisers 11] ,
[eisers 12] B.V.,
[eisers 13] ,
[eisers 14] ,
[eisers 15] ,
[eisers 16] ,
uit [plaats] , eisers 1 (hierna: de ondernemers),
(gemachtigden: mr. M.W. Holtkamp en mr. T. Ahsmann),

[eiser 2] , uit [plaats] , eiser 2, (hierna: [eiser 2] )

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin)
gezamenlijk: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein

(gemachtigde: mr. D.T. de Winter).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verkeersbesluit van het college van 24 maart 2023 om een dynamische knip te realiseren op de [straat 1] ter hoogte van de [straat 2] in Nieuwegein .
Eisers zijn het hier niet mee eens. Het college heeft hun bezwaren bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2023 (de bestreden besluiten) ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld. Het college heeft in de zaken verweerschriften ingediend. De rechtbank heeft besloten om de zaken gevoegd te behandelen. [1]
3. De rechtbank heeft de beroepen op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- de gemachtigden van de ondernemers en [A] ( [eisers 6] ), [B] ( [eisers 1] B.V.), [C] ( [eisers 11] ) en [D] ( [eisers 8] );
- de gemachtigde van [eiser 2] en [eiser 2] ;
- de gemachtigde van het college en [verkeersdeskundige] (verkeerskundige), [adviseur mobiliteit] (adviseur mobiliteit) en [F] van onderzoeksbureau [onderzoeksbureau 1] .

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het verkeersbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de onderbouwing van het verkeersbesluit
onvoldoende is. Er is onvoldoende duidelijk geworden waarom het verkeersbesluit de verkeersveiligheid dient, wat de gevolgen van het verkeersbesluit zijn en waarom de voor eisers en andere belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onvoldoende tegen het doel opwegen. Eisers krijgen dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het verkeersbesluit en de partijen
5. In deze procedure gaat het over het verkeersbesluit van het college waarbij de [straat 1] ter hoogte van de [straat 2] tussen maandag 06:00 uur en vrijdag 16:00 uur wordt afgesloten voor doorgaand autoverkeer door middel van een verzinkbaar weggedeelte (rising step), met uitzondering van lijnbussen, brom-/fietsers en vergunninghouders. Aan beide zijden van deze zogenoemde dynamische knip wordt een brom-/fietspad gecreëerd.
6. Eisers zijn het niet eens met het verkeersbesluit. Zij zijn allen met hun panden, ondernemingen en hun stichting gevestigd in de directe omgeving van de voorgenomen knip en vrezen dat het verkeersbesluit voor hen negatieve gevolgen heeft. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat eisers allemaal (ook) bezwaar hebben gemaakt tegen het verkeersbesluit. Eisers zijn daarom ontvankelijk in hun beroep.
De voorbereiding van het verkeersbesluit

Horen in de bezwaarfase

7. De ondernemers voeren aan dat zij ten onrechte apart van elkaar en van [eiser 2] zijn gehoord. Dat is in strijd met artikel 7:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover dit al was toegestaan had het college de stukken van de andere bezwaarmakers met hen moeten delen, en dat is ook niet gebeurd.
8. De rechtbank geeft de ondernemers op dit punt gelijk. In artikel 7:6 van de Awb staat als uitganspunt dat belanghebbenden in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Van dat uitganspunt kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken, maar het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat daar in deze zaak sprake van was. Daarnaast heeft het college nagelaten om de belanghebbenden op de hoogte te stellen van dat wat op de andere hoorzittingen buiten hun aanwezigheid is besproken. Het besluit is gelet hierop onzorgvuldig voorbereid.
De pilot
9. Eisers voeren aan dat het verkeersbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het college spreekt van een pilot van één jaar terwijl er uit het besluit niet volgt dat sprake is van een beperkte tijdsduur. Ook is het onduidelijk op basis van welke criteria zal worden beoordeeld of het verkeersbesluit de door het college nagestreefde doelen bereikt en of de knip al dan niet wordt opgeheven.
10. De rechtbank geeft eisers ook op dit punt gelijk. Het college heeft uitgelegd dat het de bedoeling is om de knip in de vorm van een pilot van één jaar te realiseren, maar dat blijkt onvoldoende uit het verkeersbesluit. In het verkeersbesluit staat namelijk alleen bij de overwegingen dat de knip in werking zal zijn voor een jaar in verband met de pilot, maar in het verkeersbesluit zelf staat niet dat de knip de beperkte tijdsduur van een jaar heeft. Dat betekent dat de knip na een jaar blijft bestaan, tenzij het college dan beslist dat de knip ongedaan zal worden gemaakt. Met andere woorden: het college hoeft geen nieuw verkeersbesluit te nemen als het de knip wenst door te zetten. Daarmee ontbreekt het aan rechtsbescherming op het moment dat het jaar voorbij is en de knip niet ongedaan wordt gemaakt. De toezegging van het college op de zitting dat het ook in zo’n geval een verkeersbesluit zal nemen, vindt de rechtbank onvoldoende zekerheid bieden. Daarnaast wijzen eisers er terecht op dat uit het verkeersbesluit niet duidelijk blijkt wat de randvoorwaarden en beoordelingscriteria zijn bij een te nemen beslissing over de voortgang van de knip. Zo staat er in de overwegingen alleen dat: “de pilot na zes maanden in samenspraak met politie hulpdiensten, ondernemers van de winkelcentra aan de [straat 1] en fietsersbond Nieuwegein tussentijds geëvalueerd zal worden met focus op bezoekersaantallen/omzet winkelcentra, verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling” en dat “de uitkomsten van vorenbedoelde evaluatie na zes maanden basis zullen zijn voor het bepalen of de pilot onveranderd wordt voortgezet, wordt aangepast of stopgezet”. Dit is onvoldoende concreet. In de besluiten op bezwaar is dit bovendien niet aangepast of verduidelijkt, omdat daarin wederom slechts staat dat de uitkomsten van de evaluatie na zes maanden zullen dienen ter beantwoording van de vraag of de pilot onveranderd wordt voortgezet, aangepast of stopgezet.

Tussenconclusie

11. Gelet op het voorgaande zijn de besluiten op bezwaar onzorgvuldig voorbereid en kennen zij motiveringsgebreken. De rechtbank vernietigt daarom die besluiten. De rechtbank zal hieronder beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.

De onderbouwing van het verkeersbesluit

12. Eisers voeren aan dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het verkeersbesluit verkeersbelangen als bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dient. Volgens het college moet het aantal verkeersbewegingen op de [straat 1] worden verlaagd. Er is echter geen verkeerskundig onderzoek door het college gedaan naar de (on)veiligheid van de huidige verkeerssituatie, waardoor nergens uit blijkt dat ingrijpen op dit moment noodzakelijk is. Ook is er volgens eisers geen verkeerskundig onderzoek gedaan naar de gevolgen van de knip voor het verkeer op de [straat 1] en de directe omgeving. Er is slechts onderzoek gedaan naar de beste plek voor het plaatsen van de knip, en ook dat onderzoek is volgens eisers niet zorgvuldig uitgevoerd. [eiser 2] wijst er in dit kader nog specifiek op dat de uitgevoerde verkeerstellingen onvoldoende nauwkeurig zijn uitgevoerd omdat onduidelijk is of het verkeer uit zijstraten ook in die tellingen is betrokken. Daarnaast adviseert de korpschef van de politie negatief over de voorgenomen knip. Zijn zorgen hebben te maken met de bereikbaarheid van hulpdiensten en de toename van de verkeersdruk op omliggende kruispunten en daarmee de kans op ongevallen. Het college is daar volgens eisers aan voorbij gegaan zonder uit te leggen hoe het de zorgen van de korpschef wegneemt. Verder zijn de gevolgen van een knip voor de eisers onvoldoende in kaart gebracht door het college en is daar in de belangenafweging onvoldoende gewicht aan toegekend. De ondernemers maken zich zorgen over het verwachte omzetverlies, wat volgens hen groter zal zijn dan de voorspelde 1,8% uit het advies van onderzoeksbureau [onderzoeksbureau 1] . [eiser 2] maakt zich met name zorgen over de bereikbaarheid van het cultureel centrum.
12. De rechtbank is van oordeel dat eisers gelijk hebben dat het onderzoek naar en de onderbouwing van het verkeersbesluit onvoldoende zijn. Dat licht zij als volgt toe.
12. De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen in artikel 2 van de WVW. Het college hoeft de absolute noodzaak van een verkeersbesluit niet aan te tonen, maar het college moet wel naar behoren motiveren wat nodig is gelet op de verkeersbelangen en de gevolgen daarvan inzichtelijk maken. Vervolgens moet het college de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het college beleidsruimte. De rechtbank gaat niet na of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar kijkt of de belangenafweging inzichtelijk is en of de uitkomst van de belangenafweging evenredig is met het doel van het verkeersbesluit. [2]
15. De rechtbank vindt dat het college met de overgelegde onderzoeken en overige stukken onvoldoende heeft onderbouwd dat ingrijpen op de [straat 1] nodig is in het belang van de verkeersveiligheid en dat de knip geschikt is om dat doel te bereiken. Op basis van wat op de zitting is besproken, begrijpt de rechtbank dat het verkeersbesluit vooral is genomen in het belang van de verkeersveiligheid en dat het college daarbij met name van belang heeft geacht dat de knip het aantal verkeersbewegingen op de [straat 1] doet afnemen. Volgens het college moet dat aantal verkeersbewegingen onder de 10.000 komen om het oversteken van de weg voor fietsers en voetgangers acceptabel te maken.
15. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende is komen vast te staan dat de [straat 1] in verkeerskundig opzicht geschikt is voor maximaal 10.000 verkeersbewegingen per dag. Dit is door het college slechts gezegd, maar niet onderbouwd. Daar komt bij dat zelfs als de rechtbank zou uitgaan van dit maximum, de rechtbank op basis van de tellingen van verkeersonderzoeksbureau [onderzoeksbureau 2] niet kan vaststellen dat een knip nodig is om de verkeersbewegingen onder de 10.000, althans naar een voor de verkeersveiligheid acceptabel aantal terug te brengen. De rechtbank beschikt slechts over drie pagina’s tabel met tellingen op werkdagen in de periode van 26 maart tot en met 9 april 2022. Niet duidelijk is of die tabel het volledige onderzoeksbeeld laat zien en of daaruit de conclusie kan worden getrokken dat er gemiddeld op een werkdag 10.866 motorrijwielen over de [straat 1] rijden, zoals door het college gesteld. Dit aantal ligt bovendien vrij dicht op de 10.000 waardoor de vraag kan worden gesteld of de knip wel nodig is ten behoeve van de verkeersveiligheid. De stelling van het college dat het aantal verkeersbewegingen te hoog is, en dat het terugbrengen van dat aantal bewegingen naar een getal onder de 10.000 bijdraagt aan de verkeersveiligheid, is de rechtbank daarom niet gebleken.
15. De rechtbank ziet ook geen onderbouwing voor het aanbrengen van een knip in het door het college overgelegde Mobiliteitsprogramma Nieuwegein 2030. Dat stuk bevat slechts een (politieke) visie op het uitbreiden van de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van Nieuwegein . In het document wordt de wens geuit om een knip te realiseren op de [straat 1] , maar enige verkeerskundige onderbouwing voor die maatregel ontbreekt in dit stuk. Daarnaast staat er in het Mobiliteitsprogramma dat een knip slechts wordt aangebracht indien andere maatregelen zorgen voor onvoldoende effect. Of er voorafgaand aan het verkeersbesluit alternatieven zijn onderzocht, die onvoldoende effect bleken te hebben, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Het college heeft dat op zitting als zodanig gesteld, maar die stelling is niet met stukken onderbouwd.
18. Daarnaast volgt uit het onderzoek van DTV evenmin dat verkeerskundig ingrijpen op de [straat 1] aangewezen is. DTV heeft gelet op de onderzoekvraag van het rapport slechts onderzocht waar de knip het beste kan worden gerealiseerd en niet of er een knip moet komen. Het college heeft dat op de zitting ook bevestigd.
18. Daar komt nog bij dat de korpschef van de politie negatief heeft geadviseerd over het aanbrengen van een knip op de door het college gewenste plek, juist gelet op de verkeersveiligheid. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wat het college heeft ondernomen om de door de korpschef geuite zorgen weg te nemen. Hoewel het college wel heeft gereageerd op de opmerkingen over de bereikbaarheid van hulpdiensten, geldt dat niet voor de zorgen van de korpschef over de toename van de verkeersdruk op de omliggende kruispunten en het daaruit voortvloeiende risico op extra ongevallen. Daar is verder ook geen verkeerskundig onderzoek naar gedaan. Het college heeft op zitting nog wel gesteld dat er nader overleg is geweest met de korpschef en dat er daar is gesproken over dit punt, maar dat volgt niet uit de overgelegde stukken.
18. Kortom: het college heeft onvoldoende onderbouwd dat met het verkeersbesluit de verkeersveiligheid wordt gediend. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vraag of en op welke wijze andere belangen, zoals die van eisers, bij het nemen van het verkeersbesluit zijn meegenomen. Dit betekent ook dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. Er is geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om het college via een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen omdat de uitkomst naar de huidige stand van zaken nog teveel openligt. De rechtbank zal het college daarom opdracht geven om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen. Het college zal daarbij eerst moeten beoordelen of er in het belang van de verkeersveiligheid maatregelen nodig zijn en zo ja, of dat dan een knip is of dat er alternatieven mogelijk zijn. Dit moet het college ex nunc beoordelen, oftewel: aan de hand van de huidige (verkeers)situatie. Aan de beoordeling moet een verkeerskundig onderzoek ten grondslag worden gelegd met zo nodig nieuwe, recente tellingen van het verkeer, waarbij het college niet alleen de situatie op de [straat 1] betrekt, maar ook de verkeerskundige gevolgen voor de omliggende wegen. In dat kader dient het college wederom advies van de korpschef te vragen.
18. Naar aanleiding van dit onderzoek moet het college bepalen of het afziet van de knip of dat het tot de conclusie komt dat een knip de verkeersveiligheid dient. Als het college vindt dat een knip de verkeersveiligheid dient, dan zal het college vervolgens dat verkeersbelang kritisch moeten afwegen tegen de belangen van eisers. Voor de volledigheid geeft de rechtbank in dat verband aan het college mee dat zij de belangenafweging die er nu ligt onvoldoende vindt. Het college zal in een nieuw te maken belangenafweging de belangen van [eiser 2] , specifiek haar zorgen over bereikbaarheid, kenbaar moeten meewegen. Voor de ondernemers zullen de nadelige gevolgen, in het bijzonder het gevreesde omzetverlies, nader in kaart moeten worden gebracht. Daarbij moet het college het door de ondernemers in de bezwaarfase ingebrachte rapport van Analyzus betrekken. Verder geeft de rechtbank het college in overweging om het gevreesde omzetverlies van de ondernemingen te (laten) beoordelen aan de hand van omzetcijfers van de ondernemingen. Als het college afziet van een knip, dan hoeven eisers niet opnieuw te worden gehoord in bezwaar. Als het college vasthoudt aan de knip op basis van de resultaten van het uit te voeren onderzoek, dan zullen eisers wel – in elkaars aanwezigheid – moeten worden gehoord voordat opnieuw op hun bezwaren wordt beslist.

Conclusie en gevolgen

22. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank vernietigt de besluiten op bezwaar vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel (artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb). Het college moet nieuwe besluiten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor – gelet op het benodigde verkeerskundig onderzoek – zestien weken.
22. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, veroordeelt zij het college in de proceskosten die eisers in beroep hebben gemaakt.
22. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigden van de ondernemers stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
22. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van [eiser 2] stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
22. De rechtbank zal bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
UTR 24/707
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 20 december 2023;
  • draagt het college op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de ondernemers;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan de ondernemers moet terugbetalen.
UTR 24/657
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 december 2023;
  • draagt het college op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan [eiser 2] ;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan [eiser 2] moet terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:720 en van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1629.