ECLI:NL:RBMNE:2025:259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/6494
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door gedeputeerde staten over beheerplan Engbertsdijksvenen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 februari 2025, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de gedeputeerde staten van de provincie Overijssel over het beheerplan voor Engbertsdijksvenen. Eisers, eigenaren van een landgoed en een vennootschap onder firma, hebben in 2022 een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten waarin werd bepaald dat de gedeputeerde staten opnieuw moesten beslissen over de vergunningplicht voor perceelontwatering in de nabijheid van het Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedeputeerde staten niet binnen de gestelde termijn van 26 weken een nieuw besluit hebben genomen, ondanks dat zij op 24 januari 2023 een besluit hebben genomen dat niet voldeed aan de vereisten van de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de eisers hun beroep niet onredelijk laat hebben ingediend en dat de gedeputeerde staten een dwangsom van € 250,- per dag moeten betalen voor elke dag dat zij de beslistermijn overschrijden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moeten de gedeputeerde staten de proceskosten van de eisers vergoeden, die zijn vastgesteld op € 907,-. De rechtbank draagt de gedeputeerde staten op om binnen 26 weken na de uitspraak alsnog een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6494

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eisers 1] ,eigenaren van het landgoed [naam]
[eisers 2] v.o.f., gevestigd in [vestigingsplaats]
gezamenlijk eisers
(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Schimmer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld na de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2022 [1] (de rechtbankuitspraak). In de rechtbankuitspraak staat dat gedeputeerde staten opnieuw moeten beslissen over het in het beheerplan ‘Engbertsdijksvenen’ (het beheerplan) opnemen van een afstand vanaf het Natura 2000-gebied waarbuiten de aanleg van perceelsontwatering wordt vrijgesteld van een vergunningplicht. Eisers stellen nu beroep in omdat gedeputeerde staten dat volgens hen niet hebben gedaan.
1.2.
Gedeputeerde staten hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [A] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van gedeputeerde staten, zij werd vergezeld door mr. H. Hams.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
3. Eisers hebben gedeputeerde staten met een brief van 17 juli 2023 in gebreke gesteld. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of gedeputeerde staten voor
17 juli 2023 al conform de in de rechtbankuitspraak aan hen gegeven opdracht een besluit hadden genomen. Daarover zal de rechtbank in deze uitspraak aan de hand van de beroepsgronden van eisers een oordeel geven.
De voorgeschiedenis
4. Op 14 juni 2016 hebben gedeputeerde staten het beheerplan vastgesteld. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het beheerplan, onder andere voor zover daarin een effectafstand van perceelontwatering van 1.000 meter was opgenomen. Volgens eisers was perceelontwatering binnen deze effectafstand ten onrechte niet van de vergunningplicht vrijgesteld. In de uitspraak van 25 oktober 2017 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het beheerplan onder meer vernietigd voor zover dat betrekking had op de effectafstand van 1.000 meter voor perceelontwatering en de beschrijving van de activiteiten die dienen voor perceelontwatering. De Afdeling heeft gedeputeerde staten opgedragen binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen.
5. Op 29 januari 2019 hebben gedeputeerde staten wijzigingen in het beheerplan vastgesteld. In deze wijzigingen was de aanleg van perceelontwatering opnieuw buiten de afstand van 1.000 meter tot het Natura 2000-gebied vrijgesteld van de vergunningplicht. Buiten deze afstand zijn volgens het college hydrologische effecten op het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen door onderhoud of vervanging van drainage uitgesloten. Tegen deze wijziging van het beheerplan hebben eisers opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrecht (StAB) benoemd als deskundige. De rechtbank komt in de rechtbankuitspraak tot de conclusie dat gedeputeerde staten niet goed hebben gemotiveerd waarom de effectafstand van perceelontwatering op 1.000 meter moet worden bepaald. De rechtbank heeft dit deel van het beheerplan (opnieuw) vernietigd en gedeputeerde staten opgedragen hierover een nieuw besluit te nemen. Aan deze opdracht is geen termijn gekoppeld.
6. Met het besluit van 29 maart 2023 hebben gedeputeerde staten het tijdvak waarvoor het beheerplan was vastgesteld met maximaal 6 jaar verlengd.
7. Op 24 januari 2023 hebben gedeputeerde staten besloten het onderzoek voor 20 Natura-2000-gebieden naar de invloedafstanden voor perceelontwatering en agrarische grondwateronttrekking voor beregening op te schorten en LTO-noord, de waterschappen en de terrein beherende organisaties hierover met een brief te informeren. Op de besluitenlijst van 7 februari 2023 is dit besluit als volgt gepubliceerd:
‘Op 25 november 2022 stuurden de minister en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de brief Water en Bodem sturend, en de minister van Stikstof en Natuur de brief over de Voortgang van het Nationaal Programma Landelijk gebied naar de Tweede Kamer. Deze brieven gaan ook over structurerende keuzes voor ontwatering en grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden. Het Provinciaal Programma Landelijk Gebied krijgt een grote rol in de inventarisatie van bestaande perceelontwateringen en grondwateronttrekkingen. Gedeputeerde staten hebben daarom het onderzoek voor 20 Natura 2000-gebieden naar de invloedafstanden voor perceelontwatering en agrarische grondwateronttrekking voor beregening heroverwogen en besloten dit onderzoek op te schorten. De bestuurders van de betrokken organisaties zijn per brief op de hoogte gebracht.’
8. Eisers zijn door de projectsecretaris beheerplannen Natura 2000 met een e-mail van 2 februari 2023 over het besluit van gedeputeerde staten van 24 januari 2023 geïnformeerd.
9. Nadat een eerder beroep niet tijdig beslissen vanwege het ontbreken van een ingebrekestelling door de rechtbank Noord-Nederland niet-ontvankelijk was verklaard, hebben eisers op 17 juli 2023 aan gedeputeerde staten een ingebrekestelling gestuurd. Daarna hebben zij op 4 september 2023 nogmaals een beroep niet tijdig beslissen ingediend.
Beoordeling van het geschil
10. De rechtbank stelt voorop dat gedeputeerde staten verplicht zijn om voor elk Natura 2000-gebied dat in hun provincie ligt een beheerplan vast te stellen waarin instandhoudings- en passende maatregelen voor dat Natura 2000-gebied worden opgenomen met daarbij het beoogde resultaat. Gedeputeerde staten zijn binnen een in de wet gegeven begrenzing bevoegd – niet verplicht – om in het beheerplan vergunningsvrije activiteiten aan te wijzen. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 25 oktober 2017 al heeft overwogen, staat beroep open tegen de keuze van gedeputeerde staten om bepaalde activiteiten in het beheerplan wel of niet vrij te stellen van de vergunningplicht. Eisers kunnen dus opkomen tegen het in het beheerplan ontbreken van een aanwijzing van activiteiten die volgens hen wel van de vergunningplicht hadden moeten worden vrijgesteld. Dat hebben zij met hun beroepen tegen het beheerplan en de wijzigingen in het beheerplan ook gedaan. Eisers hebben aangevoerd dat gedeputeerde stateten bij de wijzigingen in het beheerplan perceelontwatering tot op een kortere afstand dan 1.000 meter vanaf het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen vergunningsvrij hadden moeten maken.
11. Met de rechtbankuitspraak heeft de rechtbank Noord-Nederland de effectafstand van 1.000 meter voor drainagewerkzaamheden vernietigd en gedeputeerde staten opgedragen in een nieuw te nemen besluit een beslissing te nemen op het verzoek van eisers om perceelontwatering op een kortere afstand dan 1.000 meter vanaf het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen vergunningsvrij te maken. Aan deze opdracht heeft de rechtbank geen termijn verbonden en dus geldt als termijn voor het nieuw te nemen besluit de wettelijke termijn voor het vaststellen van wijzigingen op het beheerplan van 26 weken. Dit betekent dat gedeputeerde staten 26 weken na 24 januari 2022, dat is op 18 juli 2022, een nieuw besluit hadden moeten nemen. De rechtbank stelt vast dat gedeputeerde staten dat niet hebben gedaan.
12. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of gedeputeerde staten buiten de termijn van 26 weken alsnog een nieuw besluit als bedoeld in de rechtbankuitspraak hebben genomen.
13. Op de zitting hebben gedeputeerde staten toegelicht dat zij op 24 januari 2023 een besluit hebben genomen en eisers hierover met een e-mail van 2 februari 2023 hebben geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit dat gedeputeerde staten op
24 januari 2023 hebben genomen niet een nieuw besluit zoals bedoeld in de rechtbankuitspraak. Dat met het besluit van 24 januari 2023 impliciet het besluit zou zijn genomen dat perceelontwatering in het beheerplan niet van de vergunningsplicht zal worden vrijgesteld – zoals gedeputeerde staten op de zitting hebben aangevoerd – staat nergens in dat besluit vermeld. Het besluit gaat alleen over het opschorten van het onderzoek. Ook is een dergelijke beslissing niet gemotiveerd in een ander besluit aan eisers bekend gemaakt.
14. De conclusie van het voorgaande is dat gedeputeerde staten tot op heden geen nieuw besluit hebben genomen als bedoeld in de rechtbankuitspraak.
15. Eisers hebben gedeputeerde staten op 17 juli 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Hebben eisers hun beroep onredelijk laat ingediend?
16. In het verweerschrift hebben gedeputeerde staten aangevoerd dat eisers hun beroep niet tijdig beslissen onredelijk laat hebben ingediend en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk is. [4]
17. De rechtbank is het daar niet mee eens. Eisers waren in afwachting van het onderzoek naar een nieuw model dat van toepassing zou kunnen zijn voor het bepalen van de effecten van activiteiten op de grondwaterstand in alle Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel. Zodra het model volledig zou zijn geworden moesten hierover ook nog bestuurlijke afspraken worden gemaakt met onder meer de waterschappen en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland. Daarna zou pas de toepassing van het nieuwe model volgen. De vaststelling van het nieuwe model zou dus sowieso al lang duren. Verder is door partijen en deskundigen tijdens het gehele proces steeds erkend dat de Engbertsdijksvenen een hydrologisch complex en divers gebied is. Gezien het tijdsverloop gedurende het gehele proces dat al sinds 2016 loopt, kan de rechtbank het betoog van eisers volgen, dat zij ook na het verstrijken van de termijn van 26 weken in afwachting waren van het afronden van onderzoek en nog een besluit verwachtten. Ook na de e-mail van 2 februari 2023 waarin werd medegedeeld dat het onderzoek werd opgeschort en dat gedeputeerden geen herstelbesluit zouden nemen is naar het oordeel van de rechtbank niet dermate veel tijd verstreken dat eisers hun beroep niet tijdig beslissen onredelijk laat hebben ingediend, mede gelet op het tijdsverloop tot dan toe. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de e-mail van 2 februari 2023 nog steeds geen (door een daartoe bevoegd orgaan) genomen besluit van gedeputeerde staten was.
Beslistermijn voor het alsnog nemen van een nieuw besluit met op te leggen dwangsom
18. Omdat gedeputeerde staten nog geen (nieuw) besluit hebben genomen, bepaalt de rechtbank dat gedeputeerde staten dit alsnog moeten doen. Partijen zijn het er over eens, en de Afdeling en de rechtbank Noord-Nederland hebben eerder ook al geoordeeld, dat Engbertsdijksvenen een hydrologisch complex en divers gebied is. Daarom stelt de rechtbank de termijn waarbinnen gedeputeerde staten dit moeten doen op 26 weken na het verzenden van deze uitspraak. [5]
19. De rechtbank bepaalt dat gedeputeerde staten een dwangsom van € 250,- moeten betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door gedeputeerde staten. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-.
Dwangsom niet tijdig beslissen
20. Eisers hebben verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [6]
21. Gedeputeerde staten hebben de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. [7] De dwangsom is in dit geval voor de maximale 42 dagen verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, gedeputeerde staten de onder 18 genoemde termijn krijgen om alsnog een besluit te nemen en daaraan de onder 19 genoemde dwangsom wordt verbonden.
23. De rechtbank stelt ook de door gedeputeerde staten al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 21 berekend.
23.1.
Omdat het beroep gegrond is moeten gedeputeerde staten het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Gedeputeerde staten moeten deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt gedeputeerde staten op binnen 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een nieuw besluit als bedoeld in de rechtbankuitspraak bekend te maken;
- bepaalt dat gedeputeerde staten aan eisers een dwangsom van € 250,- moeten betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijden, met een maximum van € 37.500,- ;
- stelt de door gedeputeerde staten te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat gedeputeerde staten het griffierecht aan eisers moeten vergoeden;
  • veroordeelt gedeputeerde staten tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit staat (onder meer) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
5.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
7.Op grond van artikel 8:55c van de Awb.