Bijlage
Natuurbeschermingswet 1998 (vervallen per 01-01-2017)
§ 2. Rechtsgevolgen gebieden ter uitvoering van Europeesrechtelijke verplichtingen
1. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met de eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een op grond van artikel 12, derde lid, voorlopig aangewezen gebied een beheerplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen. Het beheerplan kan zulks ook doen ten aanzien van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën projecten en andere handelingen van nationaal belang in het gebied en daarbuiten.
2 Een beheerplan als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld voor een tijdvak van ten hoogste zes jaren. Een beheerplan kan telkenmale voor een gelijk tijdvak worden verlengd.
3 Tot de inhoud van een beheerplan behoren ten minste:
a. een beschrijving van de beoogde resultaten met het oog op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten overeenkomstig de instandhoudingsdoelstelling voor het aangewezen gebied mede in samenhang met het bestaande gebruik in dat gebied en, voor zover relevant voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling, daarbuiten;
b. een overzicht op hoofdlijnen van de in de door het plan bestreken periode noodzakelijke maatregelen met het oog op de onder a bedoelde resultaten.
4 Bij de noodzakelijke maatregelen, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt rekening gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden.
5 Op de voorbereiding van een beheerplan als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
6 Beheerplannen worden niet vastgesteld dan na overleg met de besturen van gemeenten en waterschappen op het grondgebied waarvan die beheerplannen betrekking hebben.
7 Een beheerplan als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk drie jaar na dagtekening van het in artikel 10a, eerste lid, genoemde besluit voor het eerst vastgesteld.
8 Indien een gebied voorlopig is aangewezen op grond van artikel 12, derde lid, wordt in afwijking van het zevende lid, een beheerplan als bedoeld in het eerste lid uiterlijk drie jaar na dagtekening van het besluit tot voorlopige aanwijzing voor het eerst vastgesteld.
9 Gedeputeerde staten kunnen in het beheerplan beschrijvingen als bedoeld in het eerste lid opnemen die betrekking hebben op de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid.
10 Voor zover er in een beheerplan projecten worden opgenomen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, wordt het beheerplan eerst vastgesteld nadat gedeputeerde staten een passende beoordeling hebben gemaakt van de gevolgen voor het gebied, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied, en is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 19g en 19h.
1. Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vijfde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen, waaronder bestaand gebruik, alsmede de wijzigingen daarvan, overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b.
3 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op bestaand gebruik, behoudens indien dat gebruik een project is dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied.