Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert de werknemer, die van 1 augustus 1987 tot 1 september 2024 in dienst was bij de gedaagde N.V., betaling van een bedrag van € 3.637,50 netto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50% en rente. De werknemer is het niet eens met een inhouding door de werkgever op zijn eindafrekening, die is gedaan vanwege vermeend ontbreken van gereedschap. De werkgever beroept zich op verrekening, maar de kantonrechter oordeelt dat dit beroep niet slaagt. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer grotendeels toe, omdat de werkgever onvoldoende heeft aangetoond dat de werknemer verantwoordelijk was voor de ontbrekende gereedschappen. De kantonrechter stelt vast dat de werkgever niet heeft aangetoond dat de werknemer op de hoogte was van zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot de gereedschappen. De kantonrechter wijst ook de gevorderde wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten toe, evenals de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.