ECLI:NL:RBMNE:2025:230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/5677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Wet herstel toeslagen (kindregeling)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) heeft ontvangen. Eiseres, een kind van een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, heeft bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve toegekende tegemoetkoming van € 10.000,- door de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 behandeld, maar eiseres was niet aanwezig. De rechtbank oordeelt dat de kindregeling een forfaitaire tegemoetkoming biedt en geen schadevergoeding is. Eiseres betoogt dat de tegemoetkoming te laag is en doet een beroep op de hardheidsclausule van de Wht, maar de rechtbank stelt vast dat deze clausule niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de wetgever bij de totstandkoming van de kindregeling de situatie van kinderen in de toeslagenaffaire voor ogen heeft gehad. De rechtbank kan de kindregeling niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor een vaste tegemoetkoming. Eiseres verzoekt ook om immateriële schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onrechtmatig besluit is genomen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) heeft ontvangen.
2. Bij besluit van 1 maart 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiseres ambtshalve een tegemoetkoming van € 10.000,- toegekend op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.
3. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen.
5. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat zij en eiseres niet aanwezig zullen zijn op zitting om de navolgende reden. Rechtbanken hebben in gelijke of gelijkwaardige zaken recht gesproken en een beperkte uitleg gegeven aan de hardheidsclausule van de Wht en geen ruimte gezien om af te wijken van artikel 2.12 van de Wht, omdat dat artikel dwingendrechtelijk is geformuleerd. Volgens de gemachtigde is er geen behoefte of meerwaarde aan het houden van een zitting, zo lang rechtbanken niet bereid zijn hun koers te wijzigen.
6. De rechtbank geeft de gemachtigde mee dat een zitting bedoeld is om vragen te stellen, verduidelijking te vragen van standpunten en van gedachten te kunnen wisselen. Het staat de gemachtigde en eiseres natuurlijk vrij af te zien van aanwezigheid. Het is echter niet mogelijk de aanwezigheid afhankelijk te maken aan de uitkomst van de beroepsprocedure.

Totstandkoming van het bestreden besluit

7. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens de Dienst Toeslagen.
8. Sinds 5 november 2022 zijn deze herstelregelingen opgenomen in de Wht. Op grond van deze regelingen kunnen gedupeerde ouders bij wie sprake was van een behandeling op basis van institutionele vooringenomenheid of bij wie de hardheid van het wettelijke systeem tot onbillijkheden van overwegende aard leidde, compensatie of tegemoetkoming geboden worden voor onder andere materiële en immateriële schade, en voor bijkomende kosten.
9. In de Wht is ook de kindregeling opgenomen. Die regeling staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders ook een tegemoetkoming krijgen.
10. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. De Dienst Toeslagen heeft op grond van de kindregeling bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op basis van de kindregeling. De Dienst Toeslagen heeft deze tegemoetkoming vastgesteld op een eenmalige uitkering van € 10.000,-.
11. Eiseres vindt de tegemoetkoming te laag, omdat haar werkelijke schade hoger is dan de toegekende € 10.000,-. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt.
12. De Dienst Toeslagen heeft haar bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat er binnen de kindregeling geen ruimte is om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht genoemde bedragen. De kindregeling geeft recht op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming en is geen schadevergoeding, aldus Dienst Toeslagen. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen gewezen op de mogelijkheid om schade vergoed te krijgen doordat de gedupeerde ouder bij Commissie Werkelijke Schade (CWS) een verzoek kan indienen. De hardheidsclausule is volgens Dienst Toeslagen niet van toepassing omdat de hardheidsclausule niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op (uitbreiding van) de doelgroep. Daarbij verwijst Dienst Toeslagen naar artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, waarin artikel 2.12 van de Wht niet wordt genoemd.
13. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkoming die aan eiseres op grond van de kindregeling is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
15. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
16. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in geval van eiseres € 10.000,- bedraagt.
Moet de Dienst Toeslagen de werkelijk geleden schade vergoeden?
17. Eiseres voert aan dat de tegemoetkoming van € 10.000,- die zij heeft ontvangen, ontoereikend is om de schade die zij heeft geleden te vergoeden. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen de werkelijk geleden schade van eiseres moet vergoeden. Eiseres voert hierover aan dat de Dienst Toeslagen aansprakelijkheid erkent en dat daarom de schade niet gemaximeerd mag worden. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, die volgens eiseres de mogelijkheid biedt om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht vastgestelde bedragen. Daarnaast betoogt eiseres in dit kader dat de wetgever bij de invoering van de Wht niet duidelijk in beeld heeft gehad wat de schade voor veel van de kinderen van de gedupeerde ouders is geweest. Hierdoor heeft de wetgever niet voor ogen gehad dat de bedragen opgenomen in artikel 2.12 van de Wht op geen enkele wijze recht kan doen aan de situatie van veel kinderen. Dit speelt geen enkele rol bij de beoordeling door de rechtbanken. Onder verwijzing naar gevoerde gesprekken met een handjevol kinderen aan het begin van het herstelproces, wordt verder niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Aanvullend heeft zij gewezen op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam en Noord-Nederland. [1]
De hardheidsclausule
18. De hardheidsclausule in artikel 9.1 van de Wht bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Wht. Daarin wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Eiseres heeft aangevoerd dat de hardheidsclausule verwijst naar artikel 2.10 van de Wht en dat daarin artikel 2.12 van de Wht is genoemd. Daarom is volgens eiseres de hardheidsclausule wel van toepassing. De rechtbank is het daar niet mee eens. Artikel 2.10 gaat over de vraag wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, artikel 2.12 gaat over de hoogte van de tegemoetkoming. Omdat in artikel 9.1 van de Wht alleen wordt verwezen naar artikel 2.10, is het mogelijk andere mensen een tegemoetkoming te geven. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 betekent nog niet dat de hardheidsclausule zich ook uitstrekt tot die bepaling en dat het een mogelijkheid biedt om een hoger bedrag toe te wijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afwijken van de wettelijke bepaling in de Wht
19. Uit het verhaal van eiseres blijkt dat de toeslagenaffaire grote gevolgen voor haar heeft gehad. Toch kunnen die ernstige gevolgen er niet toe leiden dat de Dienst Toeslagen een hoger bedrag kan toekennen dan zij nu heeft gedaan. Daarbij is van belang dat de bedragen genoemd in artikel 2.12 geen compensatie zijn voor geleden schade, maar een tegemoetkoming. Hoofdstuk 2 van de Wht maakt onderscheid tussen compensaties en tegemoetkomingen. Een tegemoetkoming is niet bedoeld als vergoeding van schade. De wetgever heeft dit ook uitdrukkelijk overwogen.
20. Verder kan de rechtbank een wet in formele zin in beginsel niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dit is anders als het gaat om omstandigheden waar de wetgever bij de totstandkoming van de wet geen rekening mee heeft gehouden. Uit de Memorie van Toelichting van de kindregeling volgt dat de wetgever gesproken heeft met kinderen die zich in vergelijkbare situaties bevinden als die van eiser. De kinderen en jongeren hebben in hun advies aan het kabinet aangegeven dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Met de kindregeling heeft het kabinet gevolg gegeven aan deze wens. Erkenning vindt onder andere plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren is de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren per levensfase verschillen. [2] Uitgangspunt van de kindregeling is de situatie van kinderen op dit moment. Er is daarom gekozen voor een vaste financiële tegemoetkoming, ongeacht de duur van het geleden leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen dus dezelfde tegemoetkoming. [3] De kinderen en jongeren gaven in hun advies aan het kabinet aan dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Ook volgde daaruit dat de erkenning onder andere plaatsvindt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. [4] Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Voor zover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden (en dus ook het kind), een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. [5]
21. Hieruit volgt dat de wetgever de situatie van eiseres bij de totstandkoming van de kindregeling voor ogen heeft gehad. De rechtbank heeft daarom geen ruimte om de kindregeling van artikel 2.12 van de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel. De twee uitspraken waar eiseres naar heeft verwezen zijn niet vergelijkbaar, omdat die uitspraken gaan over het overnemen van schulden en niet gaan over de verlening van een tegemoetkoming.
Geen zelfstandige rechtsbescherming
22. Verder voert eiseres aan dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft als zij afhankelijk is van een ouder die bij de CWS een verzoek indient om haar schade vergoed te krijgen. Daarbij merkt zij op dat zaken van de gedupeerde ouders en hun kinderen niet parallel lopen. De kindregeling is later ingevoerd waardoor de CWS-procedure al kan zijn afgerond voordat een kind een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van de kindregeling.
23. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft, en dat zij vindt dat toepassing van artikel 2.12 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat betoog slaagt niet, vanwege de volgende redenen.
24. Zoals hiervoor al is overwogen, mag de rechtbank de toepassing van artikel 2.12 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel toetsen.
25. Over de vraag of in dit geval aanleiding bestaat om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van artikel 2.12 van de Wht leidt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de parlementaire behandeling van de Wht kan worden opgemaakt dat de compensatie die de aanvrager van de kinderopvangtoeslag ontvangt, bedoeld is voor het gehele gezin en dat de aanvrager zo nodig namens het gehele gezin (en dus ook namens de kinderen) een verzoek kan doen om compensatie van werkelijk geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wht. De kinderen van de aanvrager hebben daarnaast op grond van artikel 2.10 van de Wht recht op een tegemoetkoming uit hoofde van de kindregeling. Het doel van deze tegemoetkoming is niet om schade te vergoeden, maar om kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. [6] De wetgever heeft dus bewust ervoor gekozen om ouders en kinderen dezelfde mogelijkheden van schadevergoeding te geven, maar de aanvraag via de ouders te laten lopen, en om daarnaast voor de kinderen een aanvullende mogelijkheid van tegemoetkoming te creëren. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die de wetgever niet heeft meegenomen. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding om toepassing van artikel 2.12 van de Wht achterwege te laten.
Immateriële schadevergoeding
26. Eiseres heeft ook verzocht om immateriële schadevergoeding. Zij doet daarbij een beroep op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij door de onrechtmatige beschikkingen, het onrechtmatige handelen en het discrimineren in haar eer en goede naam en in haar persoon is aangetast. Eiseres verzoekt om een immateriële schadevergoeding van
€ 130,- per dag toe te kennen vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen. De rechtbank wordt ook gevraagd om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie.
27. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat er een aanspraak op immateriële schadevergoeding als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende heeft geleden als gevolg van de aldaar genoemde schadeoorzaken:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende.
28. Niet blijkt van een onrechtmatig genomen besluit jegens eiseres en ook aan de overige voorwaarden wordt niet voldaan. Over het verzoek van eiseres aan de rechtbank om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie kan de rechtbank kort zijn. Dat kan de rechtbank niet. De rechtbank moet het besluit toetsen dat het bestuursorgaan – in dit geval de Dienst Toeslagen – heeft genomen en doet dat door dit besluit te toetsen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals is opgesteld door de wetgever. De rechter kan daarbij niet op de stoel van het bestuursorgaan (de uitvoerende macht) of de wetgever gaan zitten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet de Dienst Toeslagen het persoonlijk dossier van de ouders van eiseres overleggen?
29. Eiseres verzoekt de Dienst Toeslagen om het persoonlijk dossier van zijn ouders aan hem te geven. Als dat niet wordt verstrekt dan dient het persoonlijk dossier met alle informatie van eiseres aan haar verstrekt te worden. De Dienst Toeslagen verschuilt zich volgens eiseres ten onrechte achter de AVG bij de weigering het dossier van haar ouders te overleggen.
30. De rechtbank overweegt als volgt. De Dienst Toeslagen moet op grond van artikel 8:42 van de Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. In deze zaak zijn dat de stukken die te maken hebben met de door Dienst Toeslagen ambtshalve toegekende forfaitaire vergoeding en die heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres toegestuurd. Het persoonsdossier van zijn ouder(s) valt daar niet onder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de Dienst Toeslagen vooringenomen?
31. Eiseres heeft ervan afgezien gehoord te worden, omdat de Dienst Toeslagen, ongeacht wat naar voren wordt gebracht, niet afwijkt van het toegekende bedrag. Hierdoor wordt de bezwaarprocedure volgens eiseres inhoudsloos. De Dienst toeslagen handelt vooringenomen en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
32. De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen de door eiseres in bezwaar aangevoerde gronden heeft besproken en opnieuw aan de Wht heeft getoetst. Hiermee heeft de Dienst Toeslagen een volledige heroverweging gemaakt. Dat een bezwaarprocedure niet leidt tot het resultaat dat eiseres wenst, betekent niet bij voorbaat dat er sprake is van vooringenomenheid. Zoals hiervoor, en ook in eerdere rechterlijke procedures, is uiteengezet, biedt de kindregeling een financiële tegemoetkoming en niet een compensatie van schade. De Dienst toeslagen noch de rechtbank hebben ruimte om een extra vergoeding of een schadevergoeding toe te kennen. Eiseres kan dit wel bereiken via een aanvraag van haar ouders bij de Commissie Werkelijke Schade.

Conclusie en gevolgen

33. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond:
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5311) en een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:3247).
2.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p.25
3.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p 30
4.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p. 25
5.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p.25
6.Zie voor dit alles Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31.