ECLI:NL:RBMNE:2025:2291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
23/5952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering wegens onzorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak heeft eiseres, die als beheerder/administratief medewerkster op een vakantiepark werkte, zich per 26 oktober 2018 ziek gemeld. Op 14 augustus 2020 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar aanvraag op 12 mei 2022 afgewezen, omdat zij op de einddatum van de wachttijd, 23 oktober 2020, meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 november 2023. Hierop heeft zij beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 behandeld, maar het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken. Na een heropening van het onderzoek heeft eiseres op 15 november 2024 aanvullende gronden ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en rapporten van verzekeringsartsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de medische beoordeling niet zorgvuldig heeft uitgevoerd, omdat de primaire arts niet geregistreerd was en de beoordeling niet op de juiste datum betrekking had. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken, met de mogelijkheid voor eiseres om te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5952-t

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Eiseres heeft gewerkt als beheerder/administratief medewerkster op een vakantiepark. Zij heeft zich per 26 oktober 2018 ziek gemeld. Op 14 augustus 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.1.
In het kader van deze WIA-aanvraag hebben een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. De arts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 29 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres haar eigen werk als beheerder/administratief medewerkster niet meer kan doen en heeft vervolgens drie voorbeeldfuncties geduid die eiseres, ondanks haar beperkingen, nog zou kunnen doen. Op basis van die functies komt de arbeidsdeskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 24,78%. Met het besluit van 12 mei 2022 heeft het Uwv de aanvraag voor een WIA-uitkering per einde wachttijd 23 oktober 2020 afgewezen, omdat zij op deze datum meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Eiseres is het daarmee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van 16 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld een nadere redactie te geven op wat op de zitting is besproken. Omdat de rechtbank geen reactie heeft ontvangen, heeft de rechtbank bij brief van 9 augustus 2024 aan partijen meegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan. Daarna is gebleken dat de voormalige gemachtigde van eiseres is geschrapt van het tableau en dat hij eiseres niet langer vertegenwoordigt. Het onderzoek is daarop heropend en eiseres is in de gelegenheid gesteld alsnog te reageren en om eventueel een nieuwe gemachtigde te zoeken.
1.4.
Op 15 november 2024 heeft (de nieuwe gemachtigde van) eiseres aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een verweerschrift van 3 februari 2025 en heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2025 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 februari 2025 ingediend.
1.5.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Het geschil

2. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan eiseres heeft geweigerd, omdat zij per einde wachttijd 23 oktober 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van wat eiseres naar voren heeft gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
Is de medische beoordeling zorgvuldig geweest?
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat de beoordeling door de primaire arts in april 2022 niet ziet op haar medische situatie op de datum in geding, 23 oktober 2020, maar op haar medische situatie ten tijde van het onderzoek. Ook wijst zij erop dat de primaire arts geen geregistreerd verzekeringsarts was en het medisch onderzoek daarom niet voldoet aan eisen die daaraan in de rechtspraak zijn gesteld.
5. Dat de medische beoordeling geen betrekking heeft op de datum in geding kan de rechtbank niet volgen. Zowel uit het rapport van de primaire arts als uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt duidelijk dat dit wel het geval is. Ook uit de FML blijkt dat die geldig is vanaf de datum in geding.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
7. Eiseres is in het kader van haar WIA-aanvraag in de primaire fase gezien op een spreekuur. Er heeft toen ook psychisch onderzoek plaatsgevonden, maar niet door een geregistreerde verzekeringsarts. Eiseres heeft in bezwaar de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres vervolgens wel gezien op de hoorzitting, maar niet op een spreekuur.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 20 oktober 2023 en 31 januari 2025 niet uitgelegd waarom in de bezwaarfase kon worden afgezien van een spreekuur. In het verweerschrift van 3 februari 2025 heeft het Uwv toegelicht dat eiseres op de hoorzitting is gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de rechtspraak volgt echter dat de aanwezigheid van een verzekeringsarts bij een hoorzitting niet met de beslotenheid van een spreekuur gelijk kan worden gesteld. [2]
9. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
Hoe nu verder?
10. Het gebrek kan in beginsel door het bestuursorgaan worden hersteld. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen om tot een definitieve beslechting van het geschil te kunnen komen. De rechtbank draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan het Uwv doen met een motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase geen toegevoegde waarde had of door eiseres alsnog op te roepen voor een spreekuur. Mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding zien om eiseres alsnog op te roepen voor een spreekuur, dan dient het Uwv te bezien of op grond van de bevindingen van dat spreekuurcontact het bestreden besluit in stand kan blijven.
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen binnen twee weken meedelen aan de rechtbank. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de overige beroepsgronden, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.