ECLI:NL:RBMNE:2025:228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/16/572663 / HA ZA 24-160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij turboliquidatie van een vennootschap

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 januari 2025, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde, die als bestuurder van de vennootschap [bedrijf 1] B.V. wordt aangesproken voor schadevergoeding. De eisers hebben een vordering van € 32.262,38 op [bedrijf 1], die in 2023 via turboliquidatie is ontbonden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de activa van [bedrijf 1] niet te gebruiken om de vordering van eisers te voldoen en de vennootschap te ontbinden terwijl er nog baten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij niet heeft aangetoond dat er geen activa meer waren op het moment van ontbinding. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de aansprakelijkheid van bestuurders bij het niet voldoen aan verplichtingen van de vennootschap en de gevolgen van turboliquidatie zonder het voldoen aan schulden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572663 / HA ZA 24-160
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonend in [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. J.G. van der Zwan,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het formulier van mr. T.L.P. Nguyen waarin wordt medegedeeld dat zij zich heeft onttrokken van deze zaak
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[gedaagde] heeft uitstel gevraagd van de mondelinge behandeling in verband met zijn lichamelijke gesteldheid. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daartegen bezwaar gemaakt. Het verzoek is afgewezen. Een reden daarvoor was dat een eerdere mondelinge behandeling om die reden ook al was uitgesteld. Verder had [gedaagde] geen medische verklaring ingebracht dat hij niet bij de mondelinge behandeling kon zijn en de informatie over zijn medische gesteldheid gaf geen inzicht in zijn toestand op dit moment. De informatie die was meegestuurd was niet recent. Vervolgens heeft de advocaat van [gedaagde] zich de dag vóór de mondelinge behandeling onttrokken aan de zaak.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.
2. De kern van de zaak
2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een vordering op de vennootschap [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) van in totaal € 32.262,38. Deze vordering kunnen zij niet meer op [bedrijf 1] verhalen omdat [bedrijf 1] in 2023 via turboliquidatie is ontbonden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld waardoor zij schade leiden. Daarom vorderen zij betaling van € 32.262,38, aan schadevergoeding. Daarnaast vorderen zij betaling van de wettelijke rente over het gevorderde bedrag en betaling van de beslag- en proceskosten. [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] toe. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

De turboliquidatie van [bedrijf 1]
3.1.
Op 6 maart 2023 is [bedrijf 1] via turboliquidatie ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de datum van ontbinding 28 februari 2023 is. Wanneer een vennootschap wordt ontbonden via turboliquidatie houdt deze op grond van artikel 2:19 lid 4 BW direct op te bestaan. Dit is echter alleen toegestaan als er geen baten meer in de vennootschap aanwezig zijn. Dat wil zeggen dat de vennootschap geen bezittingen meer heeft. Op het moment dat [bedrijf 1] werd ontbonden hadden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering op haar ter hoogte van in totaal € 32.262,38. Dit volgt uit het verstekvonnis van deze rechtbank van 22 februari 2023, waarin de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is ontbonden en [bedrijf 1] is veroordeeld tot betaling van € 30.064,20 aan hoofdsom en € 2.198,18 aan proceskosten aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (hierna: het verstekvonnis).
[gedaagde] is als bestuurder van [bedrijf 1] aansprakelijk voor de schade
3.2.
Doordat [bedrijf 1] direct is opgehouden te bestaan kunnen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun vordering niet meer op [bedrijf 1] verhalen en leiden zij schade. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat [gedaagde] , via zijn vennootschap [bedrijf 2] B.V., als middellijk en enig bestuurder van [bedrijf 1] aansprakelijk is voor de schade omdat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door [bedrijf 1] via turboliquidatie te ontbinden terwijl er nog baten aanwezig waren.
3.3.
Het uitgangspunt is dat alleen een rechtspersoon zelf aansprakelijk is voor haar schulden. Maar er kan sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW, in één van de volgende situaties [1] :
  • als de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen,
  • als de bestuurder heeft bewerkstelligd dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. De bestuurder moet dan weten of begrijpen dat de vennootschap door zijn handelen haar verplichtingen niet meer zou nakomen en geen verhaal meer zou bieden.
Daarnaast is vereist dat aan de bestuurder van de vennootschap met betrekking tot één van bovenstaande situaties een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt op grond van de volgende omstandigheden:
a. Uit de verkorte balans en toelichting zoals die is gepubliceerd in het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat er eind 2021 een actief was van € 37.573,-. Het ging om vlottende activa. Pas nadat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 24 februari 2024 beslag hebben gelegd ten laste van [gedaagde] op het saldo van zijn (mogelijke) bankrekeningen, is door [bedrijf 1] alsnog een verkorte balans en toelichting van de jaarrekening van 2022 en 2023 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Hieruit blijkt dat in 2022 de activa van [bedrijf 1] zijn teruggelopen naar € 0,-. Het negatieve eigen vermogen van [bedrijf 1] is gestegen. Op het overzicht over de periode van 1 januari tot en met 27 februari 2023, is alleen vermeld dat het actief € 0,- is.
Binnen twee weken nadat [bedrijf 1] door deze rechtbank is veroordeeld tot betaling van in totaal € 32.262,38 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , is [bedrijf 1] ontbonden. Op 22 februari 2023 heeft deze rechtbank het verstekvonnis uitgesproken en op 6 maart is de ontbinding van [bedrijf 1] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. De datum van ontbinding is dezelfde als de datum dat het verstekvonnis aan [bedrijf 1] is betekend: 28 februari 2023. Kennelijk was de veroordeling van [bedrijf 1] de reden om [bedrijf 1] te ontbinden via een turboliquidatie.
[gedaagde] heeft onvoldoende stukken overgelegd die onderbouwen dat er bij de ontbinding geen activa meer waren en met name om de vraag beantwoorden wat er is gebeurd met de vlottende activa van € 37.573,- die er eind 2021 waren. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord volstaan met het overleggen van de verkorte balans en toelichting over de jaren 2022 en 2023, die maar heel beperkte informatie geven over [bedrijf 1] in 2022 en 2023. Zo heeft [gedaagde] geen winst- en verliesrekeningen ingebracht waarmee zijn stelling zou worden onderbouwd dat [bedrijf 1] geen opdrachten meer had. Ook heeft [gedaagde] geen grootboekkaarten overgelegd waaruit blijkt waaruit de vlottende activa eind 2021 bestonden en wat vervolgens het verloop is geweest van die posten. [gedaagde] heeft alleen nog een overzicht overgelegd van de loonheffingen die [bedrijf 1] in 2022 en 2023 moest afdragen. Of dat ook is gebeurd en of er (wel) salaris is betaald, is niet duidelijk. In januari 2023 zou het nog zijn gegaan om € 1.025,- en in december 2022 afgerond € 1.350,-. [gedaagde] heeft verder alleen gesteld dat het hier om een werknemer gaat, die eind 2022 ziek is geworden, maar ook dat blijkt nergens uit. Kennelijk was deze werknemer daarvoor wel nog in staat om werk te verrichten voor [bedrijf 1] .
[gedaagde] heeft niet aan zijn verzwaarde betwistplicht voldaan. Van [gedaagde] mag namelijk worden verwacht dat hij ter motivering van zijn verweer tegen de stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] concrete informatie verschaft over feiten die in zijn domein liggen, zoals informatie uit de administratie van [bedrijf 1] . [2] Gelet hierop had [gedaagde] meer stukken moeten overleggen uit de administratie van [bedrijf 1] om inzichtelijk te maken wat er uiteindelijk is gebeurd met de vennootschap en het actief dat er eind 2021 nog was. Hierdoor is het onduidelijk wat er met de vennootschap en het actief is gebeurd en deze onduidelijkheid komt voor risico van [gedaagde] .
3.5.
De conclusie is dat [gedaagde] een onrechtmatige daad tegenover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gepleegd door de activa die er waren, niet te gebruiken om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen en [bedrijf 1] via turboliquidatie te ontbinden. Van deze handelswijze valt [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt te maken. Daardoor is hij verplicht om de schade die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben geleden, te vergoeden. De schade van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bestaat in ieder geval uit het bedrag van € 30.064,20 aan hoofdsom en het bedrag van € 2.198,18 aan proceskosten dat in het verstekvonnis is toegewezen. Over de schadevergoeding van in totaal € 32.262,38 moet [gedaagde] de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 maart 2023 betalen omdat hij vanaf dan in verzuim is op grond van artikel 6:83 sub b BW.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
3.6.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het salaris van de advocaat wordt berekend aan de hand van tarief III in plaats van aan de hand van tarief V, omdat de toegewezen hoofdsom niet hoger is dan € 40.000,-. Daarnaast is er geen € 640,- aan griffierecht betaald, maar € 320,-.
3.7.
De beslagkosten worden begroot op:
- kosten deurwaardersexploten € 1.407,28
- griffierecht € 320,-
- salaris advocaat
€ 786,-(1 punt x tarief III)
Totaal € 2.513,28
3.8.
Over de toegewezen beslagkosten moet [gedaagde] de wettelijke rente betalen vanaf de datum van de dagvaarding: 22 maart 2024.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 1.005,-
- salaris advocaat € 1.572,- (2 punten x tarief III)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.891,72
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 32.262,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 6 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag van € 2.833,28 te betalen aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 22 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.891,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als hij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Zie onder andere Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.
2.Zie Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:2022:1058.